Dark Ages had het moeten worden, maar het werd What I Was, de titel van het derde boek van de Amerikaanse Meg Rosoff. Dark Ages vond Rosoffs uitgever te deprimerend klinken. Het zou lezers – (jong) volwassenen – die bekend zijn met Rosoffs bekroonde boeken Hoe ik nu leef (How I Live Now, 2004) en Het toevallige leven van Justin Case (Just in Case, 2006) kunnen afschrikken.

Niet dat die boeken alleen maar ongecompliceerde vrolijkheid bieden. De verhalen over de vijftienjarige Meggie (Hoe ik nu leef) die een Derde Wereldoorlog probeert te overleven en de vijftienjarige Justin Case die het noodlot probeert te misleiden en ontlopen, onderscheiden zich van veel adolescentenliteratuur door hun droogkomische, licht absurdistische toon, maar roepen uiteindelijk wezenlijke vragen op als: wat is leven? En sterven? Wat is liefde? Wie zijn wij? Waar gaan we naartoe? En waarom?

Het zijn vragen die vijftien-, zestienjarigen op het snel veranderende lijf zijn geschreven en hun wankele ziel in hevige beroering kunnen brengen. Daarom, vertelt Rosoff in haar interviews, is zestien de leeftijd waarmee ze samenvalt als ze een verhaal schrijft. Het geeft haar creatieve vrijheid en prikkelt haar fantasie. Voor adolescenten is de werkelijkheid immers minder vastomlijnd dan voor volwassenen. Zij kunnen nog ontdekken, leren, vragen en veranderen. Zij kunnen hun leven nog richting geven.

Het verbaast daarom niet dat ook What I Was over opgroeiende jongeren verhaalt. Over twéé opgroeiende jongeren. Aan de grijze, grauwe troosteloze oostkust van Engeland. Ergens in Suffolk. In 1962.

De ene is een zestienjarige kostschooljongen: bedachtzame blik maar wel alert, intelligent genoeg maar niet ijverig, introverte ziel maar wel gepassioneerd. Hij is leerling van de St Oswald’s School, genoemd naar King Oswald van Northumbria die regeerde aan het begin van de ‘Dark Ages’, een tijdperk dat de school en het gebouw past: ‘The architect’s philosophy was obvious: starve the human spirit.’

De andere is een zestienjarige mysterieuze eenling die in een vissershut bij de zee woont: Finn, de zwijgzame jongen zonder verleden, want bij geboorte nooit aangegeven. Finn, met zijn prachtige donkere ogen, atletische bouw, gracieuze tred, spottende grijns, vrije geest. Vis en krabben helpen hem in zijn levensonderhoud te voorzien.

Mooi is Rosoffs dromerige beschrijving van hun bijna onwerkelijke ontmoeting. Net zo mooi als ook haar beschrijving van de Britse oostkust, die je in het Engels wezenlijk anders ervaart dan in het Nederlands. Dan blijkt dat woorden meer zijn dan betekenisdragers en dat vertalingen – hoe goed ze ook kunnen zijn – de magie van de oorspronkelijke taal uiteindelijk altijd moeten ontberen.

Rosoff voelt die magie feilloos aan. Taal is haar kracht. Moeiteloos ga je op een lome septemberochtend met haar hoofdpersoon mee naar het strand, plof je neer in het zand en vlij je je tegen een oude vissershut: ‘A dreamy silence settled on the spot. I lay slumped against the shack watching the soft rise and fall of waves, silencing my own breathing until there was no sound and nothing left in the sky. After a few minutes, the cloud cover gave way to a burst of brilliant sunlight and the slow dull sea leapt with diamonds./ The voice when it came was clear, oddly inflected, not unfriendly.’

Het is de stem van Finn en het begin van een liefdesverhaal. Niet een verhaal over homoseksuele liefde, maar een verhaal over het diepe verlangen bij iemand te horen, de ander te doorgronden, het verlangen jezelf compleet in de ander te verliezen, die ander te zijn. Een verhaal over bevrijding en obsessie tegelijkertijd, waarin geluk, gevaar en het noodlot beangstigend dicht bij elkaar liggen. Zoals blijkt wanneer Finn ziek wordt, naar het ziekenhuis moet, zijn identiteit openbaart en Rosoff het verhaal een onverwachte draai geeft.

Ondanks de herkenbare zoektocht van de hoofdrolspelers naar liefde en identiteit is What I Was heel anders dan Rosoffs voorgaande jeugdromans. In tegenstelling tot Hoe ik nu leef, dat wordt verteld door een vijftienjarige, en Justin Case, waarin een alwetende verteller het woord voert, is What I Was een indringende herinnering van een oude man. Een herinnering aan een werkelijk gebeurd verleden dat tussen de regels door voortdurend wordt geschaduwd door een verleden van gemiste kansen: ‘I am a century old’, klinkt het begin, ‘an impossible age, and my brain has no anchor in the present. Instead it drifts, nearly always, to the same shore./ Today, as most days, it is 1962. The year I discovered love./ I am sixteen years old.’

Hieruit spreekt diepe weemoed en eenzaamheid, ondanks Rosoffs karakteristieke ironische ondertoon. Het leven van de honderdjarige, wiens naam pas op het laatst wordt prijsgegeven, is geleefd. Hij wacht op het einde en denkt aan het begin, toen hij zestien was en Finn ontmoette. Toen hij liefde leerde (her)kennen, maar er niet aan toegaf. Toen zijn leven hem ontglipte. Dark Ages, het was een prachtig passende titel geweest.