
Het was al vroeg licht die ochtend. En je moet weten: als de zon door de ramen naar binnen scheen, leek de woonkamer voor even niet meer op die in een poppenhuis. We woonden in een flatje, op de bovenste etage, helemaal in de hoek; opa, oma, hala (tante) en ik. Op zulke dagen was er weinig dat het zicht belemmerde. De bomen waren zo diep in december helemaal kaal en omdat het had gesneeuwd was alles wit zo ver je kon kijken. Opa vond het altijd meevallen; in zijn jeugd, waar hij vandaan kwam, daar had je pas winters, met soms wel twee meter sneeuw. Met zijn hand liet hij dan zien hoe hoog twee meter was.
We woonden in een plaatsje aan een rivier met fabrieken en pakhuizen, waar de winters prachtig waren, zo donker en diep. Door de rook uit de schoorstenen leek bij ons alles net even wat grauwer dan elders. Het is dezelfde rivier die we nu vanuit onze woonkamer kunnen zien, maar hier hebben we geen last van de fabrieken. Soms, als je onrustig bent, sta ik voor het raam en wieg ik je en vertel ik je over de boten die langs varen. Jij staart dan naar de lichtjes in de kerstboom die bij het raam staat. Er staat er ook nog een op de vide. Voor de vorm had ik nog even tegengesputterd, wat moeten we met twee kerstbomen, maar ik vond het allang prima.
In de woonkamer stond een bruine bank met bloemmotief, een massieve donker houten kast, een ronde salontafel van hetzelfde materiaal, een televisie die we misschien wel hadden gekregen van een vriend van opa die vuilnisman was en die soms een werkend toestel vond, een eettafel met vier stoelen en hoogpolig tapijt.
Ik kan me geen kerst uit m’n jeugd herinneren zonder sneeuw, maar ik weet heel goed dat mijn geheugen mij bedriegt. Nu sneeuwt het eigenlijk nooit meer met kerst en als dat wel een keer gebeurt als jij wat groter bent, zal ik vast laten zien hoe hoog de sneeuw was toen ik klein was.
Aan de voorzijde van ons huis, waar de keuken en twee slaapkamers waren, was het uitzicht anders. Je keek uit op een betonnen labyrint; allemaal flats waarvan vooral de twee grote je het zicht ontnamen. Aan deze kant woonden mensen zoals wij, die op ons leken en die hier ook door de fabrieken heen waren gelokt. Die waren er verder amper in de laagbouw om ons heen. Hoe verder van onze buurt, hoe rijker de mensen voor mijn gevoel waren; de auto’s waren groter, de kleding duurder en de vakanties verder.
••••••
Die ochtend, enkele dagen voor kerst, roept opa zich bij me. Aan zijn gezicht kan ik zien dat er geld is; zijn gemoed is dan anders, opgewekter, hij is minder boos en schreeuwt niet. ‘Kom zoon’, zegt-ie. ‘We moeten boodschappen doen en zonder jouw hulp gaat het me niet lukken.’
Opa kon vaak boos zijn, ik begreep niet goed waarom en lang dacht ik dat dat kwam omdat we anders waren en dat mensen die anders zijn gewoon vaker schreeuwen. Nu weet ik: opa was niet boos omdat hij anders was, maar omdat hij in een vreemd land geen werk en geen geld had.
We gaan eerst naar een Turkse slager en hier is hij in zijn element. Normaal gesproken moet ik m’n mond houden, maar nu vraagt hij wat ik allemaal wil. En als we aan de beurt zijn, zegt hij tegen de slager dat hij het beste vlees wil, omdat we kerst gaan vieren. Het valt even stil, want hier komen niet veel mensen die kerst vieren. Daar, wijst opa, dat wil hij ook. En dat. Die ook. En doe daar maar een pond extra van. Daarna gaan we naar een supermarkt en daar gaat alles op de automatische piloot. Er wordt niet gepraat met medewerkers, maar de kar is wel steeds voller en voller.
We lopen naar buiten met veel te veel tassen en ik vraag me nu af: waar betalen we dat van?
Want hij moest weleens een van zijn vrienden bellen en hij oogde dan nerveus. Na een inleidend praatje sprak hij altijd dezelfde vernederende woorden. ‘Zeg, kan jij een paar weken honderd gulden missen? We hebben helemaal geen geld meer en de boodschappen raken ook op.’ Ik snap steeds beter dat hij boos was.
