Ik vertel bijvoorbeeld in gezelschap dat ik een hekel heb aan mensen die te laat komen. Ik wacht dan af. Omdat ik in De Groene schrijf (actueel blad, strenge deadlines), denkt iedereen eerst dat ik dat zeg omdat ik dus zelf altijd op tijd moet zijn. Met mijn kopij. Maar dan zeg ik: ‘Aan gewone mensen die te laat komen heb ik geen hekel, integendeel. Aan journalisten die te laat komen ook niet. Maar aan columnisten die te laat komen heb ik een hekel.’

Het duurt dan nog tamelijk lang voordat iemand zegt: ‘Dat is ballerige borrelpraat.’ Dan zeg ik: ‘Dat weet ik, maar ik meen het. Ik heb een hekel aan columnisten die te laat komen.’

Dan volgt de enig juiste vraag: ‘Aan alle columnisten die te laat komen?’

Waarop ik dan het enig juiste antwoord geef: ‘Nee, niet aan alle columnisten, maar wel aan roodharige columnisten.’

De verwarring die dit oplevert, bevalt mij zeer. Ik kan twee kanten op: ik kan het verder uitbreiden (‘O nee, ook aan columnisten die te veel over hun kinderen schrijven’) maar ik kan ook gewoon doorgaan op die roodharigen. Dat die voorspelbaar zijn. En altijd hetzelfde schrijven. En écht nooit op tijd zijn, als enigen.

Ik doe meestal dat laatste, omdat het nou eenmaal zo is. Ik doe er nog een schepje bovenop: ‘Waarom mag ik dat niet vinden? Ik heb gewoon een ongegronde hekel aan die mensen. Die is op niets gebaseerd. Ik vind ze gewoon lelijk, dom en gevaarlijk.’

Eigenlijk vind ik natuurlijk niet zoveel. De term ‘vinden’ bevalt mij ook niet. Ik vind niets. Ik wil helemaal niets vinden. Anderen willen dat ik iets vind. Althans, dat denk ik. Dat zij willen dat ik iets vind. En dus probeer ik van alles te vinden.

Maar als ik zeg dat ik ze gewoon lelijk, dom en gevaarlijk vind krijg ik nooit de vraag: ‘Waarom?’, maar altijd zegt men dan: ‘Dat is discriminatie.’

De dialoog gaat dan aldus: ‘Dat weet ik, dat het discriminatie is. Ik discrimineer ook. Ik vind ze lelijk, dom en gevaarlijk. Dat is op niets gebaseerd en dat is dom. Maar ik voel het zo. Ja, rationeel niet, maar wat betreft gevoel wel, zoals ik Marianne ook mooier vind dan Anna. Ik vind Anna ook lelijk, dom en gevaarlijk, terwijl ze haar einddiploma oude talen heeft. Maar dat is mijn mening. Dat mag toch? Waarom mag ik dan niet een hekel hebben aan roodharige columnisten die te laat komen?’

‘Je discrimineert. Die mensen zijn niets minder waard dan jij.’

‘Dat zal best. Ik kom ook wel eens te laat. En het zal ook dom van me zijn. Maar ik wens het recht te hebben om dom te zijn, ik wens ook het recht te hebben om te discrimineren. Ik wil onbeschaafd zijn.’

Ik wil eigenlijk dat er een punt komt waarop zij zeggen: ‘Je hebt gelijk, want ik kan niet tegen je redenering op, en dat wil ik ook niet. Ik vind je gewoon een lul.’

‘Aha’, zal ik dan zeggen, ‘je redeneert nu net zo als ik. Je discrimineert ook, je gaat ook van vooroordelen uit.’

De ander moet dan zeggen: ‘Inderdaad, klootzak.’

Kijk, dan zou ik praten met een vriend. Maar die heb ik nog niet gevonden.