ZATERDAGMIDDAG. Het is onvermijdelijk: ik moet door de Damstraat. Bij het monument hobbelen hordes toeristen in kluitjes rond, levende blokkades opwerpend voor fietsers als ik. Het begint te regenen. In deze omstandigheden moet je geen haast hebben: de weg is smal, er rijden auto’s en er zwalken minstens achthonderdduizend voetgangers rond. Slalommend ga ik voort, hier remmend, daar met een snelle S-bocht een bierbuik ontwijkend, af en toe scheldend en meteen daarop weer in een slappe-lachstuip om de harkerigheid van een dolenthousiaste buslading Noorse bejaarden.
Niemand let op als hij oversteekt. Met een stadsplattegrond of het boekje Beautiful Amsterdam in de hand doet men met de blik hemelwaarts een stap naar achteren om een prachtig geveltje nog beter te kunnen bestuderen. Baf! Auto schept rugzaktoerist. De jongen valt om, het gewicht van zijn bepakking trekt hem achterover. Een magere voorbijganger snelt toe en biedt het slachtoffer de helpende hand. Wat niemand ziet, maar ik wel, is hoe de barmhartige Amsterdammer met zijn vrije hand vaardig en bliksemsnel het heuptasje van de jongen lostrekt en het in zijn jaszak laat verdwijnen. Ik zeg niks; ik fiets gewoon door en probeer zo goed mogelijk de mensen te ontwijken.
In het buitenland denkt iedereen nog steeds dat Amsterdam een magische stad is. Vrijheid, gelijkheid en broederschap, daar staan die drie kruisjes in het stadswapen voor. Of voor seks en drugs en rock ‘n’ roll. De meeste toeristen zijn jong, tussen de zestien en zesentwintig jaar. Amsterdam heeft een sterke aantrekkingskracht op de jeugd. Niet vanwege geveltjes of grachten, maar vanwege de hoeren, de hasj en de bijna mythische Nederwiet komen alle boze en nieuwsgierige kinderen van Europa naar de dynamische stad van de grenzeloze vrijheid. Maar wat voor typisch-Nederlandse tolerantie doorgaat, is veelal onverschilligheid. Vunzigheid wordt aangezien voor avant-garde, bedrog voor progressiviteit en groezelige porno voor humor.
In geen enkele stad heb ik gezien dat een alleszins acceptabele winkelstraat, waar alleszins acceptabele mensen alleszins acceptabele goederen kunnen aanschaffen, om de vijftig meter een souvenirwinkel heeft met op de stoep een rek obscene ansichtkaarten. Wat op die prenten staat durf ik niet eens uit te spreken, laat staan dat ik er mijn kennissen mee zou willen verrassen. Allerhande geslachtsdelen, van beiderlei kunne, in uiteenlopende maten en stadia van opwinding, voorzien van sigaretten, eieren, ritsen, veiligheidsspelden, piercings, naald en draad. De vagijnen grijnzen uitbundig, falli knikken je stijfjes maar vriendelijk toe. Italiaanse moedertjes kiezen rustig vijftien kaarten uit om op te sturen naar het thuisfront.‘They say I visited Amsterdam, but I dont remember’, staat er op het T-shirt van een meisje van een jaar of vijf. Ze huppelt aan de hand van haar moeder over de stoep. De tranen schieten me in de ogen als ze met haar rechtergympie in een ongelooflijk authentieke hoop hondepoep stapt. En uitglijdt.
De jongeren die naar Amsterdam komen begrijpen elkaar. Iedereen spreekt de taal van de moderne jeugd, de taal van stuff, seks en popmuziek. Dat sommigen ‘modern’ verwarren met ‘morsig’ en in een haveloze, gescheurde uitdossing door de stad banjeren, mag de pret niet drukken. Al die kids voelen dat ze leven, dat kan je aan ze zien. Tot ze erbij neervallen, omdat de Man met de Hamer langskomt en ze met een klein duwtje doet omvallen, dronken en stoned, maar in-gelukkig. Tot dat moment echter wandelen ze wazig door de straten van magisch Amsterdam. Vooral de Damstraat. Vooral op zaterdagmiddag. Vooral als ik daar doorheen moet fietsen.
ZATERDAGMIDDAG, ZOMER, in de stad van de eeuwige jeugd. Ik zet mijn fiets uitgebreid op slot. Als je dat niet doet en even op je horloge kijkt, is-ie weg. Er loopt een jongen naar me toe, een Japanner volgens mij. Hij vouwt een stadsplattegrond open en vraagt: ‘Mielkie Haai?’
