Bij de voedzame gerechten van de Amerikaanse volkskeuken tapt men bier uit het vat, en er is inheemse of Schotse whisky. Daarna een genietend trekje aan de sigaret, een babbeltje met de buurman aan de lange, grondig afgesleten houten toog of aan een van de vele tafeltjes. Overal asbakjes en lucifers, met de beste wensen van de baas. Het slechte geweten dat bij alle rokers in Amerika een tweede natuur is geworden, laten de gasten van Childe Harold achter tussen klapdeur een en twee.
Ze zijn er nog, oorden van vrijheid. Buitenaardse gebieden waar geen fanaat van de anti-rookbeweging zich waagt. Voornamelijk bars, en straathoeken en portieken. In het land van de militante niet-rokers begint een nieuwe subcultuur te groeien. Rokersclubjes ontstaan spontaan en vallen weer uiteen, vormen nieuwe configuraties. Vrouwen en mannen, zwarten en blanken, arbeiders, bureaucraten, artsen, advocaten en managers vormen een aparte klasse, door twee stevige banden bijeengehouden: door de voorkeur voor roken, en door het bewustzijn dat ze tot een openlijk verketterde minderheid behoren. Wie hen wil zien, moet ‘s avonds de kroegen aflopen en overdag door de straten van de grote steden van de Verenigde Staten slenteren. Voor kantoren en winkels zie je kleine groepjes mensen die hun werk even hebben onderbroken om een sigaret te roken. Ze staan bij elkaar, praten wat, lachen, geven elkaar een vuurtje en werpen slechts af en toe een blik op de mensen die zwijgend en haastig langs ze heen lopen. Knusse plekjes aan de rand van een grote maalstroom.
Maar zulke van rook doortrokken toevluchtsoorden beginnen schaars te worden. Steeds meer bedrijven gaan ertoe over hun complete terrein tot tabaksvrije zone uit te roepen, inclusief parkeerplaatsen en trottoirs. De rokers komen steeds meer onder druk te staan. De inquisiteurs van het gezondheidsbewustzijn bedienen zich van alle politieke, psychologische en mediatrucs om de zielen van de tabaksminnaars te kwellen. Niet-rokers mogen met toestemming van de hoogste rechter de voorkeur krijgen bij benoemingen. Alle openbare ruimten zijn tot rookvrije zone uitgeroepen. Roken, zo wordt er bij de Amerikanen ingehamerd door artsenverenigingen, bonden van niet-rokers en wereldverbeteraars van heel diverse pluimage, roken leidt onvermijdelijk tot de dood. Alsof niet het hele leven daarheen leidt.
Everett Koop, voorheen de hoogste gezondheidsbewaker van de Verenigde Staten, aan wie de wereld de waarschuwingen op elk pakje sigaretten te danken heeft, noemt de export van tabak een export van 'ziekte, handicap en dood’. Met massale aanklachten moet de tabaksindustrie op de knieen gedwongen worden. De kruistocht van de niet-rokers, die in Amerika in de jaren zeventig is begonnen, heeft zich tot een ware massabeweging ontwikkeld.
En het einde is nog niet te overzien. President Bill Clinton, die altijd een goede neus heeft voor meerderheidsthema’s, wil tabak laten opnemen in de officiele lijst van drugs, naast heroine en cocaine, teneinde strengere juridische maatregelen te kunnen afdwingen om minderjarigen te beschermen tegen sigarettenreclame en tabaksgebruik. Zeker voor kinderen tot achttien jaar moeten de obstakels voor het begin van een rokerscarriere verhoogd worden. Maar volwassenen… nou ja, aan hen blijft men nog steeds die duivelse tabak verkopen. Want gezondheidsbewustzijn of niet, door de slechte situatie van de schatkist kan de minister van Financien in Washington moeilijk afzien van de tabaksaccijnzen.
Hier en daar is de anti-rookhysterie al zo ver voortgeschreden dat zelfs verstandige mensen veranderen in wrekers of stiekemerds. Ellen bijvoorbeeld, een intellectuele van de Oostkust, grootgeworden in de linkse studentenbeweging van de jaren zestig, heeft de kamer van haar vijftienjarige dochter tot vrijheidsloze zone uitgeroepen. Elke avond onderzoekt ze de rugzak en de spullen van het kind. Het meisje mag geen sigaret in handen krijgen. Maar Ellen!? Ja, ja, zegt ze dan, ik weet wat je wilt zeggen, mensenrechten en zo. ‘Maar als het om roken gaat, bestaan die voor mij niet meer.’
