Afgelopen dinsdag werden de nieuwe gemeenteraden en gemeentebesturen geinstalleerd. De samenstelling van die colleges van B&W lijkt niet minder dan een provocatie aan de cynische kiezer. De grote winnaars van de verkiezingen, de lokale lijsten, zijn kost wat kost buiten de deur gehouden. In veel gemeenten was dat alleen mogelijk door als gevestigde partijen de handen ineen te slaan. Soms van GroenLinks tot en met de VVD, zoals in Tilburg, Hilversum, Dordrecht en Rotterdam.
Inderdaad, het is allemaal een pot nat en ze luisteren toch niet. Het mag tekenend heten voor de huidige depolarisatie en gehechtheid aan het pluche dat het onderscheid tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ partijen belangrijker is voor politici dan het onderscheid tussen links en rechts. De lokale politiek is daarmee voor de komende vier jaar tot middle-of-the-road van het ergste soort veroordeeld en de kiem voor een volgende overwinning van de protestpartijen is gelegd.
Hadden de gevestigde partijen de nieuwkomers dan met open armen in de colleges moeten opnemen? Waar het gaat om CD, CP en SP is dat nauwelijks te verdedigen, hoewel het strategisch bezien misschien wel verstandig zou zijn. Als we ze dan toch niet meer doodzwijgen, laat ze dan ook maar echt door de mand kunnen vallen. Maar die discussie zal pas over vier jaar worden gevoerd. De lokale partijen hadden echter, al zijn het nog zulke simplisten en populisten, in sommige colleges moeten worden opgenomen. Al was het alleen maar om daarmee de gevaarlijke tegenstelling tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ te doorbreken. Het is, gezien het abominabele niveau van veel plaatselijke politici, trouwens nog maar de vraag of de nieuwkomers zoveel erger zijn. Ten zuiden van de Moerdijk besturen de lokale lijsten van oudsher mee en daar komen ze zeker niet vaker in opspraak dan sommige gevestigde partijen.
Ooit, een jaar of tien, twintig geleden, wilden politici iets bereiken en zochten daarvoor zoveel mogelijk gelijkgestemden bij elkaar. Hoe mooi was het als de uitslag een progressief college mogelijk maakte. Weg met het afspiegelingscollege, leve het duale systeem!
In de helft van de grotere steden en in vele andere gemeenten is zo'n progressief college nog steeds mogelijk. Groningen bijvoorbeeld, waar zeventig procent van de kiezers op GroenLinks, D66 of de PvdA stemde. Of in Nijmegen, of Amsterdam. Maar de tijden zijn veranderd. Er is zelfs niet over gesproken. Want in de jaren negentig gaat het niet meer om ideeen, maar om besturen. Het initiatief voor een progressief college zou in de eerste plaats moeten uitgaan van de PvdA, maar deze partij heeft geen ideeen meer waarvoor men de steun van links nodig heeft. Bestuurd moet er worden: efficient, niet te luidruchtig, een forse dosis veiligheid, een vleugje werkgelegenheid, wat biobakken, een verkeersdrempel hier en daar. En inderdaad, dan maakt het weinig uit wie de wethouders zijn.
Natuurlijk kan het anders. Natuurlijk zijn werkgelegenheid, milieu, leefbaarheid, het tegengaan van de dreigende tweedeling en zelfs veiligheid geen neutrale grootheden waarbij het verschil tussen links en rechts er niet meer toe doet. Dat gemeenten minder financiele speelruimte hebben dan twintig jaar geleden doet daar niets aan af; het betekent eerder dat er scherpere keuzen gemaakt (moeten) worden.
Een college met een duidelijke politieke kleur (of dat nu rond de VVD of rond GroenLinks is) zou ook de regenteske oude-jongens-krentenbroodsfeer die in veel gemeenteraden heerst, doorbreken. Maar juist aan die ‘amicale’ sfeer is de PvdA zo langzamerhand gehecht geraakt. Hoe heerlijk is het om nooit meer ruzie te hebben, behalve met die protestpartijtjes die je toch niet serieus hoeft te nemen.
Overigens is D66 hier een meer dan complicerende factor. Want al wordt die partij altijd gemakshalve tot de progressieven gerekend, in veel gemeenten voelt D66 zich meer verwant met CDA en VVD, zo bleek andermaal bij de coalitievorming de afgelopen weken. Het was in veel gevallen D66 die zorgde dat GroenLinks buiten het college werd gehouden, al was het maar omdat D66 daarmee een extra wethouder in de wacht kon slepen. Het feit dat D66 nu eindelijk een geliefde coalitiepartner is, is niet vrij van opportunisme: het is de enige partij waarvan zeker is dat ze straks deel uitmaakt van het kabinet, en het is altijd handig om als gemeente goede contacten met de regering te hebben.
Voor GroenLinks is door dit alles, ondanks de behaalde verkiezingswinst, niet meer weggelegd dan een rol als sluitstuk. Waar GroenLinks werd binnengehaald was dat, op een heel enkele uitzondering na, louter op pragmatische gronden: omdat ze nodig zijn voor een meerderheid. Op het moment dat men GroenLinks niet meer nodig heeft, zal de partij even hard worden ingeruild voor een ander. GroenLinks zelf lijkt zich even pragmatisch op te stellen. Iedere wethouder is er een, het maakt niet uit in wat voor college.
Een doodsaaie gemeentepolitiek ligt op de loer. De enige manier om daar wat aan te doen, is de gemeentebesturen te beschouwen als ouderwetse afspiegelingscolleges, waarin de verschillende partijen het grondig met elkaar oneens mogen zijn en waarin besluiten met wisselende meerderheden (deels van niet-collegepartijen) worden genomen. Politiek gaat dan weer ergens over. En aangezien de partijen regelmatig steun nodig zullen hebben van de oppositie, wordt het onderscheid tussen regenten en schreeuwers langs de zijlijn doorbroken. Om te voorkomen dat de lokale politiek over vier jaar opnieuw wordt gedomineerd door one issue-partijen, legt de politiek alle grote en meeslepende kwesties in referenda voor aan heel het volk. Want het volk is dom, maar politici moeten verstandiger zijn.