Op de 21ste verdieping van een flatgebouw in de buurt van Central Park, New York, leidt een gang met gesloten deuren en discrete naamplaatjes naar het literaire heilige der heiligen, het Wylie Agency. De klanten van Andrew Wylie, die in de boekenwereld bekendstaat als ‘de Jakhals’ vanwege zijn harde manier van zakendoen, mag tot zijn klanten wereldberoemde auteurs als Martin Amis, Dave Eggers en Milan Kundera rekenen, naast overleden sterren als Mailer, Updike en Bellow.
Even later arriveert de meest prominente schrijver van het agentschap, Salman Rushdie. Hij is vriendelijk en groet me warm. Zijn verfomfaaide gestreepte linnen overhemd, katoenen broek, witte sokken en gymschoenen weten iedere modieuze schijn te vermijden. We hebben elkaar in een ver verleden in Londen ontmoet, toen Rushdie nog steeds de fatwa van Ayatollah Khomeini boven het hoofd hing, die het gevolg was van zijn roman De duivelsverzen uit 1988. Zijn adres was destijds geheim, hij had voortdurend lijfwachten om zich heen en was gedwongen in gepantserde auto’s te rijden. De afgelopen vijftien jaar heeft hij in New York gewoond. Zijn twaalfde roman, Two Years Eight Months and Twenty-Eight Nights (Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten) is in september verschenen.
Gesitueerd in de nabije toekomst, nadat New York City door een storm is getroffen, voert Two Years een tuinman die de zwaartekracht tart, genaamd Geronimo, en Dunia, prinses van de djinn (een bovennatuurlijk wezen uit de Arabische mythologie), ten tonele. Deze wezens uit de pre-islamitische folklore ‘staan niet bekend om hun gezinsleven. (Maar ze hebben wel seks, de hele tijd.)’ Ze zijn amoreel, gluiperig, wellustig, machtshongerig en niet-religieus. Rushdie voegt daar zijn eigen gniffelende commentaar aan toe: ‘Wij mensen hebben al die andere dingen, behalve eindeloze seks. Maar ook eindeloze seks wordt na een paar millennia waarschijnlijk een beetje saai.’ Hij heeft een grote verzameling wonderlijke vertellingen uit India en Arabië doorgeploegd voor deze roman en er een barokke fantasy tale van gemaakt. ‘Het bronmateriaal is een enorme hoeveelheid verhalen waarmee ik ben opgegroeid, en waaraan ik de liefde voor het lezen heb overgehouden. Ik dacht: dit is de literaire bagage die ik mijn hele leven al met me meedraag, en nu zet ik mijn tassen neer. Laten we eens kijken wat er gebeurt als ik ze uitpak, en die verhalen naar deze plek en tijd ontsnappen.’

Met nog geen driehonderd pagina’s, die hem drie jaar hebben gekost om te schrijven, is het een van Rushdie’s kortere boeken. De roman doorkruist de wereld van de twaalfde-eeuwse filosoof Ibn Rushd (Averroes), en speelt zich af in New York en Fairyland (Sprookjesland), met rollen voor Isaac Newton, Henry Ford, Moeder Teresa en Harry Potter. ‘Ja, die doen allemaal mee’, zegt Rushdie. ‘Het zou wel eens mijn grappigste roman kunnen zijn. Ik moet zeggen dat zelfs Andrew Wylie zei dat hij moest lachen toen hij hem las, en dat is geen geringe prestatie.’
Het gezigzag tussen literatuur, religie, fantasy, het nep-academische en het schunnig-volkse zal iedere lezer – of mislukte lezer – van Midnight’s Children (Middernachtskinderen) bekend voorkomen. Dit is Rushdie’s stilistische vingerafdruk. Een representatieve passage:
Dit betekent dat u, net als alle afstammelingen van Ibn Rushd – moslim, christen, atheïst of jood –, ook gedeeltelijk van de djinn bent. Het djinn-deel, dat veel sterker is dan het menselijke deel, is heel sterk in u allen, en dat is wat u in staat heeft gesteld het ‘anders zijn’ daarin te overleven; want u bent ook de Ander.
‘Toe maar’, riep hij, wankelend. ‘Is het al niet erg genoeg om in Amerika een bruin kleurtje te hebben? U zegt nu tegen me dat ik ook nog eens een halve kobold ben.’
