De stiptheid van haar man had bij Elisabeth Shandy de onvermijdelijke associatie doen postvatten: het opwinden van de klok staat gelijk aan de echtelijke plicht. Die bewuste nacht had er zich een kleine ongeregeldheid voorgedaan, waarvan Tristram zich afvroeg welke schaduw het op zijn latere bestaan had geworpen. Juist toen het zaad zijn baan begon te zoeken naar de eicel, had Elisabeth haar man lastiggevallen met de vraag of hij niet vergeten was de klok op te winden. Die hinderlijke vraag moet de baan van het zaad hebben verstoord en Tristram was ervan overtuigd dat dat ongelukkige voorval op het moment van zijn verwekking zijn leven erfelijk had belast. Met deze anekdote begint het letterlijk ab ovo vertelde levensverhaal van Tristram Shandy, in de achttiende eeuw opgetekend door Laurence Sterne.
ALS EEN HOMMAGE, zo lijkt het wel, aan deze beroemde verwekkingsgeschiedenis, memoreert de held van de debuutroman van Jan van der Mast het ogenblik waarop hij in de moederschoot werd ontvangen. Dat gebeurde op een broeierige namiddag in de maand juli van het jaar 1960, en wel op het balkon van de Haagse Cineac, terwijl het Polygoon-journaal beelden vertoonde van een wedstrijd tussen typistes. Onder het geratel van hun schrijfmachines, begeleid door het hypnotiserende commentaar van Philip Bloemendal, moet het gekreun van Jelle’s verwekker hoorbaar zijn geweest. En net zoals voor Tristram gold voor Jelle dat de omstandigheden waaronder hij werd gemaakt, hun weerslag zouden hebben op zijn verdere leven. Zijn honger naar film was hem bij te totstandkoming van zijn genen meegegeven.
Van der Masts roman bevat meer shandyeske trekjes. Bijvoorbeeld waar de verteller wordt lastiggevallen door een demonstratieve optocht van protesterende vaders die invloed willen hebben op zijn verhaal. In arren moede treedt hij met hen in onderhandeling over de percentages van het aandeel in de geschiedenis van Jelle, wat hij als zoon van een vakbondsvader ook weer niet van een vreemde had. En net als in de roman van Sterne steken allerlei mensen hun neus in de gang van zaken, zo opzichtig dat de neuzen een eigen leven gaan leiden in dit verhaal, met alle spreekwoordelijke betekenissen die het reukorgaan in de loop van de tijd in talloze geschriften heeft gekregen. De neuzenmanie was in de achttiende eeuw al zo groot dat Sterne zijn lezers waarschuwde dat de definitie van een neus een neus is. De ‘grootneuzigheden’ in de roman van Van der Mast komen regelrecht uit de lange geschiedenis van de groteske literatuur - en de weergave van Jelle’s leven en opvattingen heeft er een flinke tik van meegekregen.
Daarom zal het niet verbazen dat Jelle niet alleen verwekt maar ook daadwerkelijk geboren werd in de bioscoop, heel toepasselijk het Passagetheater genaamd, onder de vertoning van, even toepasselijk, de film Zorg dat je erbij komt, de lachfilm waarin Norman Wisdom het ene ongeluk na het andere overkwam. Wanneer Jelle een beschouwing wijdt aan het gesternte waaronder hij werd geboren, ontpopt hij zich als een ware wijsneus van de sociologie: ‘Natuurlijk’, betoogt hij als kenner van de demografie, ‘natuurlijk was de verwekking tijdens het Polygoon-verhaal niet uitzonderlijk. Veel Nederlandse kinderen kenden dezelfde ontstaansgeschiedenis. De saaie reportages, gecombineerd met het sonore stemgeluid van Philip Bloemendal hadden die onweerstaanbare uitwerking. De naoorlogse woningnood’ - zo betoogt hij verder - ‘was een andere prikkel. Jonge stellen woonden veelal bij hun (schoon)ouders in. Meestal moesten ze op gehorige zolderkamertjes de liefde bedrijven.’ En zo, concludeert de verteller zonder scrupules over de voorwaarden waaronder een sociologische wet geldingskracht heeft, ‘zo ontstond destijds in Nederland een hele generatie in de bioscoop’. Jelle vertelt de geschiedenis van deze generatie van dertigers, als een burleske.
