
Berlijn – Grappig. Brecht is opeens overal. We lopen een tentoonstelling binnen in het museum Hamburger Bahnhof, met de deftige titel: Das Kapital. Schuld – Territorium – Utopie. Prachtige expositie trouwens, blijft nog tot 7 november. Boven de poort naar de eerste zaal staat: ‘God is weergekeerd op aarde in de gedaante van een olietanker.’ Was getekend: Brecht. De zalen nodigen uit tot een Rudi Fuchs-achtige wandeling, met een ‘gesprek’ tussen kunstwerken, artefacten, foto’s, voorwerpen, films, allemaal voerend naar een zaal waarin Das Kapital Raum staat opgesteld, een installatie van Joseph Beuys uit 1980. De tentoonstelling lijkt op een wandeling dwars door de rillende twintigste eeuw, de eeuw van Brecht.
De deftige Akademie der Künste publiceert een tot nu onbekend gedicht van hem uit 1918. Geschreven in de zomer van het grote sterven. Waarin hij ook Baal schrijft, het schandaalstuk waarmee hij zich op twintigjarige leeftijd meldt als iemand die ‘noch beinahe nichts vom Leben litt/ eh’r wie ein rohes Ei gekocht war/ so beschwer’ ich mich dennoch hiermit’. Het gedicht als bezwaarschrift van een generatie. Typisch Brecht. In een polemiek in Die Zeit werd Angela Merkel onlangs vergeleken met de in zwaar weer geraakte goedmens Shen Te uit Brechts De goede mens van Sezuan. Dit hoertje wil alleen maar goed doen naar de mensen om haar heen en komt daardoor zelf in grote problemen. Om die op te lossen verzint ze een troubleshooter, een kil en zakelijk alter ego, haar neef Shui Ta, die ze ook zelf speelt, in vermomming. Het stuk staat in heel Duitsland weer op het programma van de stadstheaters.
Trouwens, er is hier in Berlijn een hoop onrust rondom die stadstheaters. De Volksbühne van Bürgerschreck Frank Castorf (een paar jaar geleden in Amsterdam nog glorieus op Gastspiel) vecht in het oostelijke stadsdeel voor het voortbestaan als radicaal toneelensemble. De nieuwe artistiek leider, de Vlaamse museumdirecteur Chris Dercon (Tate Modern), gaat vanaf najaar 2017 de Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz ombouwen tot een cultureel evenementenbureau. Dat wordt althans beweerd. De arme Dercon heeft zijn plannen nog nauwelijks onthuld maar de messen zijn al geslepen. Het beroemde Berliner Ensemble, in 1949 opgericht als thuisbasis voor het toneel van Bertolt Brecht, gaat zijn laatste seizoen in onder Altmeister Claus Peymann. Wat er daarna gebeurt is ongewis. Het meest succesvolle (en conflictloze) toneelensemble van Berlijn, de Schaubühne van Thomas Ostermeier, heeft onlangs het meest communistische toneelstuk van Brecht, Die Mutter uit 1931, op het repertoire genomen. Bezet met zeven jonge toneelspelers. En een oudere actrice. Volle zalen. Overwegend jong publiek.
De nieuwste polemiek rond Bertolt Brecht gaat over een intrigerende vraag: had de ddr het zonder de aanwezigheid van Brecht zo lang kunnen volhouden? In de ultieme speelfilm over die ddr, Das Leben der Anderen (2006), was Brecht de literaire legende die af en toe even kwam spoken. De Stasi-officier Wiesler, de centrale figuur in de film, kent Bertolt Brecht weliswaar niet. Maar bij het afluisteren van gesprekken in het huis van een verdachte schrijver valt zijn naam steeds. In een cruciale scène leest hij in een uit het bespioneerde kunstenaarshuis meegenomen bundel het gedicht Erinnerung an die Marie A.: ‘Het was een dag in de blauwe maand september/ Stil onder een jonge pruimenboom/ Toen hield ik haar de stille bleke liefste/ In mijn armen als in een zoete droom/ Mijn ogen volgden in de grote zomerhemel/ Heel lang een wolkje dat daar langzaam over dreef/ Het was erg wit en ontzagwekkend boven/ En toen ik weer keek was het er niet meer.’ De Stasi-officier betrapt zich hier op een ontroering die hij van zichzelf nog niet kent.
