Van huis uit ben ik geen treinenfan. Het lijntje tussen Tarascon en St. Rémy-de-Provence, waar ik woon, behoorde tot de laatste van mijn zorgen. Het traject is over grote afstanden onder de struiken verborgen, sinds de rails in de jaren tachtig zowat overal waren weggehaald. Passagiers waren er al sinds 1962 niet meer. En toen, met mijn gele mountainbike op weg naar andere horizonten, hobbelde ik op zekere dag onvermoed over een brok van een wissel die half onder het asfalt van een landelijk weggetje verzonken lag. Ik stapte af en volgde het spoor. De fiets voor me uit duwend, verloor ik me tot bloedens toe in stekelig struikgewas, verdwaalde in andermans tuinen, struikelde over boomstronken en stenen.
Het was al snel duidelijk dat ik het spoor van de verdwenen rails tussen St. Rémy en Tarascon per fiets nooit tot het eind toe zou kunnen vervolgen. Er deed zich geen andere keuze voor: ik besloot de vijftien kilometer vol riethagen en valkuilen lopende af te leggen, als een ontdekkingsreiziger met kapmes en hakbijl, een weg terug naar wat ik meende vergeten te zijn. En bovendien: de speurtocht naar het jaar 1889, van mei tot mei, het jaar daarop, in welk tijdsbestek Vincent van Gogh vijfmaal vanuit de kliniek St. Paul in St. Rémy-de-Provence het treintje naar Tarascon en Arles nam en naar buiten gekeken moet hebben. We weten dat Van Gogh van deze toch zo bescheiden reizen, die hij in gezelschap van een bewaker uit het gesticht volbracht, soms in grote geestesverwarring terugkwam.
Herinneren we ons in het kort waarom Van Gogh naar Arles kwam, en waarom hij een jaar later naar St. Rémy vertrok. Zelf gaf hij «duizenden redenen» op voor zijn vertrek naar de Provence. Daartoe behoorde «een sterker zonlicht onder een helderder hemel», met andere woorden de zuiverheid van atmosfeer die hij in de Japanse prenten bewonderde die toen onder kunstenaars in de mode waren. Waarschijnlijk waren het schildersvrienden in Parijs, waar hij toen woonde, die hem op Arles attent hadden gemaakt.
Hij stapte er op maandag 20 februari 1888 uit de trein, vond na enig gezoek het zogenaamde gele huis als onderkomen, een stedenbouwkundig curiosum op de place Lamartine, niet ver van het station, dat geheel losstaand het uitzicht gedeeltelijk benam op de huizen veelal cafés en restaurants die de gevelrij vlak daarachter vormden. Zonder zijn verblijf in Arles zou nu bijna niemand meer weten wie Vincent van Gogh ooit was. De doeken en tekeningen die hij er maakte vormen de kern van zijn latere wereld roem. Toch zou zijn verblijf er in een psychisch debacle eindigen.
Van Goghs grote ideaal was een commune van gelijk gezinde schilders, maar de enige die ooit bereid bleek in zijn atelier te komen werken was de eigengereide Gauguin. Hij arriveerde in de nacht van dinsdag 23 oktober van datzelfde jaar 1888 op het station in Arles. En dan loopt al vrij snel alles mis. Gauguin heeft een andere opvatting over schilderen en er vallen woorden. Ondanks de teleurstelling wordt Van Gogh verteerd door de hoop dat alles toch nog goed zal gaan. Op zondag 23 december evenwel laait de ruzie tussen de beide mannen hoog op. Van wat er daarna gebeurde zijn uiteenlopende versies in omloop. In het plantsoen op de place Lamartine zou Vincent een mes getrokken hebben, iets wat hij al eerder had gedaan. Hoe dat ook zij, om half twaalf in de nacht gaat Van Gogh naar het bordeel dat hij regelmatig bezocht en biedt daar bloedend een stuk van zijn oorlel een zekere Rachel aan.
