Nooit eerder stond kinderopvang zo hoog op de agenda bij de verkiezingen. pvda, vvd, sp, d66 en GroenLinks pleiten voor ongeveer hetzelfde. Gratis opvang, uitbreiding van het aantal plaatsten en verbetering van de kwaliteit. De pvda wil van kinderopvang een basisvoorziening maken en ziet opvang als een verkapt opvoedingsinstrument voor integratie en sociale ontwikkeling. De kosten die ervoor worden uitgetrokken lopen uiteen van 2,3 miljard (pvda) tot vierhonderd miljoen (vvd), deels te betalen uit de algemene middelen.
Als het gaat lukken, dan betekent dit een kolossale sociale omwenteling in Nederland en een inhaalslag ten opzichte van het buitenland. Op de internationaal vergelijkende lijstjes scoort Nederland wat betreft opvangvolume en prijs immers al decennialang gênant slecht. Met de invoering van de Wet Kinderopvang (2005) stegen de kosten voor veel ouders ook nog eens fors. Nederland kent al jarenlang het één-kwart-verdienmodel: de man is kostwinner en de vrouw heeft er een baantje bij als hobby.
Aan die achterstand ligt een hardnekkige mentaliteit ten grondslag: opvang is een privé-besogne en dat regel je maar zelf. Het is niet een taak van de overheid. En: vooral niet zeuren over het geregel en gesjouw met kinderen naar een crèche of naschoolse opvang met niet-flexibele openingstijden, plus de maandelijkse administratie om de toch al hoge kosten via een aftrekregeling terug te krijgen. Al die moeite wordt vaak door werkende ouders ervaren als emotioneel en financieel niet rendabel. Het meest gehoorde argument van de parttime werkende vrouw om haar baan op te geven is dat haar hele inkomen op gaat aan de kosten voor de opvang. Er wordt echter niet geredeneerd dat een deel van het gezamenlijke inkomen naar de kas van de kinderdagverblijven vloeit.
Opvang wordt gezien als de verantwoordelijkheid van de vrouw. Uitbesteden van kinderzorg en huishoudelijke taken behoort traditioneel niet tot de Nederlandse cultuur. Doen vrouwen dat wel, dan gaat dat vaak gepaard met schuldgevoelens en moeten zij impliciete moralistische afwijzing van niet-werkende moeders trotseren. Het gevolg is dat ouders hun kind gemiddeld slechts 1,9 dag per week naar de opvang brengen.
Bijna alle politieke partijen zijn ervan doordrongen dat het zo niet langer kan. Opvang moet een collectieve zorg worden waar alle burgers aan meebetalen. Maar de genereuze plannen zijn niet ingegeven door ideologisch emancipatoir denken. Ze zijn geboren uit economische noodzaak en pragmatisme: vergrijzing en integratie. En er zijn een hoop jonge politici met kinderen die zelf aan den lijve ondervinden hoe onhandig en duur kinderopvang eigenlijk is.
Het idee is dat als de opvang laagdrempelig en goedkoop wordt, vrouwen massaal (meer) gaan werken. Als de vergrijzing op zijn hoogtepunt is, zullen de kosten ervan worden opgevangen door deze nieuwe input op de arbeidsmarkt. Bovendien zullen vrouwen eerder aan kinderen beginnen. Het eerste kind wordt nu ver vooruit geschoven omdat de carrière voorgaat. In diverse onderzoeken geven jonge kinderloze vrouwen aan dat ze denken dat een gezin niet is te combineren met hun (eerste) baan.
Voor de integratie zou het goed zijn, omdat nu allochtone kinderen vanaf 2,5 jaar naar de (goedkope) peuterspeelzaal gaan, terwijl de (dure) kinderdagverblijven voornamelijk vol zitten met autochtone baby’s en peuters. Straks zitten ze vanaf hun babytijd bij elkaar en leren ze gezamenlijk hun eerste woordjes van de leidsters.
De opmerkelijke omslag in de politiek kan niet positiever. Toch kwam er de afgelopen week van alle kanten vooral scepsis. Het lijkt wel alsof de plannen nu al sneuvelen in een sfeer van ‘het wordt toch niks’.
‘Politiek gestunt. De kosten die ervoor worden uitgetrokken zijn onrealistisch’, zei fnv-voorzitter Agnes Jongerius schamper. ‘Oplichterij’, meende socioloog Christine Brinkgreve, wier boek Wie wil er nog moeder worden? vorige week uitkwam. Daarin stelt ze, samen met oud-hoogleraar voortplantingstechnologie Egbert te Velde, dat de meeste vrouwen liever moeder zijn dan een carrière nastreven: ‘De plannen zijn louter vanuit economisch belang bedacht, maar over het belang van de vrouw en het kind is absoluut niet nagedacht. Vrouwen vinden dat ze hun kind tekortdoen als ze het naar een crèche sturen. De zorgende, stofzuigende man is een utopie.’ Concluderend stellen de auteurs zuur dat de overheid juist moet aansporen tot jong moederschap. En die baan, die willen ze toch liever niet. Hier klinkt de aloude calvinistische moraal door.
Van alle reacties zijn er twee zaken die domineren. Als de opvang gratis wordt, dan holt de kwaliteit achteruit, en de overheid denkt ten onrechte dat vrouwen opeens willen werken. Zijn deze reacties juist? Of getuigen ze van huiver voor een sociaal-culturele breuk met onze traditie? Willen we eigenlijk wel dat opvang eindelijk eens normaal en goed geregeld wordt – de klassieke crux van emancipatie?