Ondanks de onderwerpskeuze is Two Years verrassend mild. ‘Ja, het is bijna een serie liefdesverhalen’, zegt Rushdie met een zekere zachtheid in zijn altijd goed-gemoduleerde stem. ‘Ik vond dat het veel te makkelijk zou zijn, tegen de achtergrond van het alledaagse nieuws, om een despotisch fantasyverhaal te schrijven waarin alles vreselijk is, nóg erger wordt en afschuwelijk afloopt. Dat is precies waarom het niet interessant was om dat te doen. Dus wat moest ik dan wel doen? Ik had het idee dat er een toekomst zou kunnen zijn die veel beter is dan we momenteel mogen verwachten.’
De epitaaf van het boek is Goya’s gravure De slaap van de rede brengt monsters voort uit de serie Los caprichos. ‘Ik denk dat de roman over de rede en de afwezigheid daarvan gaat. Je kunt niet eenvoudigweg zeggen dat rationeel “goed” is en irrationeel “slecht”. Eén aspect van de afwezigheid van de rede is de verbeelding en de droom. Als de rede en de fantasie samenwerken, brengen ze wonderen voort. Als ze los van elkaar staan, brengen ze monsters voort. Ik denk dat veel mensen tegenwoordig het gevoel hebben dat de bekende regels van de wereld niet meer van toepassing lijken te zijn.’
Verwijst hij naar een verlies van hoffelijkheid en fatsoen, of naar veiligheid, oorlog en technologie? ‘Ik bedoel de manier dat we denken dat dingen zijn. We hebben allemaal een bepaald idee van wat de wereld is en hoe die werkt. En plotseling is er een heleboel gebeurd, deels van technologische en deels van politieke aard: het einde van de Koude Oorlog, de opkomst van religieus extremisme, de verandering van de wereld door elektronische communicatie. Ik denk dat veel mensen plotseling een beetje de weg zijn kwijtgeraakt.’
Rushdie praat zoals hij schrijft. Vloeiend, met veel bijzinnen en stukjes tussen haakjes, gedreven door een gevoel voor vertellingen en geschiedenis. ‘Ik dacht: hoe kun je een wereld dramatiseren waarin de regels niet langer gelden? Ik besloot te beginnen met een paar nogal fundamentele regels, zoals die van de zwaartekracht. Het is niet interessant als mensen gewoon de lucht in vliegen. Het wordt pas interessant als ze maar tien centimeter van de grond komen. De tuinman Geronimo was de eerste die ik had. Maar deze man, die van de aarde houdt, komt los van de aarde. Dat was het grappige, maar ook het ontroerende. Ik wist niet eens of hij ooit weer naar beneden zou komen.’
Rushdie is sterk beïnvloed door Gabriel García Márquez, de auteur van Honderd jaar eenzaamheid, de roman die magisch realistisch wordt genoemd. ‘Het probleem met die aanduiding’, waarschuwt Rushdie, ‘is dat mensen altijd alleen maar het woordje “magisch” horen. Het punt is dat het een manier is om te proberen het fantastische en het realistische in één verhaal te combineren.’ Die techniek kan irritant zijn. Er is altijd een ontsnappingsroute: de held kan aan de rampspoed ontsnappen door bijvoorbeeld in een spreeuw te veranderen en weg te vliegen. ‘Het punt van iedere bedachte wereld is dat die van zichzelf coherent moet zijn’, riposteert Rushdie. ‘Het mag niet alleen maar grillig zijn. Als alles kan gebeuren, doet niets er meer toe.’
Zijn voorgaande boek bestond uit zijn zeshonderd pagina’s tellende memoires, Joseph Anton – de titel is ontleend aan Rushdie’s schuilnaam. Naast zijn ervaringen met de fatwa van Khomeini beschrijft hij daarin zijn kindertijd als telg van een kosmopolitisch gezin uit de Indiase middenklasse – een jongen, geboren in 1947, met drie zusters – en de schok van zijn aankomst in Engeland in 1961, als hij naar de Rugby-kostschool gaat (een vroege bewustwording was de confrontatie met op de schoolmuur aangebrachte graffiti: ‘Wogs go home’ – bruintjes wegwezen). Zijn liefde voor zijn twee zonen, Zafar (geboren in 1979) en Milan (1997), komt aan bod, en de wroeging over zijn mislukte huwelijken met hun moeders, wijlen Clarissa Luard, en Elizabeth West, is bijna ondraaglijk om te lezen. Met zijn tweede en vierde vrouw, schrijfster Marianne Wiggins, en model en tv-gastvrouw Padma Lakshmi, wordt korte metten gemaakt. Hij doet erg zijn best om te beschrijven hoe in beide gevallen liefde en affectie wrang zijn geworden. Beide vrouwen komen er slecht vanaf.
