De Groene is schrijvend over het Holland Festival in de loop van zeventig jaar niet in de eerste plaats geïnteresseerd in topkwaliteit en beroemdheden, maar vooral in het ontdekken van nieuwe ideeën, nieuwe vergezichten, dwarse meningen, weerbarstige meesters.

Controverse staat voorop. De recensies van Holland Festival-voorstellingen lopen vaak uiteen van hemelhoog juichend tot ten diepste bedroefd. Bij De Groene Amsterdammer kunnen verschillende medewerkers sterk tegengestelde meningen hebben. Zelfs binnen één recensie kan er sprake zijn van verbazingwekkende tegenspraken.

Een van die weerbarstige meesters is de controversiële Britse theatermaker Peter Brook, die brak met het officiële, voorspelbare, traditionele theater in Londen, en in Parijs een lege ruimte vond om door onverwachte acteurs uit de hele wereld te laten vullen. Zijn stof vond hij bij Shakespeare, maar ook op ongebruikelijke plekken, zoals het boek van Oliver Sacks De man die zijn vrouw voor een hoed hield over mensen die gapende leegtes in hun hoofd hebben. Loek Zonneveld heeft meermalen aanstekelijk over Peter Brook geschreven.

Richard Wagner is bij De Groene altijd onderwerp van controverse, maar niemand heeft met meer humor over hem geschreven dan Martin van Amerongen, bijvoorbeeld toen De Nederlandse Opera in 1995 in theater Carré Die Meistersinger von Nürnberg uitvoerde, geregisseerd door Harry Kupfer. Van Amerongen is vooral geïnteresseerd in de figuur van Sixtus Beckmesser (deze keer gespeeld door de briljante Amerikaanse bariton Dale Duesing). Gaat het daarbij om een portret van muziekcriticus en Wagner-tegenstander Eduard Hanslick? En in hoeverre hoort die eigenlijk thuis in het volgens Wagner verachtelijke ‘muziekjodendom’? In tegenstelling tot Marcel Reich-Ranicki vindt Van Amerongen de figuur van de schlemielige gemeentesecretaris tamelijk onschuldig, maar je moet Wagners onsamenhangende politieke ideeën elders in de opera zoeken, niet zozeer in de muziek als wel in het libretto waarin ‘de heilige Duitse kunst’ glorifieert, waardoor men nog altijd niet in staat is onbevangen naar de Meistersinger te luisteren.

De bejubelde Engelse regisseur Simon McBurney is allerminst controversieel, wel uiterst origineel en prikkelend. Michail Boelgakovs De meester en Margarita, geschreven tussen 1928 en 1940 in de Sovjet-Unie, was daar door de autoriteiten zo ongewenst dat het boek pas in 1966 en 1967 in ook toen nog sterk gecensureerde vorm in een tijdschrift kon verschijnen. Simon McBurney gaat er in 2012 op het toneel met ‘verbluffende onbekommerdheid’ mee aan de slag. De in Estland geboren schrijfster Sana Valiulina ziet het als een ode aan het nonconformisme waar absoluut geen plaats voor was in de sombere Stalin-tijd.

Waarom koos de Zweedse choreograaf Mats Ek in ’s hemelsnaam The Jew of Malta van Christopher Marlowe voor zijn eerste toneelregie? Het stuk is antisemitisch in het kwadraat. Heel anders dan Shylock in het vergelijkbare stuk van Shakespeare, De Koopman van Venetië, wordt de hoofdpersoon voor de lezer of de kijker in geen enkel opzicht invoelbaar. Mats Ek heeft dansers die hem fascineren en acteurs die hem intrigeren in een verlaten fabrieksruimte bij elkaar gebracht om hemeltergende wonderen te verrichten. Dat schrijft balletmedewerkster Eva van Schaik. Zij is de kleindochter van Jeanne van Schaik-Willing, die in 1958 in De Groene over Fin de partie van Samuel Beckett schreef en van wie wij – Guus Rekers, Walter van der Kooi, Ruud Engelander, Nic Brink, Loek Zonnneveld en ikzelf – in allerlei verschillende opzichten de geestelijke kleinkinderen zijn. Zo komt onze selectie uit zeventig jaar Groene Amsterdammer op wonderlijke wijze rond. Jeanne van Schaik zou daarvan hebben genoten, dat weet ik zeker, en misschien zou zelfs muziekrecensent en componist Matthijs Vermeulen ditmaal eventjes welwillend hebben geknikt.