Het favoriete voorbeeld van politieke correctheid van de grote bestrijder van dit fenomeen, Brendan O’Neill, redacteur van de dwarse Britse website Spiked, gaat over de Amerikaanse marine. Kort na 9/11 vielen de VS Afghanistan binnen, begeleid door massieve bombardementen op de plekken waar Osama bin Laden zou kunnen zitten. Marinepersoneel maakte de raketten gereed om de schuilplaatsen van al-Qaeda en de Taliban te bestoken. Naar een oude militaire gewoonte schreven sommige mariniers woorden op de zijkant, deze keer om de woede over de verwoestende 9/11-vliegtuigkapingen tot uitdrukking te brengen. ‘Kaap deze, stelletje flikkers.’

Toen de marinetop hiervan hoorde, ontstond er grote commotie. Er kwam een ‘officiële afkeuring’ over deze homofobe boodschap. Men waarschuwde de manschappen dat ze ‘hun spontane schrijfsels beter moesten redigeren’. Er kwamen officieuze richtlijnen voor wat er op de raketten mocht worden gekrabbeld.

Het toont twee dingen aan. Ten eerste hoe obsessief politiek correcte mensen zijn over taal. Wat men eigenlijk zei was dat het wel oké was om mensen te doden, maar niet om hen te kwetsen. Stel je voor dat het laatste wat zo’n Taliban zou zien voordat zijn hoofd eraf wordt geschoten een woord is dat hem zou herinneren aan het bestaan van homoseksualiteit. Ook zaken als leven en dood zijn dus ondergeschikt aan ‘de juiste taal’.

Ten tweede laat het zien dat de politieke correctheid, kortweg pc, niet beperkt is tot een klein clubje culturele marxisten of ontevreden geworden liberalen. Nadat het verschijnsel groot was geworden in de jaren tachtig van Reagan en Thatcher, en begin jaren negentig, raakte het weer uit de mode. Maar het keert nu in volle hevigheid terug, te beginnen natuurlijk weer in Amerika, maar Groot-Brittannië doet er intussen alles aan om het pc-land bij uitstek te worden.

Net als in de tijd na Parijs ’68, waar het allemaal begon, is de lawine van protesten, boycots, regelgeving, huisregels, reprimandes of regelrecht ontslag voor diegenen die de verkeerde woorden gebruiken of er de verkeerde ideeën op nahouden het meest zichtbaar op de universiteiten. Zeker in Amerika. Daar is men weer in de greep van de hysterie over ‘date rape’, nu ‘campus rape’ genoemd, waarbij één journalistieke reportage overigens goeddeels verzonnen bleek. Dertig procent van alle mannelijke studenten zou in feite een al dan niet verkapte verkrachter zijn. Maar net als toen is de hele wereld van kunst en cultuur, en vooral ook de media, ervan doordesemd geraakt. Zo sterk dat ook mensen die het goede met iedereen en de hele wereld voor hebben er per ongeluk mee te maken kunnen krijgen. Zoals de Britse acteur Benedict Cumberbatch begin dit jaar overkwam. In een tv-interview in Amerika zei hij, naar aanleiding van de film The Imitation Game, dat de tv- en filmwereld in zijn land nog altijd erg blank is. Te weinig ‘coloured people’. De beer was los. ‘Coloured people’! Racistisch! Bijna net zo erg als ‘neger’ of ‘zwarte’ zeggen.

De zwarte Amerikaanse acteur David Oyelowo, die Martin Luther King speelt in de film Selma, nam het voor Cumberbatch op. ‘We people of colour’ moesten hier niet zo zwaar aan tillen, omdat hij er juist voor had gepleit om méér zwarte acteurs in te zetten in zijn land. Dus: ‘coloured people’ is niet meer politiek correct, de juiste benaming is nu ‘people of colour’. Je let even niet op, en je moet, zoals Cumberbatch, drie keer door het stof.

