
Toen wij er op een ochtend in juni neerzegen, zat een Zwitserse cameraploeg al te wachten op de burgemeester. Op hét terrasje van hét plein van Riace, al zo vertrouwd van de foto’s, reportages en documentaires dat het voelde als de vakantiebestemming waar we al jaren kwamen. De Zwitsers hadden ‘das Dorf und die Flüchtlinge’ gisteren al gefilmd, wij moesten ons rondje nog gaan maken. Zij wachtten nu op De Burgemeester, want een reportage over Riace is ondenkbaar zonder hem. Zijn performance is altijd een beetje knorrig. Hij liet lang op zich wachten, maar uiteindelijk kwam hij op.
Al sinds 2004, het jaar van zijn eerste verkiezing tot burgemeester, verpersoonlijkt hij het ‘alle vluchtelingen zijn welkom in Riace’-verhaal. Een verhaal waar deze zomer grote behoefte aan was, blijkens de stroom van Riace-reportages die lang niet alleen in de Nederlandse media stonden.
Wij hadden al een aantal nabijgelegen Calabrese bergdorpen met Afrikaanse bootvluchtelingen bezocht. Riace hadden we voor het laatst bewaard, omdat we goed voorbereid wilden toewerken naar het hoogtepunt. Een luxe die niet iedereen zich kan permitteren in deze barre journalistieke tijden waarin alles zo snel en goedkoop mogelijk moet. Calabrië ligt ver van de grote Italiaanse vliegvelden met low budget-tarieven; om aan de Ionische kust te komen is een dure huurauto vanaf het vliegveld van Lamezia Terme een must. Tel daarbij op de vlucht, de overnachtingen, de Italiaanse tolk (in Calabrië kom je nergens met Engels), de maaltijden, de eventuele cameraploeg, en het is logisch dat weinigen zich ook nog eens een rondje langs andere dorpen kunnen veroorloven.
Wij wel, omdat we te gast waren in een dorpje waar de Afrikaanse bootvluchtelingen sinds een jaar in een leegstaande school werden opgevangen. Een mooi beginpunt: eerst in het klein bekijken waar ze in Riace al jaren mee bezig zijn. Hier in Isca verliep het allemaal nog niet zo gladjes en moesten de punten om volgend jaar weer in aanmerking te komen voor de felbegeerde subsidie van de sprar (de Italiaanse organisatie die asielaanvragers over het territorium distribueert) nog worden verdiend.
Bootvluchtelingen zijn een kostbaar goed in het arme Calabrië, al klinkt dat gek. Wij hadden het aanvankelijk ook niet helemaal begrepen, maar het ging ons al snel dagen. De uitvoerige pr-verhalen in Isca, en later in Badolato, van Calabresen die dankzij de vluchtelingen ineens een baantje hadden in hun eigen dorp, waarbij zelfs hun studie onverhoopt nog van nut was, maakten een hoop duidelijk. Ze straalden, de advocaten, de psychologisch assistenten, de ‘woonbemiddelaars’ (om de Afrikanen in te masseren bij de Calabresen die ze ineens ongevraagd als buren krijgen), de coördinatoren en de taalonderwijzers. En maar hopen dat de sprar volgend jaar nog méér asielaanvragers zou toewijzen aan hun dorp. Nuttig om te weten en te zien, voor we het dorp van de ‘hedendaagse Gandhi’ gingen bezoeken.
In Riace is de situatie idyllisch, had men ons in Badolato en Isca verteld. Jaloers verzuchtten de dienstverleners: ‘Ja, in Riace mogen ze gezinnen hebben. Dat is veel beter.’ Het mogen hebben van gezinnen hangt af van de quota asielaanvragers die per dorp door de sprar worden toegekend. Pas boven een bepaald aantal kom je in aanmerking voor het opvangen van vrouwen met kind(eren), vaak baby’s. Veruit het merendeel van de bootvluchtelingen uit Afrika is man, jong en single. En dat is natuurlijk een beetje angstaanjagend in die kleine geïsoleerde Italiaanse dorpjes met nog maar een paar honderd vaak oude inwoners. Groepen jonge mannen in de kracht van hun leven zonder vrouw, zonder kind, zonder werk, die er soms wel een jaar of langer voetballend moeten rondhangen in afwachting van de papieren, die velen van hen niet zullen krijgen. Slechts dertig procent krijgt uiteindelijk zijn papieren, de rest verdwijnt mokkend zonder papieren ergens hogerop in Europa.