Maanden van ellende en isolement volgen. In het plaatselijke hôpital wordt Vincent vol begrip verzorgd. Twee figuren treden in deze fase op de voorgrond. De ene is de plichtsgetrouwe dr. Rey die hem als een vriend verzorgt. Van Gogh zal hem later portretteren. En er is de joviale dominee Frédéric Salles, voorganger van de protestantengemeente die zijn geloofsgenoot opbeurt en het contact met broer Theo onderhoudt. Zodra evenwel is Van Gogh in het gele huis terug, of een aantal buren verzet zich tegen zijn hernieuwde aanwezigheid. Ze dienen een petitie in, eisen dat de roodharige Hollandse zonderling «naar zijn familie» teruggaat omdat hij een gevaar op zou leveren voor de goede zeden in de stad. Als Van Gogh dan een nieuwe inzinking doormaakt hij is terug in het hôpital en bang het opnieuw te moeten verlaten gaat dominee Salles in overleg met Vincents broer Theo op zoek naar een andere plek waar de patiënt onder observatie zal zijn en verzorgd wordt. Ten slotte reist hij naar het gesticht in St. Rémy en adviseert de broers na zijn bezoek dat dit de plek kan zijn die ze zoeken. Als Van Gogh heeft ingestemd, ordent hij zijn atelier in het gele huis. Samen met de dominee bestijgt hij op woensdag 8 mei 1889 in de ochtend de trein naar Tarascon. In Tarascon wordt overgestapt op het lijntje naar St. Rémy.
In Arles drink ik een laatste Hoegaerden op het zonovergoten terras van Le France. Nog veertig minuten voor er een trein naar Tarascon teruggaat, een «stip op de kaart als een ster» zoals Van Gogh dat noemde. «Omdat ik morgen weg moet en dinsdags bezet ben, ben ik bereid u woensdag naar St. Rémy te vergezellen. We nemen de trein van 8.51 uur, als u dat uitkomt», schrijft dominee Salles op 5 mei 1889 aan Van Gogh. Ik reken af en volg de weg die de dominee en zijn beschermeling op die vroege ochtend in mei gelopen hebben. Niet helemaal dus, want het straatje achter het verdwenen gele huis is nu opgevuld met het Hotel Terminus et Van Gogh, waarover ik geen zinnige inlichting zou weten te verstrekken. Natuurlijk is ook het station niet meer hetzelfde, al ligt het op dezelfde plaats, net als het emplacement met de spoorwagons dat Van Gogh in augustus 1888 schilderde. «Een kleine studie van wagons van de trein Paris-Lyon-Marseille» noemde hij dat.
De «Corail» vertrekt om 12.59 uur. Ik zit aan de rechterkant, op zacht verende zetels, een neerklapbaar tafeltje in de rugleuning voor mij, pastelkleuren overal. In 1889 was het tot Tarascon twintig minuten. Nu tien. «Onderweg heeft uw broer mij gesproken over de afrekening met de administrateur van het hospitaal en heeft mij gevraagd daarvoor te zorgen. Ik heb hem maar niet verteld dat ik de rekening al in handen had», schrijft ds. Salles twee dagen na de reis aan Theo.
We zijn uit de huizen nu. Het landschap ontrolt zich als een theatereffect, zonder waarschuwing. De monotonie van het laagland wordt gebroken door de Montmajour, dat geheimzinnige rotseiland vol steeneiken en rotsen in een vlakte waar vroeger water was, met zijn Romaanse kerk als een burcht ter linkerzijde en de ruïnes van een vervallen paleis ter rechter, de hemel blikkerend achter de lege ramen. Van Gogh liep er vanuit zijn gele huis enige malen heen, tegen de loeiende wind in, worstelend met zijn tekenspullen. Zag hij vanuit zijn trein wat ik nu zie, of had hij het juist toen met de dominee over geld? Misschien zat hij ook wel aan de andere kant, met het uitzicht op de artisjokken, de popu lieren en de duiventoren. Al snel doemt Tarascon op. Het is er warm en stil, de aarde vochtig na regen. Achter een onverzorgde haag ligt het andere stationnetje, waar de treinen naar St. Rémy vertrokken. Er wonen nu mensen. Het emplacement is met kippengaas afgezet. Als ik over de haag probeer te kijken, raken mijn voeten verward in een bier karton.