Mielkie Haai. Mielkie Haai? Sorry?
‘You Mielkie Haai?’ Hij kijkt vriendelijk en een beetje bezorgd. Op zijn petje staat ‘Born to be wild’, maar zelf doet hij een beetje suffig aan.
‘Mielkie Haai. Wuh-haai.’ Ah: Milky Way! ‘Yes! Milky Way!’ Hij straalt, knikt trots en herhaalt het toverwoord zachtjes drie keer. Ik wijs de Melkweg aan en zet met zijn pen een cirkeltje, nadat ik even heb getwijfeld of ik niet Artis zal markeren, of het World Trade Center. Hij zegt iets dat ik niet versta, maar het zal een bedankje zijn. Ik schud hem de hand en zeg iets dat hij niet verstaat: ‘Veel plezier, jongen.’
ZATERDAGAVOND. VOOR DE City-bioscoop staat een menigte jonge mensen. Op het Leidseplein wordt het plezier tot grote hoogten gestuwd. Het lijkt Veronica wel, in ieder geval wat het volume betreft. Jongerencultuur in Amsterdam. Midden op het plein liggen mensen met hun hoofd op hun rugzak te slapen. Er hangen twee jongens tegen een muur van de Stadsschouwburg, een plas braaksel bij hun voeten. Een vechtpartij bij de tramhalte. Drie verlopen punks dagen een paar skinheads uit.
‘Summerblast 94. Underground Metal Party, with Live on Stage: Brainwashing, Polluted Inheritance, Ulterior, Ancient Rites en Sadist.’ In de Melkweg. Vijf bands voor f12,50. Bij de kassa ligt een flyer: ‘MEGABRUTALITY. Youth against Christ. Now available the long awaited ultra-brutal debut of the Dutch leading atheistic band. This CD will for sure change your opinion about brutality!!!’
Ultra-brutal, ik wou dat ik dat was…
Voor me in de rij staat de jongen van vanmiddag. Op zijn pet staat nog steeds dat hij geboren is om wild te leven. De zaal is niet echt vol. Behalve de Japanse jongen is er nog een bezoeker met kort haar - ik. Toch houd ik net zo veel van de muziek als al die langharige metal heads, al zul je mij niet zien headbangen, mosjen of stagediven. Maar stiekem is het een van mijn grootste wensen: tijdens een optreden van Morbid Angel het podium opklimmen (geholpen door mijn vrienden), een snel rondje springen tussen de bandleden door en vervolgens sierlijk zwevend weer de zaal in duiken (opgevangen door mijn vrienden). Maar ik heb geen vrienden die met me meegaan naar dit soort concerten.
Naar een trash-metal-concert gaan is af te raden als je zwanger bent. De ongeboren vrucht zal het niet op prijs stellen. Het volume is over het algemeen vrij moordend en het concert kent weinig momenten van rust of ingetogenheid. Het begint hard en het eindigt hard, en daartussenin is het heel erg hard. Afgezien van een paar bands die experimenteren met een viool of een synthesizer - een beetje de softies van het genre - is de bezetting steevast drums, bas, gitaar, gitaar en zang. Nou ja, zang. Bij trash en death metal wordt eigenlijk niet gezongen. De man (er zijn bijna geen vrouwen in deze wereld) die de microfoon martelt, beschikt over een imposante (death) grunt: een dierlijk gebrul dat rechtstreeks uit des zangers tenen komt en in de luchtpijp zodanig wordt verfrommeld en mishandeld dat het extreem laag en rauw klinkt. Het is indrukwekkend. Het doet denken aan kettingzagen en straaljagers, en doden die opstaan uit hun graven. Het merkwaardige is dat de teksten ook nog verstaanbaar zijn.
De verschillende stromingen in dit genre zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Ook de bands zelf kunnen niet uitleggen wat het precieze verschil is tussen death metal, speed metal, black metal en trash metal. Maar heeft het allemaal niets uit te staan met heavy metal of hardrock - dat is mietjes-muziek, gemaakt door minderwaardige bands (als Guns ‘N Roses) waarvan de zanger er als een vrouw uitziet. Het verderfelijke verschijnsel rock ballad is exemplarisch voor heavy metal en hardrock: volwassen mannen met lange haren en make-up die softe liedjes kwelen over de liefde en andere vreselijke aandoeningen. Bah!