Het was heel vermoeiend om diverse jaren bezig te zijn met het vinden van manieren om de waarheid zo helder en accuraat mogelijk te vertellen, vertelt Rushdie. ‘Ik denk dat ik na het schrijven van die memoires genoeg had van het vertellen van de waarheid. Ik vond dat het tijd was om gewoon weer eens iets te verzinnen. Ik maakte een emotionele zwaai naar het andere uiteinde van het spectrum, waar louter de fantasie heerst. Ik had het zó leuk gevonden om de boeken voor mijn zoons te schrijven, Haroun and the Sea of Stories (Haroen en de zee van verhalen) en Luka and the Fire of Life (Luka en het levensvuur), dat ik opnieuw over dat bronmateriaal ben gaan nadenken, alleen niet voor kinderen, maar voor volwassenen.’
Ondanks de impact van de fatwa voelt Rushdie zich nog steeds – ook in zijn nieuwe boek – aangetrokken tot het dubbele gevaar van religie en geloof. Hij heeft plompverloren gezegd dat religie zelf de mensen uiteindelijk ziek van God zal maken. Gelooft hij dat nog steeds? ‘Ik hoop van wel. Maar misschien ben ik wel te optimistisch. Het aantal vreselijke dingen dat uit naam van religie wordt gedaan stapelt zich op. Op een gegeven moment komen mensen er misschien achter dat het probleem in het idee van de religie ligt. Kijk, ik ben er vrij open over dat ik op z’n zachtst gezegd niet religieus ben, maar in het boek is dat een conflict, omdat het maar één manier van kijken is. Die andere is er ook, namelijk dat mensen zich steeds meer tot religie zullen wenden.’
Deze beweging in de richting van het geloof verbaast hem nog steeds: ‘Een van de dingen die we ons als kinderen van de jaren zestig nooit hebben gerealiseerd is dat religie weer machtig zou worden. Het leek een gedane zaak. Natuurlijk bleven mensen in diverse goden geloven, maar het idee dat dit een hoofdthema van het publieke debat zou worden was ons ongeloofwaardig voorgekomen. Als iemand dat in 1968 tegen me had gezegd, zou ik waarschijnlijk hebben gelachen.’
Rushdie’s ervaring met het leven onder een doodsbedreiging heeft geleid tot de impliciete verwachting dat hij op de een of andere manier alle antwoorden heeft. Zoals Martin Amis ooit heeft gezegd: ‘Salman was verdwenen in de wereld van de grote kapitalen. Hij was voorpaginanieuws geworden.’
‘Ik zou liever weer terug willen naar de boekenrubriek’, zegt Rushdie, ‘want er zijn ook andere dingen waar ik over wil praten. Aan de andere kant: de kwestie van het religieus fanatisme is voor ons allemaal zo cruciaal geworden dat we er wel over móeten nadenken. Op z’n minst kan ik mijn best doen de ervaring die ik heb gehad te gebruiken om te proberen als kunstenaar te reageren.’ Hij ziet de islamitische revival als ‘het verhaal van een macht die is opgewassen tegen de buitensporige westerse macht, en voor het overige zeer machteloze mensen het gevoel kan geven dat ze toch enige macht hebben. Vervolgens helpt het natuurlijk wel als je een psychopaat bent en er genoegen in schept de hoofden van mensen af te hakken.’
Hij haat het woord islamofobie. De kwestie van het extremisme beperkt zich niet tot een bepaalde regio of een bepaald deel van de wereld. De vragen zijn breder en dieper: ‘Het dunkt me dat als ik jouw ideeën verwerpelijk vind ik dat moet kunnen zeggen. Als jij denkt dat de wereld plat is, heb je het recht om dat te zeggen, en ik heb het recht om te zeggen dat je een dwaas bent. Als jij in God gelooft en ik niet, dan moet het kunnen dat ik zeg dat jouw geloof nergens op slaat. Waarom moeten religieuze gevoelens worden ontzien? Het punt met ideeën is dat ze moeten worden uitgewisseld en niet achter slot en grendel moeten worden gezet. Het is iets heel anders om te zeggen dat je geen racistische vooroordelen mag hebben. Natuurlijk mag dat niet. Je huidskleur is een feit. Religieus geloof is een opinie. Het lijkt me vrij normaal dat je tegenover iedere mening een andere mening moet kunnen stellen zonder dat je bang hoeft te zijn uitgescholden te worden.’