Hij wilde voorlopen, zich aanpassen en leven zoals hij dacht dat anderen dat deden, en dat mocht soms best wat kosten. Maar zijn karakter zat hem in de weg. Beter gezegd: zijn verleden. Maar hij mag hier geen man zijn die is getekend door zijn kinderjaren, niet iemand met trauma’s. Je past je maar aan. Dan moet hij oprotten naar zijn eigen land.
We hadden thuis een foto van hem en zijn vriend Ali. Ze staan met een serieuze blik voor een muur waarop in grote letters staat gekalkt: ‘Alle Turken terug naar hun eigen land.’ Maar opa doet zijn best, heeft altijd zijn best gedaan. Hoe hard er ook wordt geroepen dat hij moet oprotten, dit is zijn land. Hij gaat echt niet meer weg, maak je geen zorgen. De grap is ook: in Turkije moeten ze hem evenmin.
Ik vertel dit omdat een familieverhaal meer weg heeft van een landkaart dan van een roman, zoals Claudia Durastanti in De vreemdelinge schrijft. En ik denk dat ze gelijk heeft. Volgens Durastanti betekent over jezelf schrijven in herinnering brengen dat ‘je bent geboren met woede en dat je een dichte, continue lavastroom was, voordat je korst hard werd en openbarstte om een soort liefde te laten bloeien, of voor de nutteloze kracht van vergeving opkwam om je te polijsten en al je hobbels glad te strijken’.
••••••
Hala en ik hadden het een jaar eerder gevraagd, en het jaar daarvoor en het jaar daarvoor. En het was niet gewoon vragen: we hadden gesmeekt, gehuild, alsjeblieft, alsjeblieft, iedereen heeft er een, waarom wij nou niet, we hadden loze beloftes gedaan over dat we elke dag onze slaapkamers zouden opruimen, zonder morren naar de supermarkt zouden gaan als dat van ons gevraagd werd. Ik denk dat het rond die leeftijd begint, het doen van loze beloftes om je zin te krijgen.
Maar in het jaar dat jouw overgrootmoeder voor het eerst (en voor het laatst, maar dat wisten we toen nog niet) in Nederland was, zei opa zomaar, nadat we thuis waren van de Turkse slager en de supermarkt, dat hala en ik onze jassen moesten aandoen omdat we een kerstboom gingen kopen. We liepen in extase achter hem aan naar beneden, nee we renden, konden niet geloven dat het ging gebeuren, en hoewel het bijna dertig jaar geleden is kan ik het gevoel dat ik toen had, onderweg naar het tuincentrum en de belofte van onze eerste kerstboom, zo weer oproepen. Als ik nu tegen hala zeg ‘weet je nog, onze eerste kerstboom’, dan weet ze het nog. De details vervagen, maar de contouren blijven helder en ook daarvan blijft diffuus wat een echte herinnering is en wat niet.
Over wat het is om over jezelf terug te lezen schrijft Durastanti dat ‘het verzinnen is wat je hebt doorgemaakt’, elke laag waaruit je bestaat onderscheiden: de kristallen van blijdschap of eenzaamheid op de bodem, de gevolgen van een herinnering die is vervlogen, alles wat is uitgegraven en vervolgens overspoeld, alleen om je te realiseren dat het niet waar is dat de tijd heelt: er is een breuk die nooit opgevuld zal worden. Ze schrijft het prachtig op. ‘Het enige wat de tijd doet is het met zich meebrengen van stof en onkruid, zodat die kloof wordt bedekt en uiteindelijk verandert in een landschap, ver weg, bijna sprookjesachtig, waarin een taal wordt gesproken die je niet meer kent, zo geloofwaardig als een elfentaal. Je wandelt over de ruïnes van je familie en merkt dat sommige woorden zijn gewist maar andere behouden gebleven, dat sommige woorden zijn verdwenen terwijl andere altijd deel zullen uitmaken van jouw reflectie, en dan kom je eindelijk aan de rand van je vader en je moeder, nadat je jarenlang hebt geloofd dat doodgaan of gek worden de enige manier was om hen te evenaren. En op dat moment begrijp je dat alles in je bloed een oproep is, en dat jijzelf alleen maar de echo bent van een vroegere mythologie.’
Ik denk dat je opa overstag ging omdat zijn moeder er was. Hij wilde haar laten zien dat het goed met hem ging en dat hij prima op weg was om zich zijn nieuwe thuisland eigen te maken. In haar aanwezigheid sprak hij soms ineens Nederlandse woordjes tegen ons en dat deed hij normaal gesproken nooit terwijl wij dat graag wilden en daarom voelde het raar en gekunsteld.