Hoe het in Nederland intussen is gesteld met de politieke correctheid is het duidelijkst geworden met het debat over Zwarte Piet, dat nu al enkele jaren duurt en de afgelopen maanden soms in een fase van geweld leek te ontaarden. Er werden anti-Piet-demonstranten gearresteerd tijdens de intocht van Sinterklaas, en op hun beurt pakten in februari anti-Piet-activisten tijdens de Kick-Out Zwarte Piet Kick-Off 2015 een verslaggever van ThePostOnline, Robert Engel, hardhandig aan omdat hij foto’s van de bijeenkomst had gemaakt, terwijl hij door de spreker Kevin P. Robertson een racist werd genoemd, omdat ‘TPO racistisch is’. Onder bedreiging van geweld moest hij zijn foto’s wissen.

Vergeleken met het zeer zichtbare en heftige debat over Zwarte Piet lopen andere acties en ontwikkelingen minder in het oog, maar ze zijn misschien nog wel merkwaardiger en ernstiger. Niet die tien of twintig demonstranten die bij de première van de film Michiel de Ruyter demonstreerden omdat er geen slavernij in voorkomt. Het slavernijverleden is al sinds jaar en dag met regelmaat een punt van discussie. Zoals bij de heropening van het Mauritshuis in Den Haag, omdat slechts in één vitrine wordt gezegd dat de eigenaar rijk was geworden met de handel in suiker, met slaven als werkkrachten in Brazilië. Het Mauritshuis moest daarom worden omgedoopt tot Suikerhuis, al dan niet met twee keer een y.

Dit hoort gewoon bij een levendige democratie, die tenslotte bestaat uit debat tussen mensen die over dingen verschillend denken. Wat meer verontrust, is hoe sluipenderwijs sommige zaken taboe worden verklaard. Of niet sluipenderwijs, maar door demonstraties en boycots. In Engeland en Schotland worden steeds vaker debatten over inhoudelijk omstreden thema’s simpelweg verstoord of helemaal afgelast. Zeker als het over Israël of abortus gaat worden sprekers die daar genuanceerd over denken verhinderd te spreken. Alleen mensen die voor abortus zijn en voor de Gaza-Palestijnen zijn welkom. Anders voelen de studenten zich ‘not comfortable’ in de ‘safe zone’ die de universiteit volgens deze pc-adepten moet zijn.

De Universiteit van Columbia heeft de aanspreektitels Mr en Mrs afgeschaft en spreekt van ‘hir’, als samenvoeging van him en her

’s Lands wijs, ’s lands eer, om met Herodotus te spreken. Dat lieten de reacties op de slachting op de redactie van Charlie Hebdo en in de kosjere supermarkt in Parijs wel zien. Het Westen als geheel was wel geschokt, en ook even verenigd in afschuw en protest – ‘Je suis Charlie’ – maar die eensgezindheid duurde slechts enkele dagen. In de meeste landen werden de Mohammed-cartoons niet getoond en al snel las je overal opiniestukken waarin de cartoons ook ‘provocaties’ werden genoemd, vervelend en slecht gemaakt, kortom eigen schuld, dikke bult.

In De Groene Amsterdammer hekelde de Rotterdamse radicale socioloog Willem Schinkel de leegte van vooral de Amerikaanse cultuur. En, tja, die cartoons, een keer moest kunnen, dat wel. ‘Maar het herhaald spotten, het systematisch drukken op bekende pijnpunten, gaat dat niet over in al dan niet racistische belediging? En op welke transcendente kennis baseren we ons wanneer we simpelweg niet aanvaarden dat zulke vormen van belediging werkelijk kunnen kwetsen en zwaarwegend zijn voor mensen die niet slechts leven met meningen maar ook met bepaalde overtuigingen? (…) Is het nu te veel gevraagd om met zorg om te gaan met onze vormen van spot en satire?’