Met zijn groteske en grillige humor steekt de verteller zijn neus uit naar de generatieroman, waarin wordt verteld hoe de zonen hun vaders opeten. In een groteske is alles dubbelzinnig, ook de nostalgie waarmee herinneringen worden opgehaald aan vroeger - want met de gretigheid waarmee jongens toen kauwgomplaatjes spaarden, worden hier de lijstjes van legendarische films samengesteld, zoals van het jaar van Jelle’s geboorte toen de films van Antonioni opzien baarden en Het mes van Fons Rademakers de hoop op een eigen Nederlandse cinema deed opleven.
Jelle beschrijft zijn jeugd aan de hand van de bioscoopbezoeken en de fantasieen die deze bij hem opwekten. Die had hij wel nodig ter compensatie van een afwezige vader, wiens absentie de speculaties over het ideale vaderschap sterk bevorderde, zeker vanaf het moment waarop zijn vakbondsvader - om de meest banale reden die er maar te bedenken valt en ook in die termen beschreven - van huis gaat om nog een pakje sigaretten te halen.
EN ZOALS TRISTRAM zijn oom Toby tot zijn beschikking had, zo had Jelle altijd nog zijn (onechte) oom Charly die zijn hartstocht voor de film deelde en voor wie er maar een ware film was, de klassieke western uit 1939 Stagecoach, waarover hij te pas en te onpas een boom wist op te zetten. Oom Charly was een witte raaf in Jelle’s familie, waar de vader slechts aandacht had voor het percentuele onrecht waarover in vakbondskringen het hoofd werd gebogen, waar de moeder slechts van de buitenwereld kennis leek te nemen voorzover het de lokale criminaliteit betrof en de broer zich van de jaren zeventig niet veel meer wist te herinneren dan het uitgestoken been van Wim Jansen in Duitsland en het schot op de paal van Rensenbrink in Argentinie.
In huis was maar een boek - eenzaam stond het op de bovenste plank van de boekenkast, het gehavende omslag aan weerszijden gesteund door stapels vakbondslectuur: Alleen op de wereld - en met een onmiskenbaar gevoel voor de wetten van het melodrama schetst Jelle de indruk die het boek op hem maakte, waarbij hij zichzelf dan al de kwestie stelde hoe hij het liefst op aarde zou zijn gekomen: als vondeling of bastaard.
Als hij in zijn puberteit is aangeland, wordt hij zich zijn eigen (vader)conflict bewust bij het zien van de film Rebel Without a Cause en hij beschrijft hoe hij zich langzaam aan het ouderlijk huis ontworstelt en belangstelling krijgt voor de Italiaanse film, vooral voor De Sica’s Fietsendieven. Zijn intense bewondering voor die film kan hij met niemand van zijn generatiegenoten delen. Die zien niet wat hij ziet: de trieste blik waarmee het jongetje opkijkt naar zijn vader terwijl zijn hand verborgen gaat in diens onhandig grote knuist. Jelle gaat op zoek naar Enzo Staiola die in Fietsendieven eertijds de rol van het jongetje speelde, als een ultieme queeste ter doorgronding van het vader-zoonconflict dat hem tijdens zijn leven parten speelde.
Dat laatste hoofdstuk, waarin van die zoektocht wordt verhaald, vond ik het mooiste gedeelte van de roman. Op heel listige wijze wordt daar aan de hand van een allegorisch verhaal van Luigi Malerba een nieuwe versie gegeven van dat oeroude thema van eten en gegeten worden dat telkens de kop opsteekt wanneer vaders en zonen in elkaars vaarwater terechtkomen. Het banale en sentimentele krijgen in deze debuutroman het volle pond, maar steeds zijn er die lange neuzen trekkende, shandyeske gebaren die de zaak rechttrekken. Maandenlang lag dit debuut op mijn bureau, het werd tijd er eens de aandacht op te vestigen.