Inderdaad zagen we langs de weg omhoog naar Riace vrolijke Afrikaanse gezinnetjes lopen. Althans, ons leken ze vrolijk, omdat ze zo jong, zo leuk gekleed in helle kleuren, en zo lief samen met de wandelwagen op pad waren. Sommige vrouwen droegen de baby op de rug of de buik in een draagdoek. Hoe vrolijk zij het vonden, om de zeven kilometer vanaf Riace Superiore (Riace Boven) naar Riace Marina (Riace aan Zee) te voet af te leggen, was nog de vraag. Maar ach, het was zomer, het was Italië, ze hadden toch niets te doen en lopen is goed voor de mens. En wat een prachtig uitzicht op zee!
Na onze cappuccino op het dorpsplein doken we het dorpje in. Overal leuke winkeltjes met handgemaakte spulletjes. En verdomd, daar had je die Afghaanse vrouw, in het winkeltje met de lapjes en borduursels. Ze was net in een reportage over Riace op de Italiaanse tv geweest, ik herkende haar. Tahira, ja, zo heette ze. Een mooie, rijzige vrouw, met haar twee kinderen uit Afghanistan gevlucht voor de Taliban. Geduldig met gebogen hoofd boven een lapje in de weer, net als op tv.
En daar had je de Italiaanse Caterina uit het dorp, die het winkeltje runt, en die meteen professioneel vroeg: giornalisti? ‘Ook’, zei ik, ‘maar ook bewonderaar van uw werk. Hoe duur is dit zakje?’ Ik hield een klein stoffen zakje met een simpel geborduurd randje omhoog. Leuk voor de gedroogde rozenblaadjes tussen de lakens. ‘Vijftien euro’, zei Caterina ongeïnteresseerd. ‘O!’ zei ik en legde het terug. Geen reactie. ‘Dat is duur’, verduidelijkte ik er nog achteraan. ‘Tsja’, zei Caterina met een licht spottend glimlachje. Verder niets. In Calabrië zijn handgemaakte spullen goedkoop. Caterina’s prijs lag drie, vier maal boven het lokale niveau. Als je in Calabrië iets teruglegt, zal de winkelier er alles aan doen om het je alsnog te verkopen. Op marktjes is het soms pijnlijk hoe ze je achterna lopen met hun waar, bijna smekend of je het toch wilt kopen.
Ook bij het winkeltje verderop met weefgetouwen, waar opnieuw een lokaal meisje uit Riace gekoppeld was aan een vluchtelinge uit Ethiopië, viel weinig gretigheid te bespeuren. De mooie kleden, stoffen, lappen, kleren, lagen keurig uitgestald, maar de prijzen waren hoog en ze bleven hoog. Het in Italië zeer in zwang zijnde pingelen, elkaar halverwege tegemoet komen, was hier uitgesloten. Uiteindelijk kwam ik er vandaan met een pannenonderzetter op z’n typisch Ethiopisch geknoopt. En met de vraag hoe dit dan werkte, in het dorp dat het antwoord op het vluchtelingenprobleem zou zijn.
Zo’n beetje alle niet-xenofobe media van Europa hebben deze zomer hun eigen Riace-verhaal gemaakt. De Afghaanse Tahira van het naaiwinkeltje stond voortdurend overal op de foto’s, omdat ze er nu eenmaal voor gemaakt is. Het was een komen en gaan van cameraploegen, journalisten in huurauto’s, puffend en zwetend in de hitte van het Italiaanse Afrika, want dat is Calabrië, allemaal met een flesje mineraalwater in de hand, uren wachtend op het plein op De Burgemeester. De lokale bevolking zwaaide vriendelijk en wachtte op de vaste etappes naar hun broodjes-water-koffie-winkeltjes. Riace was het journalistieke Volendam van Europa, omdat het bootvluchtelingenprobleem ineens overal aan den lijve wordt gevoeld. Het positieve verhaal is goud waard, nu we onszelf zo lelijk in de spiegel zien gereflecteerd, het politiek-correcte Europa dat zich geen raad weet met de aanzwellende menselijke vloed van over zee.

Burgemeester Domenico Lucano (57) werd in 2010 gekozen als derde World’s Best Mayor, na die van Mexico City en Oklahoma City. De burgemeester van een antiek, uitstervend gehuchtje diep in de teen van de Italiaanse laars met nog geen tweeduizend inwoners, tegenover de bestuurders van twee miljoenensteden in Zuid- en Noord-Amerika met het hele spectrum van westerse tot derdewereldproblematiek. Lucano zou ‘de hedendaagse Gandhi’ zijn, aldus de motivering.