Wat de politieke correctheid gemeen heeft is de blijvende focus op de drie elementen die deze ideologie vanaf het begin, Parijs ’68, heeft gekenmerkt: klasse, ras/etniciteit en geslacht oftewel gender. Daar kan nu geloof, en dan met name de islam, aan worden toegevoegd.

Hoe groot de verwarring in Nederland is als het gaat om racisme en islam werd mij onlangs duidelijk op een avond over Charlie Hebdo in het Amsterdamse debatcentrum De Balie, waar de Britse socioloog Frank Furedi – ook prominent medewerker van Spiked – zou spreken. Plus nog vier Nederlandse wetenschappers. Furedi stond met zijn pleidooi voor absolute meningsvrijheid geheel alleen. Uit de zaal werd geroepen dat Theo van Gogh een provocateur was en dat je in een volle bioscoop niet ‘Brand!’ mag schreeuwen, kortom, niet alleen bleek het onbegrip groot over wat vrijheid van meningsuiting eigenlijk wel of niet is, men wilde eigenlijk ook helemaal niet over Charlie Hebdo spreken. Een Nijmeegse wetenschapster kon nog net uit haar mond krijgen dat het ‘wel naar’ was wat er in Parijs was gebeurd, maar liet direct daarop de bekende foto’s van de stapel lichamen in de Abu Ghraib-gevangenis in Bagdad zien. Boodschap: de VS hebben het allemaal zelf op hun geweten.

Bij een soortgelijke bijeenkomst in Den Haag, georganiseerd door het International Relations Committee van daar studerende studenten, werd ook, eindelijk, gesproken over de ‘Paris attacks in context’. Die context was voor de twee sprekers, Abulkasim Al-Jaberi (die zich antiracistisch activist en schrijver noemt) en Ali Al-Jaberi (een UvA-medewerker), heel simpel. De schuld van ‘Parijs’, van ‘Gaza’, van alles wat in het Midden-Oosten gebeurt, en ook in de steden in het Westen, ligt bij drie zaken: kapitalisme, racisme en imperialisme, en die drie zaken komen slechts uit één land: Amerika. Het verontrustende van zo’n bijeenkomst is niet het anti-Amerikanisme, dat is al oeroud, maar het totale gebrek aan discussie en de onwil de islam of het terrorisme zelfs maar te willen bespreken.

Terwijl de Nederlandse sprekers op de avond in De Balie over Charlie Hebdo allen van mening waren dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland in het geheel niet in gevaar is, spreekt de praktijk andere taal. De tekening van Peter van Straaten uit 2010 van een op de knieën biddende koorknaap met een kruisbeeld in zijn anus kreeg van de jury van het Persmuseum in januari 2011 de Inktspotprijs. Gevraagd aan Van Straaten of hij zo’n tekening ook had gemaakt als het geen kruis maar een minaret betrof, was het eerlijke antwoord: ‘Natuurlijk niet.’

De Deense krant Jyllands-Posten, die in 2006 de Mohammed-cartoons afdrukte waarna de tekenaar blijvend politiebescherming moest hebben, drukte na ‘Parijs’ de tekeningen in Charlie Hebdo niet af. Terreur werkt dus altijd. Interessanter zijn de zelfcensuur en de maatregelen die bij voorbaat worden genomen om ‘de ander’, in Europa is dat ‘de moslim’, niet te beledigen. Op diverse universitaire faculteiten is de kerstborrel al jaren geleden verruild voor een nieuwjaarsborrel, omdat Kerst te christelijk is. In sommige geschiedenisboeken wordt al niet meer voor of na Christus als tijdsaanduiding gebruikt maar de politiek correcte term bce: Before (the) Common Era. In Amerika gaat het vooral wat betreft gender al veel verder. De Universiteit van Columbia heeft de aanspreektitels Mr en Mrs afgeschaft en spreekt steevast van ‘hir’, als samenvoeging van him en her, enzovoort. Wie het abc van de nieuwe pc wil lezen, kan terecht op de website van het Britse blad The Spectator. Best grappig.

