Alle spelers zijn nog in leven. Ze spreken over hun repertoire (expositie, 1996), raken in dat gesprek verdwaald (komplot, 1997), zien de zaak uit de hand lopen (doorwerking, 1998), aanschouwen een ramp (catastrofe, 1999), trekken de zaak weer bij elkaar (verzoening, 2000). De epiloog is tevens de herdenking, en gepland voor 2001. In het hoofd zijn alle bedrijven en de epiloog al geschreven, maar nog onzichtbaar. Anno 1995 eisen de toneelspelers een proloog. Ze willen de binnenkant van hun hoofd laten zien. Hoe ze vechten met een rol (Woyzeck?). Hoe ze opzien naar een lerares (Ank van der Moer?). Hoe een oudere actrice (Else Mauhs?) die een beroemde ‘toneelring’ (de Theo Mann-Bouwmeester-ring?) aan een jongere actrice (Caro van Eyck?) wil geven, peinst over die beslissing. De acteurs en actrices (vijftien in getal) willen het achterste van hun tong laten proeven. Het publiek een blik in de keuken gunnen. Dat ook.
Ik heb dit fin de saison-programma van Discordia twee keer gezien. Twee totaal verschillende voorstellingen. De ruimte van Zaal 1 in de Toneelschuur te Haarlem was ademschokkend mooi omgetoverd. Een speelvloer van gekalkte en zwaar krakende plankieren. Een gelijkvloers auditorium van eikehouten schotten met eenvoudige houten stoelen. Daglicht dat geleidelijk door toneellicht werd overstemd. Middenin een enorme ijzeren trap, een soort jacobsladder (dit is een observatie voor lezers met bijbelkennis). Links een plankhouten decor-citaat uit een vorige Discordia-voorstelling. Daarop waren grote prenten geprikt, jeugdfoto’s van enkele uitvoerenden (een van de jonge acteurs beklaagde zich er in de voorstelling over dat hij er van Jan Joris Lamers niet tussen mocht), en portretten van beroemde mannen en vrouwen uit deze eeuw (Mary Wichman, Borges, Chagall met zijn naakte dochter, Eisenstein).
Ad Memoriam Revocare werd omringd door een eigenaardige agressie. Een collega bezocht de voorstelling in kennelijke staat, zat er tien minuten, stapte op, en schreef een woedend stuk van vier kolommen. Mijn reisgenoten naar dit ‘herstemde verleden’ schimpten en scholden. En ik raakte almaar meer in de war, verlangde vurig naar die ene avond waarop ze dit alleen voor mij zouden spelen, zodat ik onbekommerd en ongehinderd kon genieten. Zoals ik vorige week twee keer ruim twee uur heb genoten.
Waarom eigenlijk? De agressie van mijn reisgenoten maakte die vraag actueel. Direct beantwoorden kon ik hem tot twee keer toe niet (kan ik eigenlijk nooit). Uren of dagen later besefte ik: ik hou van acteurs die me rare dingen laten zien die je van acteurs eigenlijk nooit ziet: onzichtbare fantasieen, angsten, liefdes, opwellingen. Deze voorstelling zat daar vol mee. Het zag eruit als een avond stijldansen, precies op de helft van de cursus van Dansschool Wim van Beek: niemand kan het al echt goed, iedereen daagt iedereen uit, niks staat vast, alles is onzeker. Particulier gesprokkelde anekdotiek (opgevist uit het gefilterde prive-geheugen van de acteurs, of uit hun favorieten in de wereldliteratuur) mengde zich met fragmenten uit de toneelgeschiedenis van voorbije eeuwen.
Mijn beschonken collega, die zich diep dient te schamen (niet omdat hij beschonken was, maar omdat hij zijn lezers niet heeft verteld dat hij er maar tien minuten was), schreef dat de vertoning aan elkaar hing van ijdelheid, flauwekul, nonchalance en toevalligheden. Mijn reisgenoten zeiden dat ook. Ik heb ademloos naar ijdelheden, flauwekul, nonchalance en toevalligheden zitten kijken. Naar de opmaat van een onderneming waar ik nog jaren wat aan heb.
Ik moet wel zien dat ik 53 word. Dan haal ik de epiloog.