Mijn oma was een kleine vrouw, een kleine vrouw met een miserabel leven en misschien wilde je opa daarom wel laten zien dat zijn leven hier vlekkeloos verliep. Hij wilde haar beschermen zoals hij altijd had willen doen, maar ook deze keer was het vast niet helemaal gelukt. Ze bleef namelijk een halfjaar en zo lang kan niemand de schone schijn ophouden. Oma zal vaker de keuken in zijn gedoken om zelf broodjes te maken, misschien werden er wat rekeningen doorgeschoven of de lening bij de bank opgehoogd; het kan allemaal, maar ik weet het niet.
Ik herinner me dat we mijn oma gingen ophalen van Schiphol en dat we haar achter een glazen wand zagen terwijl ze haar bagagekar niet van zijn plek kreeg. Dat is het enige wat ik me nog kan herinneren van die dag: het gevoel van medelijden toen ik haar daar zo hulpeloos zag staan. Mijn vaders moeder die maar aan het hannessen is, een vrouw van nog geen één meter vijftig met een hoofddoekje die in het moderne Westen niet vooruitkomt.
Het werd overigens een echte kerstboom, ik denk niet dat je opa wist dat er iets bestond als een nepboom. We hadden niet veel verlichting, maar een paar ballen en een enkele slinger, but who cares? Ik denk dat het een financiële kwestie was, dat opa daarom deed alsof het allemaal maar gedoe was. Als hij maar stug bleef volhouden dat hij het niks vond, hoefde hij niet toe te geven dat we eigenlijk geen geld hadden voor een kerstboom, voor ballen, voor versiering, voor lichtjes. Nu weet ik: hij had ook wel gelijk, want wat heb je aan kerstverlichting als vervolgens de stroom is afgesloten? Je opa en oma hadden het te druk met een basis creëren, zich op te werken in een vreemd land met vreemde mensen, en met opgroeiende kinderen wordt dat proces versneld. Te snel misschien wel.

••••••
‘Het is Kerstmis,’ schrijft Édouard Louis in Ze hebben mijn vader vermoord. ‘Ik reconstrueer het beeld, ik doe mijn best, maar feiten zijn als dromen: hoe meer ik probeer vast te grijpen, des te meer ze me ontsnappen.’ Het hele gezin zit rond de tafel in een arm plaatsje ergens in Frankrijk. Édouard eet veel te veel, zijn vader heeft te veel eten gekocht voor kerstavond. ‘Je was altijd bang om uit geldgebrek anders dan anderen te zijn, je zei het aldoor: Ik zie niet in waarom we anders zouden zijn dan de anderen, en daarom, om die reden, wilde je dat alles op tafel kwam waarvan je dacht dat de anderen het met kerst ook hadden en aten, ganzenlever, oesters, kerststronken, en het gevolg was dat we paradoxaal genoeg meer geld aan kerst besteedden omdat we armer waren, uit angst om anders te zijn dan de anderen.’
Net zoals ik lang dacht dat opa snel boos kon worden omdat hij van elders kwam, dacht ik dat we met kerst en andere feestdagen aan het compenseren waren omdat we anders waren. Tot ik Louis las.
Hala en ik willen niet aan tafel zitten, natuurlijk willen we niet aan tafel zitten. Dit is een historische dag en die breng je niet door op een alledaagse plek. En dus wordt de telefoon van een bijzettafeltje gehaald en het bijzettafeltje een halve meter voor de kerstboom gezet.
Er is een foto waarop ik een gekke bek trek en hala wat vreemd lacht, we dragen beiden dezelfde Mickey Mouse-trui, die van mij is alleen zwart met goud en die van haar zwart met paars. Het zijn onze kerstcadeaus. En zelfs op onze knieën, ik ben een jaar of zeven en hala tien, zijn we eigenlijk nog te klein voor het tafeltje. Het maakt niemand wat uit en we worden uitgebreid op de foto gezet. Er is zelfs kinderchampagne en ik heb geen idee wie daaraan heeft gedacht.
Omdat we van de kerstdiners op school hebben geleerd dat er een kaarsje bij hoort, staan er her en der in de woonkamer waxinelichtjes te branden. Je opa, oma en overgrootmoeder zitten wel aan de eettafel. Het eten zelf kan ik me niet meer herinneren, maar van de jaren daarna weet ik dat opa altijd enorm uitpakt. Er komen flessen wijn op tafel, ik kan me champagne herinneren en het beste vlees in overvloed waarvan hij het nooit kan laten om te zeggen wat hij ervoor betaald heeft.