Trash metal (dat ik maar even als overkoepelende term gebruik) is in alle opzichten extreem: extreem hard, extreem snel, extreem energiek en extreem bruut. Een trash-metalconcert heeft iets weg van een verkenningstocht langs de grenzen van het geluid en van het menselijk gehoor. Inhoudelijk zijn er parallellen met de Zwarte Romantiek en de Decadentie van het eind van de vorige eeuw. In songteksten, op cd-hoezen en alle trash-parafernalia ontbreken zelden schedels, martelwerktuigen, misvormde gedrochten, leproze vrouwen, vermoorde Christussen en lachende duivels. Baudelaires esthetica van het kwaad lijkt een directe inspiratiebron voor veel bandjes, evenals de geperverteerde magie van Aleister Crowley. Haat is interessanter dan liefde, goedheid legt het altijd af tegen de sluwe intelligentie van het Kwaad.
WAT EERST NOG werd afgedaan als platte cult-herrie wordt tegenwoordig serieus genomen, ook omdat het genre veelal wordt beoefend door zeer begaafde muzikanten. Het aura van ruwe botheid is verdwenen en trash metal kan zich tegenwoordig verheugen in zo'n grote schare trouwe volgelingen dat geconcludeerd mag worden dat trash metal een duidelijke exponent van de tijdgeest is. Steeds meer jongeren zijn ontevreden. Uit hun muziek spreekt woede, agressie en opstandigheid. Housers vinden het allemaal wel oke zolang ze hun pilletje hebben en kunnen dansen. Trashers daarentegen interesseren zich wel voor de wereld, al was het maar om haar kapot te kunnen maken. 'Condemn my thoughts’, staat er op het T-shirt van Ulterior.
Dat house de muziek van deze tijd is, bewijst dat we in een kaal decennium leven. In de weken dat iedereen Woodstock herdenkt, is duidelijk dat er nog maar weinig popmuziek bestaat die verbonden is met een jongerenbeweging, zoals psychedelische rock bij de idealistische, verwende hippies hoorde of punk bij de woedende, opstandige arbeidersjeugd. De house-cultuur concretiseert de leegte die door veel jongeren wordt gezien als kenmerkend voor dit fin de siecle.
Trash metal is een tegencultuur. Hier betekent popmuziek meer dan het hyperindividualistische lekker dansen, lekker feesten en je lekker voelen. Trash heeft eigen wetten en codes, zoals elke cult-beweging. Het is muziek voor en door gewone mensen, en niemand hoeft mooi te zijn of een of andere schijn op te houden. Trash metal is puur, eerlijk, boos, ordinair en hard. En gemeen. En vooral trots. Trashers hebben nog het meest gemeen met skinheads: hard werken voor je geld en ‘s avonds lol trappen. Er is sprake van een zekere veronachtzaming van het eigen lichaam, nonchalance over zowel het uiterlijk als eventuele beschadigingen daaraan. Terwijl de leeghoofdige housertjes thuisblijven als het regent of wanneer ze het begin van een jeugdpuistje ontwaren op kin of voorhoofd, kijkt de death head niet op een buil meer of minder.
Het is geen EO-landdag, zo'n zaal vol langharige, zwartgeklede, grofgebekte, schorgeschreeuwde, zuipende jongeren, maar ik ken geen vriendelijker publiek dan dit. Men komt voor de muziek, en wie van het podium duikt, wordt opgevangen. Met busladingen tegelijk komen de fans uit het hele land naar een concert. In Paradiso is de voertaal op zo'n avond Twents of iets uit die contreien. Het is niet de Randstad waar alles gebeurt - trash-hoofdstad is Hengelo of zo, of Doetinchem. Amsterdam is een house-stad, en zijn arty en arrogante scene voelt zich heel erg modern en vooral heel erg verheven boven de gewone mensen. En trash metal is van de gewone mensen.
DE ZAAL IS HALFVOL. Een jongen weet van pure stoerheid niet meer waar hij op de grond moet spugen. Een meisje ligt wijdbeens tegen het podium. Ze draagt kistjes en allerlei ijzeren dingen op haar kleren en lijkt heel chagrijnig. Twee jongens lopen voor me langs en ik denk aan een snackbar tegen sluitingstijd.
Het tweede bandje van de avond heet Polluted Inheritance, en zo voelen ze zich ook, zo te zien. De naam, zoiets als 'Verontreinigd Erfgoed’, zegt genoeg. Ze zijn jong, misschien twintig, en spelen buitengewoon professioneel. Op de mini metal market koop ik hun demo en een nummer van het trash-tijdschrift MorticiaNumskull'zine: ‘Our first lyrics were mainly about blood, guts and people dying of horrible diseases. Pretty immature.’ Net als Neerlands metal-trots Gorefest komt Polluted Inheritance uit Zeeland.