Van Gogh en de dominee stapten nu over in de «Batignolles», de kleine trein van de Compagnie des Chemins de Fer Départementaux des Bouches-du-Rhône, die hen zou meevoeren naar St. Rémy. Wat deden Vincent en ds. Salles dat halve uur voordat hun treintje naar St. Rémy vertrok? Om hun aansluiting van 9.13 uur naar St. Rémy te vinden, verlieten de schilder en zijn geestelijk leider het station niet via de hoofdingang, maar via een stenen trap die van een der hooggelegen perrons naar een weggetje aan de achterkant van het station afdaalde. Eenmaal aan de voet van de spoordijk aangekomen, staken de reizigers het weggetje over en stonden daar oog in oog met het kleine eindstation waar ik meer dan een eeuw later een vrouw in een rood hemd achter haar vervallen raam zie staan. Op oude prentbriefkaarten zie je hoe de trein klaarstaat voor het vertrek. We zien ook dat het treinstel uit twee personenwagens en niet minder dan drie goederenwagens bestond. Viermaal per dag en verborgen achter de rookwolken ging de Batignolles opgewekt fluitend naar St. Rémy heen en weer.
Dominee Salles komt er bekaaid af bij de goghianen. Van dr. Rey, die Van Gogh in het hospitaal van Arles verzorgde na het «incident» met het oor, hangt er altijd nog een door Vincent gemaakt portret in het Poesjkin-museum in Moskou. Foto’s van de trouwe dokter vinden we in ontelbare biografieën over Van Gogh meestal hier of daar wel terug. Van dominee Salles daarentegen bleef niets. In de inleiding die Jo Bonger, de schoonzuster van Vincent, in 1914 bij haar eerste uitgave van diens brieven schreef, noemt ze Salles in een terzijde «de trouwe raadsman» met «wiens heengaan» (hij was niet overleden, maar naar Tarascon teruggekeerd nadat hij Vincent in St. Rémy afgeleverd had) «de laatste band verbroken was die Vincent nog met de buitenwereld verbond».
Aangenomen wordt dat het Theo was die de dominee als «trouwe leidsman» voor Vincent ontdekte. Door een telegram van Gauguin gealarmeerd over de toestand van zijn broer, reisde Theo op 24 december (!) 1888 naar Arles. Vlak achter het ziekenhuis waar Vincent verpleegd werd, vond hij de hervormde kerk op nummer 9 in de rue de la Rotonde, waar dominee Salles zijn uiterst beperkte gemeente voorging. De dominee schreef tussen 31 december 1888 en 5 juni 1889 aan Theo in Parijs negen brieven over de toestand van Vincent. De eerste twee eindigen nog heel deftig met een «in Christus». Vanaf de derde wordt het «geheel de uwe uit de grond van mijn hart» of «met een hartelijke handdruk».
Bij een bezoek aan het gemeentearchief van Arles vond ik een exemplaar, gedateerd december 1989, van het amateuristisch sympathieke Bulletin des Amis du vieil Arles waarin een korte biografie van dominee Salles is opgenomen. Ze was samengesteld door een goedwillende dame die vergat te melden in welk jaar Frédéric geboren werd, al weet Marie Pauty dat de dominee in 1897 op zijn 57ste overleed en in Nîmes in het familiegraf van zijn vrouw onder een naamloze steen begraven werd. De dominee «was goed en genereus», zo lezen we in dit nummer van het Bulletin, bovendien zorgde hij ervoor dat «ongelukkige oudjes en zwerverskinderen» werden opgenomen in daartoe geëigende instituten. Terwijl de dominee als «vrolijk en mededeelzaam» beschreven wordt, scheen de domineesvrouw die Valerie Granier heette en «van goeden huize» was: ze «sprak vloeiend Engels» «het type van de strenge hugenote, hard en onbuigzaam».