Zo trots als wij waren toen we de kerstboom gingen ophalen, zo fier waren opa en oma toen de kerstboom weer wegging. En dat was zeker niet omdat ze er geen plezier van hadden gehad of omdat ze blij waren dat dat ding eindelijk weg kon. Niet ver van ons huis, in de richting van het winkelcentrum, konden kerstbomen worden ingeleverd en zij konden in de rij aanschuiven bij de mensen waar ze nu een beetje bij hoorden.
Maar er was nog een reden. ‘We zijn extra langzaam naar beneden gelopen’, vertelde je oma onlangs. ‘En voor de flat zijn we nog even stil blijven staan. Ik heb gezwaaid naar de buurvrouw die mij maar een gavur vond, een ongelovige, en die altijd achter haar hand sprak als ik ergens voorbijliep. Ze was gewoon jaloers.’
Het gekke is: voor hala en voor mij was dit de eerste keer dat we kerst vierden, zo met een echte kerstboom, speciale kleding en een heus kerstdiner. Voor oma was het tot dan vooral een gelegenheid om twee dagen vrij te zijn van de fabriek.
Onlangs waren opa en oma bij vrienden geweest die kinderen hebben van mijn leeftijd en ze hadden het gehad over vroeger, over hoe ze dachten dat ze in de maling werden genomen als wij ’s ochtends weer teleurgesteld waren dat er nergens in huis cadeaus lagen die een vreemde man daar zou neerleggen en hoe we aan vriendjes moesten vertellen dat wij weer waren overgeslagen. Ze hadden gewoon geen idee, hoe moesten ze het weten? De eerste keer dat er pakjes onder de boom lagen, hadden hala en ik die er zelf neergelegd. Het was geen onwil van opa en oma, maar er was nou eenmaal niemand van wie ze het konden leren.
••••••
Durastanti schrijft over de lunches als ze een nieuwe baan heeft, en dat ze niet kiest wat ze het lekkerst vindt maar het gerecht waarvan ze denkt dat ze er gedistingeerd door zal overkomen. Maar juist dat verraadt haar afkomst. Het is een Yale-docent die tegen haar zegt dat haar meisje-met-de-zwavelstokjes-syndroom niet terecht is; op dit punt in haar leven – ze zitten in Istanbul te dineren, waar ze seminars filosofie en cultuurwetenschappen organiseert met ‘echte intellectuelen en echt rijken’ – zou klasse er niet meer toe doen. ‘Zie je dan niet waar je bent, je bent middenklasse, net als wij allemaal.’ Maar wanneer komt dat moment dat het voor haar geen punt meer is, vraagt ze zich af. Ze wacht er nog steeds op. Als ze naar hotels met zwembaden gaat, neemt ze nog altijd een badpak mee, omdat een zwembad voor haar nog een luxe is in tegenstelling tot voor de andere hotelgasten en zelfs haar eigen vriend. Het komt haar ineens naïef voor, net als haar eeuwige ambitie.
Ik vrees de dag dat we geen kerstboom meer zullen hebben, en ik weet dat het nergens op slaat, maar het voelt altijd nabij. Wij zullen niet snel een echte kerstboom nemen als we hoogpolig tapijt hebben, zoals bij je opa en oma destijds, die maanden later nog naalden vonden. Misschien is het laten zien van wat reliëf in het verhaal van onze familie ook wel uit zelfbescherming geboren, omdat het dan nooit alleen door mij komt. En misschien compenseer ik inderdaad, krijgen jullie meer dan goed voor jullie is, maar weet dan waar het vandaan komt. Want toen, als het had gesneeuwd en de zon scheen, leek het uitzicht eindeloos. Maar inmiddels voel ik: ik moet in beweging blijven en niet blijven staren. Terwijl het uitzicht dat we nu hebben, zonder fabrieken en pakhuizen, natuurlijk meer te bieden heeft. Maar toch, de sneeuw uit mijn jeugd blijf ik zien. Het gevoel dat het nog steeds bij me oproept doet me altijd denken aan het gedicht ‘Stopping by woods on a snowy evening’ van Robert Frost.
The woods are lovely, dark and deep.
But I have promises to keep,
And miles to go before I sleep,
And miles to go before I sleep.
Want we zongen dan wel geen kerstliedjes, en hala en ik stopten met cadeaus onder de boom voor opa en oma in plaats van andersom, we deden het wel. En het bleef daar niet bij. We kregen het jaar daarop misschien geen kerstboom, omdat de naalden maanden later nog uit het tapijt geklopt werden, we vieren sinds die dag wel elk jaar kerst. Met of zonder sneeuw en met of zonder kerstboom.