Toen zaten er in het oude Riace boven op de berg zo’n honderdvijftig bootvluchtelingen, inmiddels zijn het er rond de vijfhonderd. Een groep trekvogels die zo snel mogelijk door wil naar het Europa van de betere kansen. Riace is de wachtkamer naar het noorden voor steeds wisselende nationaliteiten – Koerden, Serviërs, Libanezen, Syriërs, Iraniërs, Afghanen, Ethiopiërs, Somaliërs, Ghanezen – en met één constante: u bent hier welkom. Zeer welkom zelfs. De vluchtelingen en de subsidies die ze in hun kielzog meenemen zijn de redding van het dorp.
Alles wat je in Riace ziet, wordt gesubsidieerd vanuit Rome, of, als je even verder doorrekent, vanuit Brussel. De winkeltjes, de schattige ezeltjes die het vuilnis met houten karretjes komen ophalen, de werkgelegenheid voor zo’n zeventig lokale riacesi, de opgeknapte huisjes van dorpelingen die lang geleden naar een betere toekomst in Amerika of Canada vertrokken en waar de vluchtelingen nu in mogen wonen, de heropende lagere school: alles draait honderd procent op subsidie. Zonder de vluchtelingen zou Riace er net zo aan toe zijn als de rest.
Alle berggehuchtjes langs de kronkelige kust van Calabrië hebben hetzelfde probleem. Ze sterven uit. Het laatste oudje van Santa Caterina, Guardavalle, Camini of Stignano mag straks het licht uit doen. Wat geldt voor de buurgehuchtjes, geldt ook voor Riace: wie gaat straks al die kilometers asfaltweg die vanaf de kust omhoog kronkelen naar de zo goed als lege adelaarsnesten op de berg onderhouden? Al jaren klinken geen kinderstemmen meer door de ooit zo dichtbevolkte steegjes en over de pleintjes. De meeste schooltjes ‘boven’ zijn al gesloten. Waar kun je straks nog je brood, je melk, je medicijnen halen, of een kaartje leggen met een halfje witte wijn?
Nu al zijn de meeste dorpen aangewezen op de driewielige Ape-karretjes die eens per week langskomen met vis, kruidenierswaar of schoonmaakspullen en hun komst door een megafoon op het dak aankondigen (‘Pesce fresco, pesce fresco, donne!’). Wie nog volhoudt in de berggehuchtjes verbouwt zijn eigen groente en fruit, heeft kippen, een varken, olijfbomen en druiven. Over niet al te lange tijd zal ook dat tot het verleden behoren, want de agrarische traditie vergruist in hoog tempo. De nieuwe generaties ontvluchten de dorpen zodra ze kunnen en halen hun neus op voor ploeteren op het land in de hitte. Bovendien heeft de geglobaliseerde markteconomie eigen teelt tot een luxe gemaakt die alleen is weggelegd voor gepensioneerden die denken dat het nog 1950 is of voor rijke import die het voor de hobby en de couleur locale doet.
Gewone Calabresen besteden hun magere inkomsten, uitkeringen of pensioentjes in de grote, airco-gekoelde ipermercati aan de kust beneden, die voor zo’n arme, onmoderne streek een verbluffend rijk en westers gevarieerd aanbod hebben. Het smaakt niet zo lekker als wat van de zonovergoten eigen bodem komt, maar dat is straks toch iedereen vergeten, tegen de tijd dat de moestuin van het laatste omaatje met onkruid overwoekerd zal zijn. Er valt met producten van het land in Calabrië niets meer te verdienen, en dat verandert ook nooit meer. De lokale hoofdbron van (eerlijke) inkomsten is voorgoed ingehaald door de globalisering.
Dit alles trof Domenico Lucano aan toen hij in 1998 teleurgesteld terugkeerde uit het hoge noorden van Italië naar zijn geboortestreek Calabrië. Zijn teleurstelling had te maken met mislukte politieke idealen. Hij was lid geweest van Lotta Continua (Voortdurende Strijd), een typische jaren-zeventigbeweging uit het geïndustrialiseerde noorden die gevaarlijk dicht tegen de terroristische Rode Brigades aan schurkte. Sommige Lotta Continua-leden hadden de grens overschreden en waren in de gevangenis geëindigd. Politieke moorden en ordinaire winkelovervallen, waarbij juweliers en slagers in naam van de arbeidersstrijd overhoop werden geschoten, hadden zich onontwarbaar vervlochten met niet meer te traceren idealen.