Dat was zowat alles. Het intrigeerde me desondanks dat de goedbedoelende biografe nog uitlegt dat de weduwe Salles pas op 99-jarige leeftijd overleed en dat er twee kinderen waren, twee meisjes, die later op hun beurt een dominee uit de Cevennen trouwden en ook weer dochters kregen. Een van hen heette Arlette. Ze huwde een Monsieur Alexandre Boule. In haar opstel vertelt Madame Pauty die intussen overleden is dat ze Arlette Boule nog ontmoet had. Hoewel die ontmoeting al in 1989 plaatsgevonden had, ging ik toch naar Madame Arlette op zoek. Ik vond haar al snel, want ze woonde nog steeds in Saint-Rambert-d'Albon, zoals Madame Pauty in de minibiografie van haar grootvader Arlette had de dominee natuurlijk nooit gekend had aangeduid. Saint-Rambert ligt ter zijde van de Autoroute du Soleil op de hoogte van Vienne. Na enig taai gezoek vond ik het blok woningwetwoningen, waar ik op een hooggelegen etage hartelijk door monsieur Alexandre Boule ontvangen werd en voorgesteld aan zijn naar schatting meer dan tachtigjarige echtgenote en een al oudere dochter, die er tijdens ons gesprek zwijgend bijzat.
Zonder de détailkaarten van het Institut Géographique National zou je geografisch verloren zijn bij ondernemingen als mijn absurde wandeling. Nadat hij het station van Tarascon verlaten had, scheerde de Batignolles links langs een hoge tuinmuur met klimop en passeerde hij aan de rechterkant een watertoren. Vervolgens stak hij de toegangsweg tot het emplacement over en stevende op de kleine Route Departementale 35 af, die hij kruiste na het viaduct genomen te hebben waarover de «echte» treinen reden en dat nog steeds doen. Aan de overkant van de weg is een sloot, maar op 2942E is hier van een bruggetje geen sprake. Ik heb het allemaal braaf afgewandeld, ben door de droge sloot gekropen en sta nu aan het begin van een holle weg, die met braamstruiken is dichtgegroeid. Ook mijn meegebrachte tuinschaar is hier de oplossing niet. Ik kies mijn weg over een hoger gelegen veld en wandel dan langs de achterkant van tuinen te midden van weggeworpen plastic speelgoed een gesel voor de kinderen van onze tijd uit zijn voegen hangend meubilair en bedresten. Er is de kleine opwinding over de radicale verandering die zich zo dadelijk zal voordoen. Want, terwijl ik nog wegzak in onvoorziene kuilen daar waar de rondweg om Arles wordt aangelegd, komen de Alpilles in de wintermist naderbij. Zijn met pijnwouden bedekte hellingen lopen uit in de vlakte die we doorkruisen. Van Gogh zou een jaar lang in dit Alpilles-land wonen. Ongetwijfeld was in de dagen en maanden na het incident met het oor dominee Frédéric Salles, naast dokter Rey, de vertrouweling van Van Gogh. Vincent sprak enige malen met de dominee over zijn geheime plan in het vreemdelingenlegioen te gaan, als blijkt dat hij in het gesticht niet buiten zal mogen schilderen. («ik wil niet dat het wordt opgevat als weer een van mijn dolle streken», schrijft hij broer Theo op 2 mei). En het was immers ook dominee Salles die de inrichting in St. Rémy gevonden had en die het door Theo gezonden geld beheerde. Al een paar dagen na zijn aankomst schrijft Van Gogh zijn broer: «Je hebt helemaal gelijk dat M. Salles in dit alles volmaakt is geweest. Ik ben hem zeer veel dank verschuldigd.» Over de manier waarop die dank in materiële zin kan worden uitgedrukt is dan tussen de broers enig heen en weer. De ontknoping van het cadeauprobleem evenwel komt op 4 januari 1890. Vincent schrijft namelijk die dag aan Theo: «En aan M. Salles heb ik een klein doek gegeven met roze en rode geraniums op een helemaal zwarte achtergrond, zoals ik er indertijd in Parijs heb gemaakt.» Wie evenwel in welk Complete werk van Van Gogh dan ook, en het bekendste van Jan Hulsker voorop, naar deze roze en rode geraniums zou gaan zoeken, kwam van een koude kermis thuis. Het doek is spoorloos verdwenen, terwijl ook de historie van die verdwijning in raadselen is gehuld.