Sommige mensen - ouderen - zullen denken dat de hel losbreekt. Dat is niet zo. Het zijn allemaal heel lieve jongens. Het publiek eveneens. Er wordt krachtig ge-headbangd. (Snel en krachtig met het hoofd knikken, in een moordend tempo een kopbal nadoen zonder bal. Een variant is het met het lange haar cirkels beschrijven in de lucht, wat eruitziet als een opgevoerde molen.) Als je voor een headbanger staat, geeft dat aangename verkoeling, maar ze moeten niet met hun manen in je oorbellen blijven hangen. Dat doet pijn. Maar even goede vrienden, hoor, en als we uit de knoop zijn gehaald krijg ik een biertje.
Uit Terneuzen zijn echte groupies meegekomen. Uit de zaal komen ook death grunts. Iedereen draagt een T-shirt van een of andere band, dat hoort zo. De echte liefhebber koopt het shirt van de groep waarnaar hij gaat kijken, trekt het vlug aan en hobbelt als een fan van het eerste uur trots de zaal in.
De jongens van Ancient Rites doen aan Kiss denken: leer, kogelriemen en beschilderde gezichten. Alleen de plateauzolen ontbreken. Zulk uiterlijk vertoon wordt niet op prijs gesteld door het publiek. Gewoon goede muziek maken en je niet aanstellen is het devies.
Vijf onbekende bandjes. Honderdvijftig bezoekers, van wie de meesten zijn meegereisd met de bands. De sfeer is goed en niemand vecht. Een band heet dan wel Sadist, maar ach… zo te zien zijn ze allemaal lief voor hun moeder.
Een week later spelen At the Gates, Anathema en My Dying Bride in Paradiso. Ik voel me niet echt lekker, maar ik moet gaan. Het is druk en uit de gesprekken bij de ingang kan ik opmaken dat er veel fans vanmorgen uit de Achterhoek zijn gekomen en de dag drinkend in Amsterdam hebben doorgebracht. Men wankelt. Men kijkt scheel. Men duwt en trekt en springt en beukt tegen elkaar aan - mosjen - en op goede dagen is het een golvende massa voor het podium. Vandaag ook. Er wordt voortdurend ge-stagedived. Een jongen neemt een hele lange aanloop - waarbij hij ternauwernood de bandleden ontwijkt - en zweeft zeker vijf meter de zaal in. Hij wordt perfect opgevangen. Ik vraag me af wat hij denkt in die seconde dat hij daar zweeft.
Na de eerste band kom ik opeens mijn broertje tegen, mijn geliefde broertje! Hij woont aan de andere kant van het land, maar heeft zich met drie vrienden in een klein autootje gewurmd en is hierheen gereden. Dat bedoel ik nou: trouwe fans. Met mijn broer deel ik mijn liefde voor death en trash metal. Hij is zelf sologitarist in een trash-bandje. We drinken een biertje en halen herinneringen op aan de tientallen concerten die we hebben gezien. Als een hecht team. Een wereldduo. Als de tweede band begint, raak ik hem weer kwijt.
Anathema zingt: ‘You can live forever.’ Dat is heel sympathiek, maar ikzelf voel me inmiddels wat minder. Tot eeuwig leven ben ik niet in staat. Ik ben het een en ander gewend, maar vandaag word ik van dit volume - eerlijk is eerlijk - misselijk. De bas kruipt door mijn schoenen heen omhoog en gaat als een loodzware basketbal in mijn maag liggen stuiteren.
De kids blijven diven. Ik voel me oud.
T-shirts: Napalm Death. Morbid Angel. Type O Negative. Sepultura. Pantera. Prong.
Iedereen neemt dit heel serieus. Men kijkt of er een belangrijk proefwerk gemaakt wordt: geconcentreerd en verbeten.
Vanaf de eerste maat trekt de band een muur op van duister geluid. Nergens is een gaatje. Nergens is lucht. Waar ik ook ga staan, die dreun blijft door me heen beuken. Ik kan nu goed voelen dat ik niet zo zwaar ben, het is alsof ik door het geluid word opgetild en weer neergegooid, het is alsof die herrie mijn strot begint dicht te knijpen. Als ik mijn handen ga wassen ligt er een overtuigende plas braaksel in de toiletruimte. Tegen de muur zit een jongen, in elkaar gezakt. Van zijn hoofd is alleen zijn zwarte petje nog zichtbaar: ‘Born to be wild’.
Bij MacDonald’s haal ik een hele grote bananenmilkshake. Thuis zet ik het strijkkwintet in C majeur van Schubert op. Heel zachtjes.