De eerste zin alleen al is van bewonderenswaardige schoonheid: ‘Aan het kruispunt had hij de modder zien samenstromen, de doorweekte aarde met de plassen, de kuilen, de karresporen uit vier richtingen die op elkaar toe liepen, elkaar sneden, kwetsten, verder trokken, en overlegd of ze nu rechts zouden of links of gewoon rechtdoor, en toen heel lang geaarzeld en er beangst over gezwegen dat ze verdwaald waren, alleen gekeken, naar het kruispunt en naar de sporen in de modder en naar het drie paar modderschuitjes rond de zijne, rond zijn bespatte benen die de oudste waren en niet eens ouder dan acht.’
In deze proloog zijn al alle thema’s aanwezig die naderhand tot volle wasdom zouden komen. Niet alleen in dit boek, ook in de vijfdelige cyclus waarin Het boek Alfa werd ondergebracht, en die met de voltooiing van Dixi(t) (1979) zijn uiteindelijke titel zou krijgen: In den beginne was het woord. De bijbelse verwijzing ten spijt geeft Michiel er toch in de eerste plaats zijn liefde voor het woord mee aan. Het corpus van dit hele werk bestaat uit een voortdurende terugkeer van tegenstellingen: beweging en stilstand, licht en duisternis, hemel en aarde, geweld en pacificatie, bevel en weerstand en het besef dat elke keuze uiteindelijk geen betekenis heeft. Mensen staan maar al te vaak als verdwaalde kinderen temidden van modder.
IN 1983 BEGON Michiels aan een andere cyclus te werken, Journal Brut. Vanaf het begin stond vast dat deze tien boeken zou omvatten, zojuist is daarvan het zevende deel verschenen: Daar komen scherven van. Op het eerste gezicht is elk werk uit deze reeks een verzameling willekeurig bij elkaar gebrachte scherven: herinneringen, langere en kortere verhalen, dagboekaantekeningen, liederen, namenlijsten, dialogen, parabels, pastiches, essays en nu voor het eerst ook een toneelstuk. Journal Brut lijkt daardoor nogal ordeloos maar is het allerminst. De cyclus kenmerkt zich door de chaos van een droom. Zonder zich iets aan te trekken van de logica van tijd en ruimte, brengt Michiels er de complexiteit van een leven in beeld.
Dat is voor een belangrijk deel zijn eigen leven. Hij komt eruit naar voren als een man die vrijheidsdrang paart aan optimisme en enthousiasme, onbevangen als een kind de wereld inkijkt en zich ondertussen laat vangen door de poezie in de dingen. In zijn vertelkunst combineert Ivo Michiels een bijzonder lyrisch taalgebruik met de ontvankelijkheid van het schildersoog. Er is naast Bert Schierbeek nauwelijks een auteur die in zijn proza dichter bij de poezie staat dan Michiels, een cyclusschrijver ook in die zin dat hij beelden, motieven (de schildwacht) en fragmenten uit zijn werk vaak hergebruikt.
Daar komen scherven van bevat enkele teksten die hij reeds eerder publiceerde. Maar door ze bij elkaar te brengen en anders te omringen en op te tuigen in een afdeling die ‘Het Album’ heet, zet hij ze in een nieuw verband. Hij maakt er als het ware een herinneringsboek van, een fotoalbum van alle beeldende kunstenaars die hij heeft gekend en zonder voorbehoud bewonderd - en dat zal ze plezieren want Michiels kan bewonderen als geen ander, zonder enige vorm van kritisch afstand nemen.
Zelf noemt Michiels het ergens in zijn inleiding een album ‘voor de familie’, daarmee aangevend dat het om verwanten gaat: kunstenaars die een belangrijke inspiratiebron voor hem waren, voor het merendeel avantgardistische schilders uit de jaren vijftig en zestig: Fontana, Manzoni, Alechinsky, Klein, Jorn, Lam en Christo. Onder hen ook het monument Picasso en de halfblinde schilder en vriend Jef Verheijen, die Michiels liet kennismaken met de ‘triomf van het zien’ en hem tot zijn manier van schrijven inspireerde. Schrijven als schilderwerk: ‘Kleur die kleur oproept, opvangt, en als nieuwe kleur verder doorgeeft: een proces van roekeloos elkaar zoeken, afstoten, vinden. Er ontstaat zoiets als een gesprek, een dialoog tussen kleur en kleur waarin iedere “klank” precies is berekend maar waarbinnen elke repliek niettemin keer op keer een verrassing is.’