Tijdens het bezoek aan het echtpaar Boule in St. Rambert d'Albon kwam de kwestie van de geraniums onvermijdelijk ter sprake. Ik was blij dat monsieur Boule er zelf over begon, want de vraag lag voor op mijn tong, al was ik bang misverstanden te wekken. Het misverstand onder meer dat alleen de geraniums me interesseerden, dat ik om mercantiele reden bij hem was. Wie weet hoeveel het doek nu waard zou zijn geweest! Nee, M. Boule begon er zelf over: «De geraniums hingen na de dood van dominee Salles in 1897 in de pastorie in de rue de la Rotonde boven het bed van madame Salles. Na haar dood woonde haar oudste dochter Lucie in de pastorie. In die dagen hing het doek er nog steeds. Lucie stierf in 1946. Waarom en wanneer het verdween weet niemand in de familie.» De zuster van Lucie heette Gabrielle. Dat was de moeder van de tachtigjarige madame Boule tegenover me aan de tafel. «Het was mijn schoonmoeder», aldus Alexandre Boule, «die al die verhalen aan mijn vrouw vertelde.»
In 1991 schrijft monsieur Boule een brief aan het Van Gogh Museum in Amsterdam waarin hij inlichtingen vraagt over het verdwenen doek. Namens het museum laat madame Pabst de heer Boule op een prentbriefkaart weten dat ze het doek niet kent maar dat ze er «onderzoek naar zal verrichten». In 1993 schrijft meneer Boule een tweede brief aan Pabst, met de vraag hoe ver haar onderzoek gevorderd is. Hij krijgt dan zonder verder commentaar een map met documentatie over het museum, waaronder een nummer van het Bulletin uit 1979, met reproducties van enige brieven van zijn vrouws grootvader dominee Salles. Als ik in de nazomer van 1999 het Van Gogh Museum bel, blijkt mevrouw Pabst wegens ziekte absent te zijn, terwijl niemand in staat is me over de Roze en rode geraniums enig uitsluitsel te verschaffen. Het argument luidt: «We hebben voor al die dingen geen tijd en verdiepen ons er alleen in als de omstandigheden dit met zich meebrengen, zoals een thematentoonstelling.» Ik hing op met de gedachte dat een thematentoonstelling van verdwenen doeken tot de komische mogelijkheden behoorde, een idee voor Alphonse Allais. Pas dan weten we wat ze in Amsterdam over het verdwenen cadeau aan dominee Salles te beweren hebben.
Madame Boule had me in de loop van het gesprek, dat overigens door haar echtgenoot werd beheerst, verteld dat ze van haar moeder had gehoord hoe Vincent weleens in de pastorie logeerde, dat hij er een kamer had. Haar moeder was ongeveer tien jaar oud in die periode en, naar eigen zeggen, een beetje bang van de schilder uit Holland geweest. Ik viel bijna van mijn stoel bij het verhaal over de kamer in de pastorie, want dat was nieuw. Geen goghiaan die deze titel met ere draagt was hierover ooit ingelicht. Enige weken na ons bezoek aan St. Rambert d'Albon kreeg ik van Alexandre Boule evenwel een brief, waarin hij zijn excuses aanbood. Hij bood zijn excuses aan voor hetgeen zijn echtgenote mij had verteld over Van Gogh en de kamer in de pastorie. Zij was op haar hoge leeftijd niet meer geheel in staat de dingen te overzien, aldus meneer Boule, die me bovendien verzocht van zijn vrouws mededelingen geen gebruik te maken.
Frédéric Salles was 49 jaar oud toen hij Vincent naar St. Rémy begeleidde, Van Gogh 36. Uit zijn brieven aan Theo ontstaat de indruk dat de dominee een oprechte sympathie voor Vincent had opgevat. Misschien zelfs ondervond hij het als een zekere opluchting, te midden van die kleine kring van boeren, kleine burgers en handwerkslieden waarbinnen hij leefde, kennisgemaakt te hebben met een zo uitzonderlijke man als Van Gogh die van huis uit hetzelfde geloof beleden had. De crisis die Van Gogh en de dominee bijeenbracht was die van het afgesneden oor. Vaststaat in ieder geval dat Van Gogh iedereen de «oren» van het hoofd praatte en dat zal hij zeker ook bij de arme dominee Salles hebben gedaan, die «zo goed en genereus» was, volgens Marie Paty in haar naïeve beschrijving van Frédéric Salles in het geschiedkundig tijdschrift van Arles. De gezamenlijke reis in de Batignolles had plaats in een periode waarin Van Gogh onder zware stress leefde. Na het christelijk geloof was hij in die afgelopen maanden ook dat in de natuur als religie kwijtgeraakt. De raadselachtige Sterrennacht was wellicht al in wording.