De grote verwarring over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting komt, zeker in Nederland, voort uit de gedachte dat terughoudendheid en het niet-kwetsen vormen van noodzakelijk fatsoen en beschaving zijn. Terwijl politieke correctheid, onder het mom van tolerantie en empathie met minderheden, in feite een vorm van intolerantie is, zo niet ‘zero tolerance’, of zelfs regelrechte tirannie. Waar komt die idiote gedachte vandaan dat de taal het belangrijkste is op aarde en voor ergere trauma’s zorgt dan een cruise missile of een drone die op je dak wordt gedropt?

Tolerantie is, strikt genomen, in strijd met de grondwet. Artikel 1 verbiedt immers discriminatie

Dit hebben de Franse filosofen uit de jaren zestig op hun geweten. De Amerikaanse commentator Paul Berman heeft hier in 1992, dus nog voor The Culture of Complaint (1993) van Robert Hughes, een hele bundel over geredigeerd: Debating P.C.: The Controversy over Political Correctness on College Campuses. Daarvóór al hadden Allan Bloom (The Closing of the American Mind, 1987) en Dinesh d’Souza (Illiberal Education: The Politics of Race and Sex on Campus, 1990) hun bestsellers geschreven. Die boeken verschenen te midden van debatten over het werk van de kunstenaars Andres Serrano en Robert Mapplethorpe, over respectievelijk blasfemie en obsceniteit. Politieke correctheid was in de Reagan-jaren een thema, maar het werd steeds groter, al was niemand het eens over de precieze betekenis van de modewoorden van toen, zoals ‘deconstructie’, ‘differentie’, ‘multiculturalisme’ en ‘poststructuralisme’, kortom de modewoorden uit het Parijs van 1968.

In de eerste fase van de studentenopstand ging het om de vrijheid van het individu tegenover het zielloze ‘systeem’. ‘Fuck the system’ was de meest gehoorde kreet. Maar in de fase erna ging het filosofisch om het omgekeerde. Dat werd een revolte tégen het liberale humanisme. Men oordeelde: het liberale humanisme is een teleurstelling. De westerse democratie, rationalisme, objectiviteit en de autonomie van het individu zijn slogans, bedoeld om de onderste lagen van de samenleving ervan te overtuigen dat onderwerping juist een goed is.

Eigenlijk waren al die boze, ja woedende ideeën van de diverse spraakmakende filosofen een extravaganza van cynisme. Het individu was niet alleen niet vrij om zijn eigen beslissingen te nemen, maar de wereld was ook niet wat die leek. Sterker, wij en de hele wereld om ons heen zijn doordesemd van gigantische verborgen, onpersoonlijke structuren. Een beetje op een manier zoals in de scifi-film Invasion of the Body Snatchers uit 1978, waarin menselijke vormen worden bewoond door buitenaardse wezens. Wat zijn die alles doordringende structuren? De Parijse heideggerianen, zoals Jacques Derrida, zeiden: we zijn doordrongen van de hele ongelukkige traditie van het westerse denken. Die gedachte leidde tot die andere kreet: ‘Hey, hey, ho, ho, western culture got to go!’ De Parijse nietzscheanen, zoals Michel Foucault, zeiden: we zijn doordrongen van de Wille zur Macht. De Parijse freudianen, zoals Jacques Lacan, zeiden: we zijn doordrongen van de structuren van het onbewuste. De Parijse marxisten, zoals Pierre Bourdieu, zeiden: we zijn doordrongen van de economische structuren. En ten slotte had je de Parijse antropologen, zoals Claude Lévi-Strauss, die meenden: we zijn doordrongen van onveranderlijke culturele structuren.

