In een paginagrote advertentie in de landelijke ochtendkranten op de dag van het debat over gasboringen in de Waddenzee, vorige week in de Kamer, poogde Greenpeace het Wad een stem te geven, te personifiëren. Een noodkreet aan de ‘volksvertegenwoordigers der Lage Landen’ die, volgens de milieuorganisatie, het natuurgebied misbruiken voor verkiezingsbeloften die niet nagekomen worden. ‘Hoogachtend, Het Wad’: de verregaande imbecilisering van het debat nabij, haast vervallend in Brent-Spardemagogie - de vervuiling van het milieudebat.
Greenpeace, samen met organisaties als de Fryske Feriening Foar Fjildbiology en Vogelopvangcentrum De Fûgelpits, maar ook met grote vissen als Natuurmonumenten en Milieudefensie, poogde met deze laatste retorische kunstgreep het publiek en de Kamer op zijn hand te krijgen. Toch was daar weinig voor nodig: de Partij van de Arbeid diende na enig gemor in de achterban inderdaad de motie in die boringen in de Waddenzee verbiedt. De motie werd afgelopen dinsdag aangenomen, maar voorlopig trekt het kabinet zich daar wonderbaarlijk genoeg weinig van aan. Er wordt enige weken extra (tot 8 december) genomen om weer na te gaan of en hoeveel schade het boren zou veroorzaken. Of, en dat is de wens van milieuminister Pronk, om alsnog te besluiten een echte beslissing enige jaren uit te stellen - een verlenging van het moratorium.
‘Dit is de moeilijkste kwestie in Paars(II tot nu toe’, zei diezelfde Pronk direct na het debat. Er heerste in de Kamer zelfs een ‘crisissfeer’, meenden sommige kranten. In beide gevallen wishful thinking. Niet het minst bij Pronk, die kennelijk hoopte in het kabinet het onderwerp te kunnen uitdiscussiëren.
Daags na het kamerdebat leek de publieke opinie óm te zijn en zou blijkens een opinieonderzoek een stevige meerderheid van de samenleving overtuigd zijn van de argumenten van de NAM. Argumenten die sterk zijn: op een (in een paar weken in elkaar geflanst) rapportje van Greenpeace-deskundigen na wijzen alle onafhankelijke wetenschappelijke onder zoeken uit dat boren met de huidige methoden niet de schade toebrengt aan het natuurgebied die milieuorganisaties voorspellen. Wellicht zakt de bodem inderdaad zo'n twintig centimeter, maar wel in een schotelvorm met een doorsnede van vele kilometers, waardoor het verschil in het totale gebied dermate klein is dat de foeragerende wadvogel niet zal worden afgeschrikt.
De tegenstanders wringen zich in alle mogelijke bochten om aan te tonen dat boren op een of andere manier, nu al of pas in de toekomst, het Wad beschadigt. Met die gedegen rapporten kost dat nogal wat moeite en niet-academisch kunst- en vliegwerk. Als je ervan uitgaat dat, indien technisch mogelijk én met inachtneming van een zekere bescherming van het milieu, een natuurgebied voor economisch gewin beschikbaar moet zijn, is het makkelijk debatteren.
Het toont het volstrekte gebrek aan rationaliteit, dat het milieudebat al zo vaak typeerde en dat slechts te keren is als een principieel besluit wordt genomen waarin hoe dan ook erkende natuurgebieden geen optie zijn voor economisch gewin. Gezien de samenstelling van de Kamer lijkt een dergelijke keuze niet eens zo illusoir. De veelgeciteerde passage uit het verkiezingsprogramma van de PvdA waarin het boren in de Waddenzee onvoorwaardelijk wordt afgewezen, gaat vooraf aan de vaststelling dat de Waddenzee ‘een van de meest waardevolle natuurgebieden in Nederland’ is. Een onvoorwaardelijke keuze voor ecologische waarden boven economisch nut is met de steun van de PvdA niet ver weg. Op de lijst milieuorganisaties die de advertentie van het pratende Wad plaatsten, ontbreekt de naam van het Wereldnatuurfonds. En het is juist deze organisatie die in het debat een sterk argument heeft. Het Fonds wees erop dat de Nederlandse regering wel van derdewereldlanden eist dat ze natuurgebieden vrijwaren van economisch gewin, maar zelf een (door de Europese Unie erkend) gebied in eigen land niet met rust laat.
Het zou het niveau van de discussie goed doen als in de Trêves-zaal deze afweging zou worden gemaakt. Voor het kabinet zou het minder goed zijn. Dat had Jan Pronk op voorhand goed gesignaleerd.
Redactioneel
Het wad spreekt mee
‘Ik ben schoonheid. Ongepolijst. Ik ben eb, vloed en wantij. Ik ben nat. Ik ben guur, winderig, maar ook warm en zacht. (…) Wie ik ben? Ik ben Het Wad.’
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/46
www.groene.nl/1999/46