Dankzij het Franse meerderwaardigheidscomplex werden de Italiaanse moordenaars in het Parijs van Mitterrand onthaald als politieke bannelingen en mochten ze thrillers gaan schrijven aan de Rive Gauche. Of les geven aan de universiteiten. Frankrijk adoreerde ze, de Toni Negri’s en de Cesare Battisti’s, die in Italië tot levenslang waren veroordeeld wegens moord, maar in het buurland decennialang de politiek achtervolgde held mochten uithangen. Italië was immers een fout, fascistisch land, waar justitie natuurlijk niet deugde, terwijl la France de la révolution het lichtend baken van democratie en vrijheid was.
Domenico Lucano had in 1998 besloten dat het definitief uit was met de idealen en dat hij een gewoon leven zou gaan leiden in zijn geboortestreek. Leraar scheikunde op de middelbare school van Riace, vader van een jong gezin, eigen olijfolie maken, punt. Veertig jaar, een mooie leeftijd om je wilde haren af te knippen en una persona seria te worden, zoals ze in het zuiden van Italië zeggen. Maar precies toen, zoals je altijd zult zien, kwam de kans van zijn leven aanspoelen, in de baai van Scilla vlak onder Riace, waar Odysseus het zeskoppige slangenmonster van Scylla ontmoet. Dat was de ‘Koerdenboot’ van Tweede Kerstdag 1998, met bijna duizend Koerdische vluchtelingen aan boord. De boot waar het naburige Badolato en Riace nu nog steeds om hakketakken.
De strijd om de Koerden is de schuld van Wim Wenders. Zijn promofilmpje Il volo (De vlucht) in opdracht van de regio Calabrië heeft een hevige concurrentiestrijd tussen Badolato en Riace ontketend. Omdat burgemeester ‘Mimmo’ (afkorting van Domenico) van Riace zichzelf met Wenders’ filmpje op de wereldkaart heeft weten te zetten, ten nadele van Badolato, waar ze godbetert eerder waren geweest met het plan om bootvluchtelingen te verwelkomen als de oplossing tegen vergrijzing, leegstand, sluiting van de middenstand en werkloosheid. En dan baal je dus behoorlijk als Wim Wenders in 2009 in Berlijn tegen een delegatie Nobelprijswinnaars voor de vrede zegt: ‘De ware utopie is niet de val van de Muur, maar wat op dit moment in Calabrië gebeurt, met Riace voorop. Daar heb ik een betere wereld gezien.’
Het gaat om dat ‘met Riace voorop’. Als Wim Wenders dat er nou niet bij had gezegd, was er niets aan de hand geweest. Toen hij in de zomer van 2009 in Calabrië kwam draaien, had hij Badolato op het oog, omdat dat plaatsje objectief fotogenieker, typischer Italiaans, grilliger en steiler is. Wenders’ regisseursoog maakte er een Escher van, met een klein Calabrees jongetje dat voortdurend al die oneindige trappen in de rotsen op en neer rent als boodschapper tussen de burgemeester boven in het stadhuis en de boze prefect beneden op het strand die de aangespoelde bootvluchtelingen zo snel mogelijk met bussen wil afvoeren naar opvangkampen, zoals de wet voorschrijft.
Maar de burgemeester, gespeeld door wijlen acteur Ben Gazzara, wil ze juist naar boven halen, naar het lege dorp, waar plaats zat is, en waar het Calabrese jongetje niemand meer heeft om mee te spelen. Op de setfoto’s zie je burgemeester Mimmo van Riace voortdurend druk pratend en wijzend naast Wenders op het strand staan. Dit was zijn kans. En het zal ook best geklikt hebben tussen de twee oud-68’ers uit Duitsland en Italië, de landen van de Rote Armee Fraktion en de Rode Brigades, om het bij de meest recente geschiedenis te houden. Ieder had zo zijn eigen redenen, maar in ieder geval: ze vonden elkaar, Wenders en de burgemeester.
En zodoende werd het – behoorlijk knullige – verhaaltje van het promofilmpje van Wenders voor de regio Calabrië met zijn gastvrije opvang van bootvluchtelingen steeds meer het persoonlijke verhaal van Riace met zijn heldhaftige burgemeester. Tot het delta-vliegtuigje aan toe, waarmee de burgemeester de bootvluchtelingen van boven zee richting zijn dorp lokt door flyers met ‘Welkom!’ over ze uit te strooien.