Kortom: structuren, structuren, structuren. Maar hoe je die structuren ook noemde, één grote structuur lag als fundament onder al die andere en dat was de structuur van de taalkundige theorieën van Ferdinand de Saussure. Dat wil zeggen: wie denkt dat de taal ons instrument is, heeft het mis. Wij zijn het instrument, en de taal is onze meester. Daarom moeten we ophouden onszelf voor de gek te houden met dwaze humanistische ideeën over de autonomie van het individu en de hoop dat we de wereld zouden kunnen leren begrijpen. Maar, maar! Maar áls we de structuren begrijpen, dan zouden we misschien toch een revolutie teweeg kunnen brengen.

Paul Berman merkt op dat die theorieën wel wat leken op de doeken van Mark Rothko. Als je er maar lang genoeg naar kijkt, zie je iets heel dieps, iets heel bijzonders, ja, misschien wel het ultieme mysterie van het bestaan onthuld. In al die boeken die die Franse filosofen schreven was het proza vaak zo modderig dat je er weinig chocola van kon maken. Maar dat leek ook de bedoeling. De ’68-filosofen beschouwden duidelijkheid en luciditeit als machines van westerse repressie. Hun grote god was Heidegger, met zijn al even ingewikkelde boek Sein und Zeit (1927), waarin hij als geen ander het westerse rationalisme en humanisme verantwoordelijk hield voor alle ongeluk van het moderne leven.

De radicale ’68-theorieën floreerden tot eind jaren zeventig, nog wel iets langer soms. Toen kwam er een nieuwe generatie denkers op die in 1968 nog student was: Luc Ferry, Pascal Bruckner, Alain Finkielkraut, Bernard-Henri Lévy. Zij waren bezorgd geraakt over het radicalisme van hun leermeesters en werden van de weeromstuit soms neoconservatief, en dus ook bestrijder van het politiek correcte denken.

In Amerika heeft het pc-denken een ietwat andere herkomst. Daar gold het adagium: het liberalisme heeft ons Vietnam in geduwd en was ook niet in staat om de grieven van de zwarten op te lossen. Om die redenen werden sommigen radicaal links. Want die boeken van die Parijzenaars las men niet, om de vaak eenvoudige reden dat ze pas vele jaren later werden vertaald. De geleerden uit de Duitse traditie zoals Marcuse, Nietzsche, Heidegger, Marx, Fromm, Adorno en Horkheimer hadden veel meer invloed. Dat kon men blijkbaar beter combineren met het typisch Amerikaanse ‘wat-kunnen-we-ermee-pragmatisme’ van mensen als John Dewey en later Richard Rorty.

Niettemin kwam de nadruk in de VS behalve op ras ook op de taalkunde en de antropologie te liggen. Van Derrida nam men het idee over dat taal en literatuur de grote onpersoonlijke structuren zijn die, meer dan regeringen, de economie of de politiek, de aard van de samenleving bepalen. Zo ontstond de link tussen identiteitspolitiek en de taalkunde. En van Foucault, Nietzsche en Gramsci omhelsde men het idee dat de cultuur een strijdperk is voor het veroveren van politieke macht. Van Foucault kwam ook de focus op de marginale sociale groepen, waar Howard Becker met zijn Outsiders trouwens al begin jaren vijftig de aandacht voor had gevraagd. Van Lacan kwam de nadruk op het erotische, vertaald in ‘de mannelijke overheersing’.

Zo vormde dit mengsel zijn Amerikaanse mutatie, en men noemde het ‘race/class/gender-ism’ – de ismen die ook nu, dertig, veertig jaar later nog het debat domineren. Waarbij ondanks Occupy en Thomas Piketty het woord ‘klasse’ er slechts af en toe bij wordt gehaald. Ras en geslacht zijn namelijk veel onveranderlijker, tenzij je een ‘transgender’ bent, natuurlijk. Al het verkeerde en foute kan alleen maar worden veranderd door de literatuur (de canon) te veranderen, en natuurlijk de taal zelf. Alleen zo kunnen we, zo is de gedachtegang, een einde maken aan de dominantie van het eurocentrisme, het etnocentrisme, het logocentrisme, dat tot rationalisme en humanisme leidde. De andere gedachte is dat door het verwijderen van het idee dat er überhaupt een cultureel centrum is er een nieuwe en egalitaire samenleving zal ontstaan die vrij baan geeft aan alle diverse culturen.