Het morele fanatisme is inmiddels tot diep in de prive-sfeer doorgedrongen. Richard, een roker die van elk trekje zichtbaar geniet, zelfs Richard verzoekt soms de gasten die hij ‘s avonds ontvangt, na het eten voor de duur van een sigaret naar buiten te gaan, bij de voordeur of in de tuin. Nee, nee, in huis mag wel gerookt worden, maar alsjeblieft maar een enkele keer, en trouwens: Richard wil niet dat zijn opgroeiende kinderen hem met een sigaret zien - in elk geval niet te vaak. Maar wat moeten kinderen van hun vader denken als die als een schooljongen met een sigaret in de hand voor de deur of in de tuin rondhangt?
EN NU, KORT VOOR HET einde van deze eeuw, hoopt de anti-rookliga het kwaad een definitieve slag toe te brengen. In het hele land zijn aanklachten tegen tabaksproducenten ingediend door ziek geworden rokers of hun nabestaanden. De multinationals van de sigaretten hadden voor hen verzwegen dat roken ongezond was, jammeren ze. Goed, het is schokkend wanneer iemand met longkanker, een ziek hart of rokersbenen op sterven ligt. Maar wie pas na tientallen jaren van zeer zwaar roken beweert te hebben vernomen dat sigaretten niet direct de gezondheid bevorderen, is of een groot leugenaar, of een groot verdringer, of domweg een idioot.
Al bij het eerste trekje van de eerste sigaret van zijn leven weet een roker dat tabak niet goed is voor zijn lichaam. Hij voelt zich niet lekker. Dat roken geen lafenis voor de longen is, wordt al decennia lang verkondigd door kranten, televisie, artsen en ouders. Al in de vorige eeuw wist de geneeskunde van de negatieve effecten op hart en bloedsomloop. Sinds het begin van de jaren vijftig is aangetoond dat er verband is met kanker. Alleen wie ver van alle beschaving is opgegroeid, kan op dat punt dus pardon verwachten.
Maar daar trekken de horden advocaten zich niets van aan - die vermoeden in een anti-tabaksaanklacht een vette buit aan schadevergoeding, aangezien de publieke sfeer tegen de sigarettendraaiers is. Tabak is de ideale stouterik die men ervan langs kan geven, al is de reden er nog zo met de haren bij gesleept. De weduwe van een kapper (een niet-roker) klaagt bijvoorbeeld de tabaksindustrie aan omdat haar man aan longkanker is gestorven. En die ziekte had hij, zo redeneert zij, bij zijn werk opgelopen omdat zijn klanten rookten. Het noodlot van een passieve roker? Misschien. Maar het typerende van dit verhaal is dat de aanklaagster totaal niet op het idee komt dat de ziekte van haar man ook wel eens toegeschreven zou kunnen worden aan de geurwatertjes, de spuitbussen met parfum en andere produkten waarvan de chemische industrie kappers zo gul voorziet.
De tweede aanvalslinie van de niet-rokersliga concentreert zich op de nicotine, de werkzame stof in de tabak, de reden waarom een roker rookt. Nicotine, zo klaagt men, zou even erg zijn als de heroine of cocaine die de junkie in de houdgreep neemt en niet meer loslaat. De sigarettenfabrikanten zouden al jaren weten dat nicotine verslavend werkt, en ze hebben dat niet alleen voor hun klanten verzwegen, maar ze hebben ook nog het nicotinegehalte gemanipuleerd om de rokers maar vooral niet af te schrikken. Ten bewijze citeert men uit 'geheim onderzoek’, alsof niet algemeen bekend is dat men tabakken van oudsher heeft gemengd, ter wille van een sterker of minder sterk effect. De Spaanse veroveraars van Amerika hadden al een beschrijving gegeven van het bedwelmende extract van de tabaksplant, die in Europa spoedig goud zou opleveren. De campagne waarin sigarettenhandelaars zo ongeveer gelijkgesteld worden aan drugsdealers, blijkt succes te hebben. ‘Vroeger’, zo vertelt de tabaksboer John Fritz uit Kentucky, ‘vroeger keek men je met respect aan als je zei dat je tabak verbouwde. Tegenwoordig trekken ze zo'n raar boosaardig gezicht.’