In Albisola Mare, Savona brengt hij een deel van dit gezelschap bij elkaar om vervolgens in de schilders Wilfredo Lam en Asger Jorn, een Cubaan en een Deen, de verhouding tussen Noord en Zuid uit de drukken in een tegenstelling die het verschil tussen de duistere magie van het oerwoud en het koude licht van de midzomernacht oproept, goed beseffend dat beide essentieel zijn voor het levensritme.
Eveneens vol ambiguiteit over leven en dood zit Babyblauw en suikergoedrose, het op ritmische herhalingen en muzikale woordenreeksen gebouwde in memoriam voor de Italiaanse schrijver Lucio Fontana. De aanroep voor de dode, ‘Fontana Lucio’, verandert na een omzwerving langs de Italiaanse taal via het Nederlands uiteindelijk in het verlangen om van voor af aan te beginnen. De dood is trouwens toch al een van de belangrijkste thema’s uit deze nieuwe bundeling, zoals de dood ook het hoofdthema was in de film die hem blijvend heeft beinvloed, Het zevende zegel van Ingmar Bergman en zoals de hang naar zwijgen ook het hele werk van de bewonderde Beckett doortrekt.
DE TEKST waaromheen het hele boek scharniert is het op verzoek van de Theatergroep Hollandia geschreven Scherven. Dit toneelstuk bevat zoiets als een laatste oproep tot inventariseren. Het is een meerstemmig spel, een soort ‘geheugen-spreek’, geheel geschreven op de kadans van Michiels’ dictie met daarin een even ontroerend als indrukwekkend loflied op de dood.
In het spel krijgt dat lied de vorm van een beurtzang tussen de twee belangrijkste personages, een man en zijn ten dode opgeschreven vrouw. De wereld om hen heen wordt opgeroepen middels een in namen gesproken decor bestaande uit wetenschappers, musici, politici, cineasten, auteurs, steden, boeken en films die hun verleden en heden bepaalden. In de vijf taferelen van het stuk valt hun complete ‘zevenduizenddelige geheugen’ aan scherven. Ze herinneren zich hun liefde, hun geloof in kunst en religie, de plaatsen waar ze vertoefden, de gemeenschappelijkheden die ze deelden. Hun tweespraak heeft de schijn van een gesprek, maar is geen dialoog. In feite blijven de twee gevangen in hun eigen beelden en woorden tot aan het moment waarop de vrouw ontdekt dat het niet de dood is ‘die de boodschapping doet, de doden doen ’t. Zij geven het leven door samen met hun staat van aflijvigheid, zij zijn de completen. Zij bevolken, bevruchten het geheugen van de geslachten zoals ’t in de bijbel heet.’
De derde en laatste aflevering van Daar komen scherven van heet ‘Het nakaarten’ en daarin gaat Michiels terug naar de voedingsbodem van zijn ‘opake verleden’. Hij speelt er, om het in termen van het whistkaartspel uit te drukken, zijn abondance in uit. Namen van vrienden en bekenden, situaties en activiteiten waarmee ze geassocieerd kunnen worden, keren nog een keer terug in het feest van de makers, zoals hij zijn kunstbroeders noemt. Een enscenering die onmiddellijk de vraag oproept of dit boek daardoor ook een feest voor de lezers is geworden. Ik vind van wel, ondanks alle bedenkingen die je ertegen kunt hebben. Michiels poetica mag dan voor de trouwe volgers zo langzamerhand bekend lijken, ondanks zijn herhalingen, zijn neiging tot gemakzucht, het teren soms op een ‘dwangmatige kramp’, is hij nog steeds verkennend en poetisch genoeg om in de alledaagse boekenstroom met recht bijzonder te heten.