Een van de meest opvallende dingen van de afgelopen 25 jaar, zo heeft hij opgemerkt, is het dalen van de waarde van een individueel mensenleven, ‘wat in een humanistische traditie juist zeer hoog zou worden aangeslagen. Voor veel mensen is een individueel leven iets geworden wat je opzij kunt schuiven. Je gelooft in dit leven of je denkt dat dit gewoon een of ander onbelangrijk voorportaal is voor het echte leven, dus hoe eerder we dat bereiken, des te beter. Helaas is dat allemaal onzin. Een hoop mensen staan dus in dienst van de onzin. In diverse delen van Europa is een soort extreem-rechts racisme opgekomen dat moslimgemeenschappen in heel Europa heeft aangevallen, en het is duidelijk dat dit zo snel mogelijk moet worden aangepakt.
Maar het beschermen van de levens van mensen, en hun vermogen om die levens naar eigen inzicht te leiden, betekent niet dat je je hoeft te onthouden van het bekritiseren van hun ideeën. We zijn daar in verwarring over geraakt. Veel mensen, inclusief die lui die Charlie Hebdo bekritiseerden, zagen het ter discussie stellen van bepaalde ideeën als ongepast, vanwege de slechte economische positie van de moslimgemeenschap, alsof je mensen zou aanvallen die al kwetsbaar zijn. Dat was het argument. Ik vind dat niet een argument dat steek houdt.’
De beslissing van 26 auteurs om een protestbrief te ondertekenen tegen de toekenning van de vrijheid-van-meningsuitings-prijs van pen aan Charlie Hebdo is voor Rushdie nog een verse wond: ‘Ik denk dat veel mensen van streek waren. Ik sprak met Ian McEwan, en hij was heel geschokt en gealarmeerd. Het was verbijsterend voor mij dat veel prachtige schrijvers zich tegen die toekenning verzetten – Junot Diaz, Peter Carey, Joyce Carol Oates, Michael Ondaatje en nog meer. Ik had in geen miljoen jaar gedacht dat zij aan die kant van de streep zouden gaan staan, en dat was een schok. We zijn dertig jaar vrienden geweest. Er is geen twijfel dat dit een slecht gevoel heeft achtergelaten.’
Het gebrek aan begrip of nieuwsgierigheid heeft hem nog het meest verontrust. Een van de ondertekenaars had zelfs nog nooit een nummer van het Franse tijdschrift gezien. ‘Er wordt ons voortdurend gevraagd van alles en nog wat te ondertekenen. In mijn optiek moet je niets tekenen, tenzij je er absoluut van overtuigd bent dat je die handtekening kunt rechtvaardigen. Ik dacht alleen maar hoe vreselijk het was om de doden onterecht te belasteren. Als je de doden, die niet kunnen terugpraten, wilt aanvallen, moet je in ieder geval je feiten op een rij hebben. In hemelsnaam, deze mensen werden gedood omdat ze tekeningen hadden gemaakt!’
Onverwacht toont hij wel enthousiasme voor paus Franciscus: ‘Ik ben redelijk bemoedigd door deze paus. Hij heeft een paar progressieve ideeën. Niet in alles – het Vaticaan was bijvoorbeeld met afgrijzen vervuld over het Ierse referendum over homorechten. Maar hij lijkt een verbetering ten opzichte van zijn voorganger, de persoon die ik nu “ex-Benedictus” noem…’ Rushdie maakt zich daarentegen zorgen over de ontwikkeling van een nieuw rechtlijnig hindoeïsme in India, dat vooral wordt belichaamd door de extreem-rechtse Shiv Sena-partij. ‘Ik denk niet dat het eerlijk zou zijn om te zeggen dat de bjp, de Bharatiya Janata Party, net zo extreem is, maar die partij wordt ook scherper en minder tolerant in zijn eisen.’
Christelijk rechts in Amerika is een kracht die dichter bij huis ligt. ‘Hun probleem is dat ze niemand kunnen vinden die extreem genoeg is om op te stemmen. George W. Bush was niet extreem genoeg. Zij stemden op hem, maar vonden hem vervolgens een enorme teleurstelling. Net zoals hij dat voor zovelen van ons was, om verschillende redenen.’ (gniffelt)
In andere opzichten is Amerika een tijd van verlossing en hereniging geweest. Veel van zijn oudste vrienden wonen nu in New York, onder wie Martin Amis en dichter-journalist James Fenton. ‘Ian [McEwan] is degene die niet is verhuisd. Hij is zo met Engeland vervlochten. Martin is hier, hoewel ik hem vreemd genoeg niet zo vaak zie – helaas. Maar de meeste vrienden van mij hier zijn niet getransplanteerd.’ Niemand in New York kan zeggen ‘wogs go home’, omdat iedereen ‘wel ergens anders vandaan komt’. Zoals Rushdie het verwoordde in zijn memoires: ‘De migratie heeft alle traditionele wortels van het zelf losgewoeld.’