VAN BEWONDERING TOT verachting - dat is een lange weg. Maar bij het woord ‘verslaving’ slaan alle stoppen door. Zijn drugs niet de grootste bedreiging van Amerika? Dat wel, maar zijn sigaretten in alle gevallen verslavend? Daarover valt met Amerikanen soms moeilijk te discussieren, want hun land is verslaafd aan de verslaving. Het begrip is gangbare munt geworden. Wie erg dol is op het een of ander en dat telkens weer doet, krijgt al gauw het stempel ‘verslaafd’. Verslaafd aan werken, joggen, aerobics, koekjes, magere yoghurt, enzovoort, enzovoort. Alleen: waar alles verslaving is, is niets verslaving. Dat tabak een noodlottige aantrekkingskracht kan hebben, en dat roken een slechte gewoonte kan worden, daarvoor is toch echt geen geheim onderzoek van de sigarettenfabrikanten nodig.
In de zacht golvende heuvels van Kentucky, niet ver van Louisville, waar de beste renpaarden van de Verenigde Staten worden gefokt en de bodem gezegend en vruchtbaar is, ligt de kleine farm van Bill Bryant. In de nazomer strijkt een zachte bries door de oude droogschuren, zodat de kruidige geur van tabaksbladeren naar het witgeverfde woonhuis waait. Zolang hij zich kan herinneren heeft Bill tabak verbouwd. Nu is hij 73, en begrijpt niet goed waarom zijn produkt opeens van de duivel zou zijn. ‘Sigaretten brengen toch ontspanning als je ze met mate rookt’, zegt Bryant, die zelf overigens niet rookt. En: ‘We leven toch zeker in een vrij land.’
Maar met die vrijheid zit het niet helemaal lekker wanneer degene die daar gebruik van maakt, een moreel stigma krijgt. In een land als de Verenigde Staten, waar individuele vrijheid in politiek en cultureel opzicht het hoogste goed is, moet toch wel het een en ander gebeurd zijn wanneer een dergelijke heksenjacht mogelijk is. Maar wat dan?
In de Ierse pub tussen 56th en 57th Street in New York legt Mary Anne me dat uit, tussen twee trekjes van haar Marlboro Light door: ‘Omdat we de grote problemen niet aan kunnen, houden we ons maar bezig met de kleine, overzichtelijke problemen.’ En verder, zegt ze met een schuinse blik op het pakje Roth-Handle zonder filter dat op de toog ligt: ‘Jij rookt te zwaar spul. Dat is niet gezond.’
Een surrogaathandeling dus? Er is het een en ander dat daarvoor pleit. De toenemende depressie van de Amerikaanse maatschappij aangaande haar ingewikkelde interne problemen zou een uitlaatklep kunnen zoeken in de vervolging van rokers. In combinatie met het pathologische gezondheidsbewustzijn van veel Amerikanen heeft dat geleid tot een krachtige beweging waardoor zelfs de president, als hij van tijd tot tijd zijn sigaartje rookt, dat alleen nog in het verborgene doet. Deze stelling schiet echter tekort. Hiermee wordt niet verklaard waarom juist de tabak als vijandelijk object is gekozen. De levensstijl in de Verenigde Staten kent namelijk nog een heleboel andere aspecten die schadelijk zijn voor de gezondheid: te veel vet en overmatig gekruid eten, te veel suikerzoete softdrinks, te veel zonder recept verkrijgbare medicijnen, te veel alcohol, te veel wapens.
Tegen tabak als haatobject pleit bovendien de betekenis van de nicotineplant in geschiedenis en economie van de Verenigde Staten. Zonder tabak - zo kan men zelfs beweren - zouden de Verenigde Staten in hun huidige vorm vermoedelijk niet eens bestaan. Toen George Washington in de jaren zeventig van de achttiende eeuw het onderspit dreigde te delven in de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Britten, liep de noodzakelijke wapenaanvoer hoofdzakelijk via het Nederlandse Antilleneiland Sint-Eustatius. De gouverneur van dat eiland, Johannes de Graaff, had op 16 november 1776 saluutschoten laten afvuren voor de aftandse tweemaster Andrew Doria toen deze onder de nieuwe Amerikaanse vlag de haven binnenliep. Dat was de eerste internationale erkenning van de Verenigde Staten van Amerika, zoals de historica Barbara Tuchman in haar boek The First Salute beschrijft. De Andrew Doria was gekomen om wapens op te halen en de Hollanders een kopie van de Onafhankelijkheidsverklaring te overhandigen.
