Annette heet ze deze keer en daar ging ik weer. Wat een leuk meisje, jonge vrouw en later volwassen vrouw! Eentje die zich niet op haar kop laat zitten, die alles observeert en er het hare van denkt en het vuur in zich wil laten branden. Zonder vuur geen leven. Ik viel opnieuw als een blok en daar gaat het in Stahlie’s werk om. Je moet erin geloven, anders kun je maar beter boeken lezen met veel verdriet erin, met tovenaars, zoektochten naar verdwenen familieleden, met reizen naar Tibet en met schroeiende liefdes die naar de afgrond leiden. Al zitten elementen van dit soort klassieke verhaalbouwstenen ook in haar werk, zij het meer verborgen dan bij haar meer opzichtig opererende collega’s. Stahlie’s boeken zijn altijd zoektochten, magische reddingspogingen, met liefde erbij, verdriet en hoop op het beste. Ook nu weer.

Deze keer is het sleutelwoord ‘ontferming’. Annette bedenkt ergens halverwege dat haar man vooral iemand is die zich ontfermt. Over zijn familie, zijn ouders, zijn kinderen, zijn Annette en de familie van Annette. Niemand mag alleen gelaten. Mooi is dat. Ineens besefte ik dat ‘ontferming’ het sleutelwoord is van Stahlie’s oeuvre. Ze is solidair met haar helden en vooral heldinnen, ze is betrokken bij alle personages in haar werk, ze geeft ze allemaal de ruimte, kortom ze ontfermt zich. Het gaat nog wat verder: Stahlie wil zich over de wereld ontfermen. Je ziet het in haar beschrijvingskunst. Ze is altijd benieuwd, ze wil alles zo precies mogelijk beschrijven, anders kun je je er niet solidair mee voelen.

Solidariteit met de wereld, het zijn natuurlijk grote woorden, maar je ziet het in de precisie van haar waarnemingen en de verbazing waarmee ze haar personages naar de wereld laat kijken. Haar helden krijgen kippenvel van de wereld. En ze zijn tegelijkertijd zo gewoon als een oliebollenkraam. En dat vertaalt ze naar die typische Stahlie-verbazing. Opgewekte, bijna kinderlijke en daardoor mooie verbazing. Ha, kijk daar, moet je dat zien, en dat en dat. Kijk- en schrijflust, dat vind je aan de lopende band bij deze ingenieuze en nog steeds onderschatte schrijfster. Neem dit: twee zusjes, het zijn nog meisjes, zitten op hun kamer. Zegt de een tegen de ander: ‘Zullen we gaan elastieken? Het regent maar een heel klein beetje…’ Wat een fijne scène is dit. Wat is elastieken ook al weer? O ja, meisjes deden dat, iets met een elastiek dat je ergens tussen spande en waar je dan rare capriolen tussen uithaalde. Waar wij jongens enigszins verbaasd naar keken, meedoen was uitgesloten. Maar Stahlie heeft het daar dus verlekkerd over.

Ze neemt ook in deze nieuwe roman de tijd voor alles. Alle personages krijgen uitvoerige beschrijvingen. Je kunt ze pas zien als je ze beschreven hebt, vindt ze, en gelijk heeft ze. Ze gelooft er hartstochtelijk in dat gevoelens van de (hoofd)personages niet mogen geëxpliciteerd, je moet ze als lezer uit de beschrijvingen van hun blik op de wereld zien te destilleren. Neem die scène over dat ‘elastieken’: je weet in één klap dat de relatie tussen die zusjes heel goed is.

Uitvoerig beschrijft ze zeden en gewoonten in de Twin Cities – Minneapolis en St Paul – van Amerika eind jaren tachtig, waar haar roman zich voor een deel afspeelt. Voor mij een bof omdat ik er al jaren graag kom. Ze valt voor het opgewekte leven daar van verwoed zoekende Amerikanen die altijd net doen alsof de Amerikaanse Droom op het punt van uitkomen staat. Schitterende scènes maakt ze ervan, gelukkig makende scènes, ook omdat je niet de hele tijd wordt gedwongen met zieligheid mee te moeten leven. In romans hoeft dat van mij niet zo erg.

We volgen Annette door dik en dun en ik hield van haar. Ik begon in haar huid te kruipen, ik was Annette

Het verhaal is zo helder als glas. We maken de ontwikkeling tot vrouw mee van Annette van ’t Hoff. Wanneer ze tien jaar is vertelt haar moeder dat ze een abortus heeft laten plegen. Annette is hiervan diep onder de indruk: waarom leeft zij wel en haar broertje (ze noemt hem Egidius) niet? Ze vindt dat ze hem haar hele verdere leven trouw moet blijven door nooit het ‘levensvuur’ (mijn term) in haar te laten doven. Nooit tot sleur te vervallen. Nooit op de automatische piloot te leven. Dit jaagt haar voort. Ze wordt een bekend kunsthistoricus, verdiept zich vooral in stillevens uit de zeventiende eeuw, dat geeft Stahlie de kans haar grote kennis erover mooi uit te serveren. Ze probeert daarin het brandende vuur van de schilder altijd op te sporen. Ze trouwt. Krijgt kinderen.

We volgen Annette door dik en dun en ik hield van haar. Ik begon in haar huid te kruipen, ik was Annette. Stahlie haalt alles in deze roman opnieuw uit de kast, ze deinst niet terug voor sentiment, soms op de rand van het cliché, of iets eroverheen (zij mag het) en van uitvoerige zeer gevoelige beschrijvingskunst. Tegen het einde van de roman begint Annette het geloof in zichzelf te verliezen. ‘Omdat ze het in haar hoofd had gehaald dat sommige schilderijen vuur in hun donder hadden… omdat ze het in haar hoofd had gehaald dat het kind dat in 1972 niet was geboren, een broertje zou zijn geworden… omdat ze het in haar hoofd had gehaald dat ze het verplicht was aan dat niet tot bestaan gebrachte broertje om de fakkel van de witte hitte van hem over te nemen…’

In de laatste twintig bladzijden gaat de roman een merkwaardig einde tegemoet waar ik het niet mee eens was. Iets met vreemdgaan, betrapt worden, foto’s. Iets soaperigs waarvan in de rest van deze fraaie roman geen sprake is. Ligt het aan mij? Kunnen die laatste twintig bladzijden niet herschreven worden? Of weggelaten? De rest was prachtig!


Maria Stahlie: Egidius. Prometheus, 508 blz.,€ 19,95


Beeld: Ontferming is het sleutelwoord bij Maria Stahlie (Amke / HH).