Hij geniet van de energie van een stad die nauwelijks slaapt. ‘Als je het kantoor van The New Yorker om half negen ’s ochtends belt, is iedereen er. En als je weer belt om acht uur ’s avonds, zijn ze er nog steeds.’ Is dat dan zo goed? ‘Ja, ik houd ervan dat hier zo hard wordt gewerkt, want dat maakt het makkelijk om zelf ook te werken. Je voelt je een idioot als je dat niet doet.’ Hij werkt zelf op de gebruikelijke kantooruren en stopt zelden om te lunchen. ‘Ik ben niet iemand die om vijf uur ’s ochtends opstaat. Ik denk dat Martin veel vroeger opstaat dan ik – hij werkte meestal tot lunchtijd en ging daarna tennissen. Ik weet niet of hij dat nog steeds doet. Misschien verdwijnen de sportdagen voor ons allemaal wel langzaam in het verleden…’ Hij lacht. Rushdie zelf was geen slechte pingpongspeler tijdens zijn gedwongen ballingschap en maakte geheime afspraken om in safe houses met vrienden te spelen.
Volgens de Britse roddelrubrieken zou je denken dat de enige sport die Rushdie tegenwoordig nog bedrijft het bijwonen van feestjes is met een of meer beeldschone vrouwen. ‘Dat is zulke onzin. Echt waar, wanneer en waar zijn die feestjes dan? Noem eens een paar voorbeelden? Ik houd van gezelschap. Maar een schrijversleven is een schrijversleven. Je brengt het grootste deel van je tijd alleen in een kamer door. Als je dat niet doet, worden er geen boeken geschreven. Toevallig heb ik veel boeken geschreven, wat betekent dat ik een bepaalde hoeveelheid tijd alleen in een kamer moet hebben doorgebracht… Vroeger was het helemaal niet zoals nu. Ik denk dat het komt doordat ik, toen ik voor het eerst naar New York kwam, een relatie kreeg met een buitengewoon mooie vrouw. Toen is dit allemaal begonnen. Ik kan er niet veel aan doen. Dat is wat er is gebeurd. Ik had enorm veel geluk.’
Hij en Padma Lakshmi scheidden in 2007. De sensatiezucht van de pers – in zijn memoires beschrijft hij hoe hij toekeek hoe Lakshmi ‘poseerde en draaide’ voor de paparazzi – is het enige onderwerp dat een zweem van woede in hem opwekt. ‘Ik leid geen wild leven. Ik ga niet méér uit dan anderen. Het verschil is dat als ik uitga mijn foto iedere keer in de Daily Mail staat. Het is pathetisch. “Schrijver gaat ’s avonds uit.” Wat dan nog? Mensen moeten kunnen doen wat ze willen.’
Als enthousiast tweeter heeft Rushdie 1,06 miljoen volgers, maar hij maakt zich geen enkele illusie over de waarde van dit medium: ‘Wat me het meest zorgen baart is de anonimiteit, de trollen. Twitter staat mensen toe waanzinnig onbeleefd te zijn, op een manier zoals ze dat nooit zouden zijn als ze hun echte naam zouden moeten gebruiken. Maar als er een boek van je uitkomt, is het niet onhandig om tegen een miljoen mensen te kunnen praten, en die miljoen mensen hebben er zelf voor gekozen om te horen wat jij te zeggen hebt. Twitter geeft je een megafoon. Als er iets is wat je wilt zeggen, kun je dat meteen doen. En ik ben bereid om mensen te blokkeren. Ze mogen één keer beledigend zijn, maar niet twee keer.’
Sommige van zijn tweets zijn buitengewoon grappig. Een student in Nepal zei: ‘Geachte heer, met alle respect, heeft u een Afrikaanse vriendin die jonger is dan u?’ Rushdie, nu 68, antwoordde: ‘Nonsens. Mijn vriendin komt uit Antarctica en is veel ouder dan ik. Ik hoop dat dit helpt.’
Twee jaar, acht maanden en achtentwintig nachten is verschenen bij uitgeverij Atlas.
© The Guardian. Vertaling: Menno Grootveld
Foto: Beowulf Sheehan