De citadel van de kritische geest is al bijna ingestort, waarna activisten hier en daar een steiger zetten met het woord ‘verboden’ erop

Op de revers, sjaals of armbanden van alle pc-activisten staat het woord ‘tolerantie’, vaak ook het woord ‘inclusiviteit’. Maar intolerantie is meer regel dan uitzondering, misschien is dat wel de kern van het pc-denken, hoe vaag dit hele denken ook is. Berman noemt de politieke correctheid de mist die is ontstaan toen het Amerikaanse liberalisme tegen de ijsberg van het Franse cynisme knalde.

In de praktijk wordt het begrip ‘tolerantie’ de afgelopen decennia gezien als een niet-oordelende aanvaarding van ideeën of gedragingen van anderen waar je het niet mee eens bent. Tolerantie is echter heel iets anders, namelijk een wel-oordelende mening over andere opvattingen of gedragingen. Het woord ‘ketter’ komt van het Griekse woord ‘hairen’, en dat betekent kiezen. Een ketter is dus iemand die de vrijheid van het denken aanwendt en dan een keuze maakt. Daarbij is tolerantie, strikt genomen, in strijd met de grondwet. Artikel 1 verbiedt immers discriminatie. Welnu, tolerantie betekent dat een dominante groep het gedrag of denken toestaat van een niet-dominante groep die van de gewone orde afwijkt. Dit betekent dat er een hiërarchie bestaat: er is een groep die tolereert, en er is een groep die getolereerd wordt. Wat een samenleving tolereert of niet, dat is een sociaal en cultureel proces, veranderlijk dus.

De twee grote liberale politieke filosofen van de negentiende eeuw, Alexis de Tocqueville en John Stuart Mill, waarschuwden voor ‘de tirannie’ van de publieke opinie en haar neiging om minderheden te stigmatiseren of het zwijgen op te leggen. Voor de Fransman kon alleen een gedeelde religieuze overtuiging of een gedeelde moraal voorkómen dat al dat vreedzame gekibbel in een democratie ontaardde in sociale uitsluiting of fysiek geweld. Voor Mill was de mening van minderheden noodzakelijk om de zekerheden van de meerderheid kritisch te toetsen. Tolerantie maakt verschil mogelijk, verschil maakt tolerantie noodzakelijk.

Het paradoxale aan die tolerantie is dat deze oorspronkelijk voortvloeide uit het feit dat de mensen onzeker werden. Draait de zon níet om de aarde? Uit die onzekerheid kwam de noodzaak van tolerantie voort. Ook de hardste wetenschappers gaan uit van de waarschijnlijkheidstheorie en willen slechts de bandbreedte van onzekerheid zo klein mogelijk maken. Maar het omgekeerde is nu ook waar: de groeiende onzekerheid in het leven leidt tot intolerantie. De wereld is opnieuw te complex geworden, het multiculturele leven te divers, de technologie zorgt ervoor dat we sowieso niet meer weten hoe de dingen in elkaar steken, wat er in ons voedsel zit en of er wel of niet gevaarlijke straling vrijkomt als je mobiel staat te bellen, enzovoort.