Op het moment dat ze St. Etienne-du-Grès binnenstoomden, hadden de beide heren al bijna de helft van het traject tussen Tarascon en St. Rémy afgelegd. Na de vlakten van de Durance en de Rhône zou het nu verdergaan langs de voet van de Alpilles. Op naar La Massane. De halte werd net als Bagatelle in mei 1877 in gebruik genomen. Een nabijgelegen korenmolen had er profijt van. De trein nam er ook stenen mee die in de groeven van Les Baux waren uitgehakt. Kon de Batignolles die dan trekken, op de helling tussen Bagatelle en La Rode? Toen Van Gogh naar St. Rémy kwam deed het treintje vier minuten over de anderhalve kilometer tussen Bagatelle en Massane. En dan weer die zinloze vraag waarover Vincent van Gogh en dominee Salles dan wel spraken, ter hoogte van La Massane, op die achtste mei 1889 om 10.11 uur in de ochtend.
Het station van St. Rémy was vijftien jaar oud in de dagen van Van Gogh. Het oude rangeerterrein is nu een blikkerende kiezelvlakte met een brandweerkazerne, kromme mannen vermaken zich met hun jeu de boules onder de platanen. Aan de overkant van de straat lopen vergeten railresten tot aan de ingang van een bloemenhal. De idiote vraag dringt zich op: wie stapte er om 10.22 uur als eerste uit de trein, of anders gezegd: wie gaf er beleefd voorrang aan wie? Van Gogh moet bepakt en bezakt zijn geweest, hij zal bundels opgerolde doeken onder de arm hebben gehad. Ik denk dat de dominee als eerste op het perron stond, om zijn reisgenoot met zijn bagage te helpen. Hoe gaan ze op weg naar het gesticht? Te voet is dat een wandeling van minstens veertig minuten, zeker als je bepakt en bezakt bent. Nemen we aan dat Van Gogh en Salles met het geld van Theo een hippomobile bestegen, die hen de klim bespaarde. Het is mijn obsessie dat ik wil weten wat ze toen zagen, temeer daar het huisje van waaruit ik dit schrijf aan een aftakking ligt van die avenue. Het moet er aanzienlijk landelijker zijn geweest dan nu.
Na aankomst in het gesticht werd het tweetal door de directeur ontvangen. Dominee Salles schrijft dan op 10 mei aan Theo: «Meneer Vincent was volmaakt kalm en heeft zijn ziektegeval aan de directeur uitgelegd, als een man die zich volkomen bewust is van zijn toestand. Hij is tot mijn vertrek bij mij gebleven en toen ik afscheid nam, bedankte hij mij hartelijk en hij scheen enigszins bewogen bij de gedachte aan het geheel nieuwe leven dat hij in dit huis tegemoet ging.» «Toen ik afscheid nam», schrijft Salles. Voor zover ik uit de voorhanden literatuur begrepen heb zagen beide mannen elkaar nooit meer terug, wat tot nadenken stemt. «Hij scheen enigszins bewogen», schrijft Salles aan Theo. Dat haalt je den donder. Was dan over deze smartelijke verhuizing, onderweg in de trein, geen woord gewisseld? We zullen het nooit weten, misschien zeiden ze wel niets tegen elkaar. Welke trein nam Salles terug? Nemen we aan dat ze rond elf uur in de ochtend tegenover de directeur zaten, waar Van Gogh zijn verhaal vertelde. Haalde de dominee de trein die om twaalf uur uit St. Rémy vertrok? Het lijkt onwaarschijnlijk. Hij was dan nog niet gelukkig. De eerstvolgende trein naar Tarascon vertrok pas om zeven uur in de avond.