Ad Gerritsen, Slapende dode man, 2001. Olieverf op doek, 110 x 130 cm © Collectie AkzoNobel Art Foundation / Gemeentemuseum Den Haag

Bij een tentoonstelling van een kunstenaar die je niet zo goed kent is het verleidelijk eerst de grote introductietekst-op-de-muur te lezen. Het is ook een vies risico. Nog voor je je goed en wel voor een schilderij gezet hebt heeft het Gemeentemuseum Den Haag je al verteld dat Ad Gerritsen zocht naar een schilderkunst ‘die schuurde en wrong’, en dat hij ‘genadeloos objectief en met humor’ werkte en ‘een onderwerp schilderend [wilde] kortwieken’. Men meldt ook dat hij ‘angstaanjagend actueel’ is. Schuurt en wringt het? Vooruit. ‘Genadeloos objectief met humor’? Ik zou niet goed weten wat dat is. ‘Angstaanjagend actueel’? Zeg, mag ik eerst zelf kijken en dan uitmaken of ik het ‘angstaanjagend’ vind?

De Arnhemmer Gerritsen (1940-2015) was schilder en graficus en werkte ook in collages en beelden. Hij verliet de academie na een ruzie met een ‘autoritaire’ docent, en wordt daarom ook wel gezien als autodidact; hij werd later zelf een gewaardeerd docent. Het is niet moeilijk om zijn schilderijen, zoals die hier worden gepresenteerd, te zien als een koppig verzet tegen de voor de hand liggende mogelijkheden – en rijkdommen – van het beeld in de schilderkunst. De schilderijen tonen menselijke figuren, soms in kennelijk verband, soms met letters en cijfers en titels die identificatie aanreiken, ze hebben een helder soort kracht en een kloeke toets, maar de schilder wil zijn onderwerpen in hun kaalste vorm laten zien, zonder ‘beschouwing’, zonder betekenis. Je herkent de koppen van Marinus van der Lubbe, de brandstichter; Aida Sidakova, die het bloedbad in Beslan overleefde; of de anarchist Ravachol, maar kennelijk gaat het de schilder niet om de gelijkenis, of zelfs de historische referentie. Het gaat ook niet om emotie, en ik kan er ook geen spatje humor in ontdekken. Dit is een terughoudendheid, uit wantrouwen. Het is stuurs en ongemakkelijk. Gekortwiekt, en dus niet in staat op te stijgen. Je vraagt je af wat voor man dat was.

Een bevriende kunstenaar, Gijs Assman, beschreef ooit met typische precisie dat ‘ongemak’ in het werk van Ad Gerritsen. Het zat ’m ‘in de relatieve leegte waarmee het schilderij je als toeschouwer confronteert’. Assman voelde zich daardoor betrapt: hij voelde zich bewust van zijn esthetisch verlangen, het verlangen naar duiding, ‘de behoefte betekenis en zin te construeren’ terwijl Gerritsen zelf niet thuis geeft. Ook ik voelde mij betrapt in dat zoeken naar betekenis, en daarbij ook gefrustreerd, geïrriteerd zelfs. Dit is een kunstenaar die het proces van beeldmaken tot zijn werk maakt en het tegelijkertijd niet vertrouwt. Die duiding uit de weg gaat, die liever geen verbinding wil maken met de toeschouwer. Dat is in zijn eigengereidheid te respecteren, maar die afstand werkt twee kanten op. ‘Stuurs en wantrouwig’ is dan net zoiets als ‘passief agressief’, of zelfs: sarcastisch. Ik vermoed dat de schilder daar zijn schouders over zou hebben opgehaald: alsof schilderkunst belangrijk zou moeten zijn, of betekenis zou moeten hebben. Tsja.

Ad Gerritsen: Actualiteiten, Gemeentemuseum Den Haag, t/m 17 maart