Nu zijn Hollanders weliswaar vrijheidslievende mensen, maar bovenal zijn ze handelaren. De Amerikanen beschikten over een handelswaar die in Europa goud waard was, sinds de aanvoer door de oorlog tussen Amerikanen en Britten tot stilstand was gekomen: tabak. Dat was de enige valuta waarmee de jonge Verenigde Staten kon betalen. Zonder tabak geen wapens, zonder wapens geen overwinning. In het Capitool in Washington ziet men een fries aan een plafond dat versierd is met tabaksbladeren. Tabak heeft twee eeuwen lang de exporthandelsbalans van Amerika gegarandeerd en rijkdommen naar het land gebracht. Ook nu nog beheersen Amerikaanse tabaksverwerkers de wereldmarkt. Alleen al Philip Morris heeft in het tweede kwartaal van 1995 wereldwijd 205 miljard sigaretten verkocht.
DE HAAT JEGENS HET ROKEN moet wel heel heftig zijn als de kruisvaarders bereid zijn de geschiedenis van hun eigen land zo de grond in te trappen. De redenen zouden dus wel eens voorbij de bekende leuzen van gezondheidsbewustzijn en surrogaathandeling kunnen liggen.
Richard Klein, socioloog, filosoof en roker, heeft iets ontdekt in de culturele structuur van zijn land. ‘Sigaretten zijn het doelwit, de fetisj geworden van puriteinse verboden, die ook al in het verleden periodiek de vrijheid hebben ingeperkt en genot hebben veroordeeld - zogenaamd ter bescherming van het algemeen welzijn, maar dergelijke maatregelen zijn er ook altijd van verdacht dat ze de controle door de staat wilden versterken of stiekem andere belangen hadden’, schrijft Klein in Cigarettes Are Sublime, een cultuur- en genotsgeschiedenis van het roken. De tegenstanders van de sigaret worden gemobiliseerd door de erotische en de emancipatorische dimensie van het roken. ‘Morele censuur’ verstopt onder de dekmantel van gezondheid, dat is volgens Klein het eigenlijke doel van de anti-rookbeweging. Dat is een verlengstuk van de Amerikaanse gezondheidswaan, die als enige maatstaf de lengte van het leven hanteert. ‘Overleven betekent morele winst.’ Wie het niet begonnen is om ‘overleven,’ maar om ‘leven’ - al kan het genot dat het leven pas echt de moeite waard maakt, als prijs een korter bestaan hebben - mag in de Amerikaanse maatschappij nauwelijks enige tolerantie verwachten. De puriteinse manier van denken kan er niet tegen dat mensen op eigen risico en als vrije schepsels met hun leven spelen. En wat deze moraliserende opstelling helemaal niet kan verdragen, is een genot dat ‘subliem’ is, zoals Klein het noemt in navolging van de door Immanuel Kant beschreven esthetische categorie van het sublieme.
Het sublieme is een bevrediging waarmee onlosmakelijk ook een negatieve ervaring is verbonden. In het geval van roken is dat het voorgevoel van de dood. Tabak is nooit alleen maar een genotmiddel geweest, er was altijd een religieuze of erotische component. De Indianen van Amerika vereerden de tabak als god. In Europa kreeg de tabak in de negentiende en twintigste eeuw een zinnelijke betekenis: de rokende dandy, de mondaine dame met haar sigarettepijpje. Carmen, de vleesgeworden zinnelijkheid, de eenheid van erotiek en dood, is niet voor niets werkzaam in een sigarettenfabriek. Bizet was vast en zeker op de hoogte van het sublieme van het roken, dat wat de mensen zo aantrekt. Daarvan heeft hij handig gebruik gemaakt voor zijn opera. Het zinnelijke en de dood.
Het Frans tabaksmonopolie roept deze symbiose tot in de merknamen op: de ‘Gitanes’ met de wulps dansende zigeunerin, de ‘Gauloises’ met de gevleugelde krijgershelm. De sigaret voor de veldslag, nicotine die de zintuigen scherpt en tegelijkertijd kalmeert. De sigaret na de veldslag die men heeft overleefd. Tabak als universele valuta tijdens en na de oorlog. Richard Klein deelt mee dat George Washington tijdens de bevrijdingsoorlog een woedende brief aan het krenterige Continental Congress heeft geschreven: ‘Als jullie me dan geen geld kunnen sturen, stuur me dan tenminste tabak!’
