Volgens de vooroorlogse plannen van de, als briljant bekend staande, Amerikaanse onder minister Paul Wolfowitz van Defensie moest eerst Irak worden gedemocratiseerd en zou de rest van het Midden-Oosten vanzelf volgen. Eind vorige week is zijn nieuwe Iraakse collega van Buitenlandse Zaken vermoord, terwijl in Saoedi-Arabië (Amerika’s beste bondgenoot in de regio) de westerlingen bij honderden het land verlaten, omdat het terrorisme daar met zijn eigen democratiseringsproces is begonnen.

Ik vat het wat ongenuanceerd samen, maar dat mag want dit zijn geen toevallige incidenten. Ze zijn kenmerkend voor een continuïteit die regelrecht tegengesteld is aan de continuïteit waarop de strategen in Washington vóór de oorlog hadden gerekend. Het is de zich uitbreidende continuïteit van een historische geopolitieke vergissing. Voor ons is dat van belang omdat dit Nederlandse kabinet ervoor heeft gekozen in deze vergissing te delen.

Wordt in Irak door de soevereiniteitsoverdracht op 30 juni de volgende stap gezet naar een democratie? Nee. De eerste oorzaak daarvoor is dat, in dit geval, een democratie alleen kans van slagen heeft als alle etnische groepen elkaar als gelijken erkennen, elkaars aanspraken op identiteit erkennen en gelijke toegang hebben tot de natuurlijke hulpbronnen. Ik zeg niet dat het zo zal gaan, maar het is niet uitgesloten dat met strikt democratische verkiezingen volgens westerse normen de etnische en godsdienstige tegenstellingen eerder worden verscherpt. De partijen worden nu door maar één programmapunt verenigd: de bezetter het land uit. En wat Washington ook mag beweren, vertrekken wil het niet. Het wil zijn troepen zo lang mogelijk laten blijven (het jaar van het voorgenomen vertrek wisselt) en liefst ook een permanente basis inrichten.

In feite heeft deze oorlog drie rechtvaardigingen. De eerste, de directe, bestond hierin dat Saddam Hoessein als «dodelijke bedreiging» moest worden uitgeschakeld. Inmiddels staat het vast dat deze rechtvaardiging berust op een warnet van leugens, misleidingen en opportunistische goedgelovigheid. De tweede is de ideo logische. Irak moest de voorbeeldige democratie worden, het begin van de politieke reconstructie die ten slotte de hele regio zou verheffen. Denkend aan onze Tachtigjarige Oorlog zou je zeggen: het Alkmaar van het Midden-Oosten. De derde rechtvaardiging, waarover door de Amerikaanse regering en haar vrienden zo weinig mogelijk wordt gesproken, is de geopolitieke.

Het geopolitieke grondbeginsel is bovengeschikt. Democratisering van de regio is een nobel doel, maar tenslotte zullen alleen die landen als democratisch worden beschouwd die de Amerikaanse politiek volgen. Democratie is middel, niet het laatste doel. In sommige gevallen zal de aard van het bewind voor Bush de laatste zorg zijn, al zullen ze dat nooit zeggen. Daarin is deze regering overigens geen uitzondering. Onder bepaalde omstandigheden gebeurt het omgekeerde. Denk aan Chili, 1973, waar met hulp van de CIA via een staatsgreep de democratisch gekozen Allende vervangen werd door Pinochet, de dictator die we achteraf gezien gerust Saddam-achtig mogen noemen.

Het exemplarisch bewijs van deze Amerikaanse selectiviteit is nu Saoedi-Arabië. Want als er één land is dat na Irak niet aan de maatstaven van de democratie beantwoordt, dan is het deze grootste olieleverancier, die op gezag van het daar regerende vorstenhuis niet alleen in eigen land maar ook in Opec, de organisatie van de oliestaten, de lakens uitdeelt.

Tussen Amerika en Saoedi-Arabië bestaat een hartelijke vriendschap, die wordt versterkt door de nauwe banden tussen de familie Bush en het vorstenhuis. Een opmerkelijk bewijs daarvan heeft onlangs de kroonprins zelf gegeven. Het is onthuld door Bob Woodward in zijn boek Plan of Attack. De kroonprins zou er persoonlijk op toezien dat kort voor de datum van de verkiezingen de olieprijs daalde. In hetzelfde hoofdstuk treffen we een aanwijzing aan dat president Bush bereid was tot een tegenprestatie. Op pagina 231 wordt een gesprek tussen Bush en ambassadeur prins Bandar weergegeven: «De prins toonde zich geërgerd over het Pentagon, dat geprobeerd had in contact te komen met groepen van de Saoedische oppositie. De president beloofde de zaak te onderzoeken.» Het Saoedische vorstenhuis — de rijk vertakte familie van omstreeks zevenduizend kinderen, kleinkinderen, neven, nichten, ooms en tantes en wat die verder hebben verwekt — hoort tot de feodaalste fossielen die in deze wereld van de «moderniteit» bewaard zijn gebleven. Deze familie stelt er prijs op dat zo te houden.

Nu ontstaat daar het begin van een opstand. Dat is niet de opstand van gematigde, verlichte moslims op wie het Westen, althans in theorie, zijn hoop heeft gevestigd. Het zijn leden en bondgenoten van al-Qaeda, zelfmoordenaars met autobommen, fanatici die de beschermde wijken, de enclaves, de compounds van de westerse deskundigen binnendringen en met machinegeweren het vuur openen. Irak en Saoedi-Arabië delen een grens ter lengte van tegen de duizend kilometer. Dit betekent dat de grootste olieproducent ter wereld nu de naaste buurman is van het instabielste der Arabische landen.

Er is een wet die in iedere volksopstand geldt. Wie als bewaarder van de oorspronkelijke orde het gesprek met de gematigden weigert, krijgt de extremen ervoor terug. In Saoedi-Arabië geldt die wet ook, maar het kan er, als Washington al zou willen, geen gehoor aan geven. Want de vrienden van de koninklijke familie met hun olie zitten er tussen. Vandaar dat Saoedi-Arabië, met zijn begin van een fundamentalistische opstand, het in zich heeft een nog groter probleem dan Irak te worden.

Moeten we daar ook een oorlog beginnen? Het zou goed zijn als minister Kamp van Defensie er alvast eens zijn gedachten over liet gaan.