Uit een enquête, vorige week gehouden onder gebruikers van kinderopvang, blijkt dat de meerderheid niet zit te wachten op verregaande vermindering van de kosten. Het idee is dat breed toegankelijke opvang ten koste zal gaan van kwaliteit. Noëlle Haitsma, directeur van de branchevereniging: ‘Uit onderzoek blijkt dat gebruikers en hun sociale omgeving de toegevoegde waarde van professionele opvang wel zien, terwijl niet-gebruikers opvang afschilderen als slecht en onnodig. Onbekend maakt onbemind, maar het is ook het goedpraten van je eigen keuze om niet te werken. Dat is heel Nederlands. De overheid is nog maar relatief kort bezig om kinderopvang te benaderen als een sociaal-economisch probleem. Maar het is een denkfout dat er straks opeens honderdduizend ouders op de stoep staan bij de kinderopvang. Gemiddeld vindt men het nog steeds beter als ouders zelf zorgen voor de kinderen. Als voor iedereen de kosten laag worden, zullen vrouwen een dagje meer gaan werken. De groei neemt geleidelijk toe.’
Voor verlies van kwaliteit is Haitsma niet bang. ‘Acht jaar geleden maakten tachtigduizend ouders gebruik van opvang, en nu is dat tweehonderdduizend. In bijvoorbeeld Amsterdam hadden we in 2002 drieduizend leidsters nodig. Er studeerden er dat jaar maar vijftig af. Met kunst en vliegwerk is het toch gelukt. Als we het toen konden, kan het straks ook. We hebben ons gewoon te houden aan onze kwaliteitsconvenant.’
Wel bang voor kwaliteitsafname is Anja Hol, plaatsvervangend voorzitter van kinderdagverblijfketen Humanitas: ‘We hebben nu al personeelskrapte, dus waar haal je straks goede leidsters vandaan? De kans is groot dat je dan de opleidingseisen moet verlagen. Ik kan niet anders constateren dan dat de kwaliteit dan daalt. Tegelijk stelt de pvda juist extra eisen aan het personeel, zoals integratie bevorderen en het oplossen van ontwikkelingsachterstanden. Dat is niet zomaar gerealiseerd.’
Hol meent ook dat gratis opvang niet bevorderlijk is voor kwaliteit: ‘Met een eigen bijdrage maken mensen een bewuste keuze en kunnen ze eisen stellen aan kwaliteit. Dat werkt nu goed. Als dat verandert, gaan we weer van een vraaggestuurd naar het oude aanbodgestuurde subsidiestelsel. En daar waren we juist eindelijk vanaf. Al die kwaliteitsslagen die we hebben gemaakt, zie ik dan in één klap verloren gaan. Opvang ligt in ons land toch al moeilijk. Onze gezinscultuur is sterk ingegeven door christelijke waarden. Het kind hoort eigenlijk thuis bij moeder te zijn. Die mentaliteit schud je niet zomaar af. Ons denken over kinderopvang is bovendien conjunctuurbepaald. Als de economie aantrekt, zien we het uitbesteden als positief, maar als het slechter gaat moeten vrouwen zich opeens uitgebreid verantwoorden. In Scandinavië ligt dat totaal anders. Daar wordt het via de algemene middelen betaald. Bij ons komt de rekening alleen op het bord van de groep werkende ouders. Dat maakt ons systeem in vergelijking met andere landen altijd zo opvallend duur. Maar ik geloof niet dat het met kostenverlaging meteen een aanzuigende werking zal hebben.’
Louis Tavecchio, hoogleraar pedagogiek in Amsterdam, is ervan overtuigd dat die behoudende mentaliteit van de Nederlandse vrouwen wél is te veranderen: ‘Het lijkt wel of dat beeld graag in stand wordt gehouden. In de media komt kinderopvang er vaak slecht vanaf. In 2002 viel wekenlang te lezen dat kinderen van opvang agressief worden. Uit een onderzoek van boink, belangenvereniging voor ouders in de kinderopvang, kwam naar voren dat kinderen de naschoolse opvang maar niks vonden. We moeten de cultuur doorbreken van: je wilt toch kinderen, dan moet je er ook maar zelf voor zorgen.’
Tavecchio zegt dat een gezonde gereserveerdheid tegenover de jubelende verkiezingsbeloftes op zich goed is: ‘Het is van zo’n enorme omvang, en dat gaat met zo’n voortvarendheid dat je je afvraagt of politici wel weten waar ze het over hebben. In Scandinavië hebben ze er minstens tien jaar over gedaan om kinderopvang als een basisvoorziening goed te regelen en op een hoog niveau te brengen. De hele attitude is meegegroeid: ze zien opvang als pedagogische verrijking voor het kind, en kinderloze mensen betalen graag voor anderen omdat ze blij zijn dat de toekomst van de bevolking als geheel daarmee gegarandeerd wordt.’
Hij stelt voor: een gericht dubbelsporenbeleid om de negatieve grondhouding te veranderen: ‘Met kostenverlaging maak je het toegankelijk voor mensen voor wie het nu te duur is. Tegelijk moet je een forse kwaliteitsimpuls geven, om ouders die nu twijfelen over de kwaliteit over de streep te trekken. We moeten deze enorme inhaalslag durven maken. Maar niet in één of twee jaar. Het kost minimaal vijf jaar. Monitor de verandering van het systeem goed. Stel een begeleidende task force in. Ga niet experimenteren, doe het rustig en verstandig. Het gaat om de opvoeding van kinderen.’ .