De oorlogsverklaring aan het roken is veel meer dan een worsteling om de gezondheid. Het is een poging de mens onder de knoet van apostelen te brengen, van lieden die altijd al bang zijn geweest voor burgers die hun eigen leven regelen. Politiek geformuleerd: als het roken van sigaretten een ‘bestanddeel van de moderne tijd’ is, van de verovering van democratie en mensenrechten, zoals Richard Klein op grond van zijn onderzoek beweert, dan is de fundamentalistische anti-rookbeweging de poging om door middel van ‘censuur’ de vrijheid in te perken. ‘Menig tiran’, zo brengt Klein ons in herinnering, ‘verachtte roken en verketterde de tabak.’ Heel wat bevrijdingsbewegingen en revoluties, van politieke dan wel culturele aard, zagen het recht op tabak als een van hun doelstellingen.
Roken als signaal van bevrijding uit sociale en seksuele beperkingen heeft ook in de vrouwenemancipatie een rol gespeeld, en speelt die nog steeds. In de afgelopen jaren zijn in Azie veel meer vrouwen gaan roken dan verwacht was. Dat wijst erop dat ze hun oude rolpatronen doorbreken. Klein hoort in de anti-rookbeweging dan ook een onmiskenbaar antifeministische ondertoon - wat natuurlijk geen wonder is als men zich de puriteinse oorsprong van die beweging herinnert.
IS ALLE HOOP dus verloren in Amerika? Waarschijnlijk niet. Hoewel de vervolging van de rokers waarschijnlijk voorlopig nog zal toenemen - het is immers een verkiezingsjaar -, de eerste contrabewegingen beginnen zich al af te tekenen; ongeorganiseerd onder de jongeren van de blanke middenklassen, die er waarschijnlijk schoon genoeg van krijgen aan de leiband van hun tot de gezondheidsleer bekeerde ouders te lopen. Nadat tot 1992 het aantal rokers onder jongeren was gedaald, is het sindsdien weer gestegen. Een op de vier van hen rookt nu. Het eerste tere plantje van een intellectueel debat over het probleem begint ook op te komen, in het tijdschrift The New Republic. En tot minder hardnekkige voorvechters van een nicotinevrij leven begint het langzaam maar zeker door te dringen dat een heksenjacht slechts verzet wekt. De ‘verleidelijke kracht van het verbodene’, waarvan Richard Klein spreekt, heeft ook iemand in zijn greep die net van Europa naar Amerika is verhuisd, iemand die - met een rookcarriere van meer dan twintig jaar achter zich - gedacht had dat hij in het land der niet-rokers zelf ook zo zou kunnen worden. En plotseling voelt hij dan toch weer de spannende kick die hij voor het laatst had gevoeld toen hij vijftien of zestien was: doen wat verboden is, stiekem roken, met iedere diepe trek in opstand komen tegen elke bevoogding.
Dat is de paradox van de anti-rookcampagne: deze creeert een toenemend aantal bewuste, genietende en tevreden rokers. De film Smoke met Harvey Keitel en William Hurt liep in de Verenigde Staten uit op een cultureel evenement. Roken van de eerste tot de laatste scene. En dat in Amerika, waar zelfs de hardste knokfilms nicotinevrij zijn. Ellen, de streng tabaksvrije moeder, bekent dat ze zich zelfs tweemaal naar de bioscoop heeft gerept. Jij Ellen?! Ach ja, Harvey Keitel ‘is toch regelrecht goddelijk’, of op zijn minst een sigaretten rokende en in illegale Cubaanse sigaren handelende god. Zie je wel, zegt een Amerikaanse vriend, dat is toch ‘een eerste beginnetje’, en we steken er nog een op.
De barman van Childe Harold schuift twee versgetapte biertjes over de toog.
Het uitroken der puriteinen
Ze zitten ‘s avonds in de kroegen en overdag staan ze buiten, onder afdakjes. Rokers in Amerika worden steeds meer in het nauw gedreven. De fundamentalistische anti-rookcampagne in het Land van de Vrijheid lijkt echter haar hoogtepunt voorbij.
Overgenomen uit de Frankfurter Rundschau van 18 mei 1996. Vertaling: Tinke Davids
UIT HET STRAATGEWOEL leiden drie treetjes naar beneden naar een smal, langgerekt souterrain. De eerste klapdeur dempt het lawaai van de auto’s en de claxons, en dan gaat de tweede open naar de schemering van een rumoerige kroeg. Gelach, geschreeuwde grappen, vertrouwelijk gefluister, ruzie over het laatste kaartspelletje. De tv-toestellen staan aan, maar zonder geluid. Door biernevel en tabakswolken heen glitteren kleurige beelden, football en basketbal, eindeloos. De Childe Harold ligt vlak om de hoek van Dupont Circle in Washington. Het is een oord van genot, een toevlucht.
www.groene.nl/1996/27