De recente golf van gedragsregels berust niet langer op ‘de moraal’, maar op de oordelen van wetenschappers, therapeuten en artsen over wat zij ‘het juiste gedrag’ of ‘de juiste taal’ vinden. Met de slachtoffers of actievoerders als aanjagers komen die oordelen in talkshows aan de orde en zo ontstaat er een ‘publieke opinie’ die iets vindt. Vaak verhult die nieuwe intolerantie zich in de taal van zorg en ondersteuning, in de gedaante van ‘het goede’, dat wil zeggen: vaak is de boodschap dat het verbod de mensen wil beschermen tegen negatieve invloeden, inclusief die van henzelf. Het politiek correcte denken kan dus veroorzaakt worden door diverse grote ontwikkelingen, zoals de opkomst van de islam in Europa, het demografische feit dat vrouwen nu op de universiteiten in de meerderheid zijn, of de belangen van de bazen van bedrijven en instellingen die eigenlijk alle mogelijke verstoringen van het werk willen uitbannen, ter ere van de winstcijfers. Politieke correctheid is veel breder dan de gekte van een handvol radicale activisten, het lijkt de kern van onze cultuur te zijn geworden. De pc-triomf is gebouwd op het verval van de traditionele vormen van autoriteit en moraal. Dat heeft een moreel vacuüm gecreëerd, dat wordt gevuld door instinctieve en reflexmatige vormen van morele controle en censuur. En dan is het altijd zo dat de hardste schreeuwers hun zin krijgen. De citadel van de kritische geest, van het vrije debat, is al bijna ineengestort, waarna activisten hier en daar een steiger omhoog zetten met het woord ‘verboden’ erop.

Tot slot is misschien wel het meest bedreigende voor onze altijd zo geroemde ‘open samenleving’ dat door de terreur van Islamitische Staat – daar en in onze steden – de staat zelf steeds ongegeneerder regels en wetten uitvaardigt om ‘radicale ideeën’ in de kiem te smoren, op de universiteiten, in de media, overal. De Britse regering-Cameron heeft hier recent een hele serie regels en richtlijnen voor uitgevaardigd. Op zich wel begrijpelijk, want de bekendste IS-keelafsnijder ‘Jihadi John’ was een afgestudeerde van de Londense Universiteit van Westminster. Collega-studenten hebben beschreven hoeveel invloed de radicale islam op die universiteit heeft gekregen, tot het sluiten van de bar aan toe en het lastigvallen van studentes zonder hoofddoek. De Franse regering heeft na ‘Parijs’ het onderwijs in de ‘laïcité’ verplicht gesteld.

Wat moet nu de conclusie zijn? Het politiek correcte denken rukt ook in Nederland op. De overheid, en een politieke partij als het cda, bepleit inperking van onbeperkte vrijheid van meningsuiting, stilletjes toegejuicht door al die aanwezigen in debatcentra als De Balie. Men verwart nog altijd beledigen en kwetsen met een inhoudelijk debat. Wat Mill zei over het Victoriaanse Engeland eind negentiende eeuw lijkt weer opgeld te doen: ‘Een tijd ontdaan van geloof, maar doodsbenauwd voor scepsis.’

En zo kiezen de overheden, gemeenten, bedrijven en instellingen wel voor een ‘mission statement’ dat zeer ambitieuze maar vage doelen stelt, maar kiest men er in de praktijk van alledag voor om een dicht netwerk van procedures en gedragscodes te construeren om het leven van de werknemers en burgers te reguleren. Furedi aarzelt in zijn boek On Tolerance (2011) niet om te spreken van ‘een micro-politie van het individuele gedrag’. Men kan dit overdreven vinden.

Maar het doel van een tolerante samenleving was in eerste instantie en is nog altijd om de rol van de staat (en het grote bedrijfsleven) in te perken zodat de economische of politieke machthebbers niet de kans krijgen om het individuele geloof of het particuliere gedrag te beïnvloeden. Daarom moet de vrijheid van meningsuiting zo groot mogelijk zijn.

En het is waar, al heb je het recht iets te zeggen, je hebt niet de plicht alles te zeggen. Maar wie al te enthousiast onder het mom van beleefdheid (of vreedzame coëxistentie) pleit voor grotere terughoudendheid in het debat en voor meer maatregelen om alle ‘hate speech’ en afschuwelijke beelden op internet tegen te gaan, die moet zich wel één ding afvragen: wie geef ik de macht om voor mij te bepalen wat ik wel en niet mag lezen, zien of horen?


Henri Beunders is hoogleraar ontwikkelingen in de publieke opinie aan de Erasmus Universiteit