Die scène uit Wenders’ Il volo lijkt totale apenkool, maar het inmiddels elfjarige zoontje van Martin Simek zwéért dat hij het echt gezien heeft. Het gezin Simek heeft een huisje vlak bij dat stuk van de Calabrese kust. ‘Ja, ik weet het nog goed: een klein vliegtuigje, een soort fiets met een motortje, met een soort driehoek erboven. Een zeil, ja. Boven de zee met een regen van papiertjes. Ik heb het zelf gezien!’ Chacha Simek was toen vijf.
Wie heeft het krankzinnige idee van het vliegtuigje in Wenders’ hoofd geplant? Burgemeester Mimmo, die wellicht werkelijk zelf met een trike, zoals zo’n delta-luchtfiets blijkt te heten, de vluchtelingen vanaf de zee naar zijn dorp heeft gelokt? Dat zou dan zelfs strafbaar zijn geweest, maar in Calabrië is strafbaar een rekbaar begrip. ‘Alles hangt af van of het je gegund wordt’, zeggen de Calabresen cryptisch. Waarmee uiteraard wordt bedoeld dat de heersende wetten van Calabrië niet in het wetboek staan, maar elders worden bepaald.
De twee kogelgaten die nu al jaren in de glazen deur van Città Futura (Stad van de Toekomst) zitten zijn ook zo’n boodschap die je moet weten te lezen. Città Futura is de stichting in Riace die burgemeester Lucano oprichtte om zijn revolutionaire vluchtelingenaanpak in het voor de subsidies noodzakelijke institutionele jasje te gieten. Op het eerste gezicht zijn de kogelgaten een boodschap aan de burgemeester van de ’ndrangheta, de Calabrese maffia. Een dwingende invitatie om zich met zijn eigen zaken te bemoeien, zeg maar. Waarom hij ze daar heeft laten zitten en iedere buitenlandse cameraploeg of fotograaf naar de kogelgaten leidt, weet hij alleen.
‘Jaren geleden is mijn hond doodgeschoten en zijn mijn beide zoons in elkaar geslagen.’ Hij vertelt het verhaal altijd, het staat in bijna alle reportages over Riace. En ook dat hij zich daar niet door laat afschrikken. Doorgaans is het in deze contreien raadzaam om maffiawaarschuwingen serieus te nemen, eventueel staatsbescherming aan te vragen, maar niet om ermee te koop te gaan lopen.
Riace is trouwens juist geen uitgesproken maffiagebied. Het is misschien moeilijk voor te stellen dat het zoveel verschil kan maken, want veertig kilometer verderop ligt de bakermat van de ’ndrangheta, het stuk kust van Reggio Calabria tot het beruchte Locri. Maar experts beweren dat je het Calabrese territorium moet lezen a macchia di leopardo, als de vlekken in de vacht van het luipaard: hier wel, daar niet.
Wat ook eenvoudig zou kunnen is dat het geslaagde vluchtelingenproject van de burgemeester van Riace de jaloezie van deze of gene lokale aspirant mee-eter uit de ruif heeft opgewekt. Dat is in een straatarm gebied als Calabrië al heel snel gebeurd. Subsidies, uitkeringen en pensioenen zijn naast de succesvolle criminele activiteiten van de ’ndrangheta immers nog de enige bron van inkomsten. En niet iedereen wil of mag bij de ’ndrangheta.
Een vluchtelingenproject naar je dorp halen betekent ook dat je je blootstelt aan jaloezie en irritaties. Dat heeft een andere Domenico gemerkt, die zich in Isca, een paar verlaten bergdorpjes verderop, door het succes van Riace heeft laten inspireren. In juni bezochten we de leegstaande school waar hij plaats biedt aan twintig jongens uit Afrika onder de vlag van de sprar, de nationale opvang van asielaanvragers waar inmiddels ook Riace onder valt. In juli kreeg deze Domenico onder het oog van de toeristen die zijn strandtentje bezochten een vuistslag tussen de ogen. ‘Je hebt het brood uit de mond van mijn kinderen gestolen en de zaak is hiermee nog niet afgelopen’, siste de dorpeling terwijl hij terugbeende naar zijn Pandaatje.
De toedracht schijnt te zijn dat Domenico de zeshonderd euro per maand die de dorpeling kreeg als onderhoudsman van de school had toegeschoven aan zijn nieuwe medewerkster van de sprar, de aantrekkelijke Francesca, waar hij een verhouding mee was begonnen. Zeshonderd euro per maand is een hoop geld in Calabrië.
Beeld : (1) Een door Rome gesubsidieerde vuilnisman in Riace, Foto Max Rossi / Reuters; (2) Caterina, die het winkeltje met de lapjes en borduursels runt, en Tahira uit Afghanistan, Foto Iris van Hornsveld.