We zijn op een bescheiden bijeenkomst in Prenzlauer Berg, waar een nieuw boek over Brecht wordt gepresenteerd. Een essay van Uwe Kolbe, geboren in 1957 in Oost-Berlijn. In de jaren tachtig getroffen door een publicatieverbod, in 1988 naar Hamburg verhuisd. Er wordt voorgelezen uit de openingspagina’s van zijn bescheiden boek Brecht: Rollenmodell eines Dichters (Fischer Verlag): ‘Dit boek is een twistgesprek met Brecht. Aan de hand van Brecht. Over, tegen en voor Brecht. De man stichtte, terwijl de Oost-Duitse socialistische staat opgericht werd, zijn eigen staat. De zijne heette ensemble. Het had ook collectief kunnen heten. Hoewel wat uit Brecht kwam meer was dan de som der delen. Brecht was van de helderheid. Hij regeerde zijn staat zoals hij, op de vlucht voor Hitler, zijn zwervende troepen van vrouwen, familie en medewerkers regeerde. Hij heerste over ieder detail. De grond voor vriendelijkheid was door hem bouwrijp gemaakt. Ze heet “brechtelijkheid”.’
Bertolt Brecht is voor Kolbe nog altijd zeer nabij. En daar zit ook de moeilijkheid, het ‘probleem Brecht’, met name voor veel ex-ddr-intellectuelen. De weg om hem te benaderen is moeilijker geworden. Daar begon Brecht op jonge leeftijd al voor te zorgen. Vroeg in de twintig, toen hij Erinnerung an die Marie A. schreef, zette hij zijn maskers op, waarachter hij literaire canon en artistieke underground in één persoon werd. Hij creëerde de traditie en de mythe van de arrogante en onaantastbare Macher. En van de meeloper. Hamvraag van Uwe Kolbe: had zonder Brecht de ddr het überhaupt zo lang kunnen uithouden?
Op feitelijke en historische gronden is die vraag even intrigerend als absurd. Brecht stierf in 1956, in het zevende jaar van de ddr. De door de Russen gecontroleerde bezettingszone was voor Brecht in 1948, toen hij uit Amerika terugkeerde uit een zestienjarige ballingschap, niet echt eerste keus. Hem werd meteen na zijn terugkomst in het ‘vrije Westen’ van alles aangeboden: artistiek leider van de Salzburger Festspiele, intendant bij de Münchner Kammerspiele. Maar de Amerikaanse bezettingsautoriteiten in Oostenrijk en Beieren, en de nieuwe Duitse landelijke politici, spraken hun veto uit: geen ‘bolsjewiek’ op culturele sleutelposten. Bovendien werkten zijn oude toneelvrienden uit de Weimarrepubliek in de relatief ongeschonden schouwburgen van Oost-Berlijn. En zij hadden hem na de ineenstorting van Hitler-Duitsland als eerste geschreven: kom hierheen, toon je nieuwe werk, laat ons Mutter Courage und ihre Kinder zien, dat wij immers nog niet kennen.
Brecht werd zo min of meer in de politieke armen gedreven van in Moskou opgeleide, stalinistische Alte Kameraden als Ulbricht en Honecker, die ‘de ondraaglijke stank van provincialisme uitwasemen’, aldus Brecht in zijn dagboeknotities. Hij werd een gewantrouwde en gehate fellow traveller. Of, zoals David Caute schrijft in zijn studie over de aanhangers van de ‘derde weg’: ‘Brecht was in de ddr een Einzelgänger, een zwart schaap, een ketter, een saboteur, maar in zijn hart een communist.’ In zijn stuk Die Mutter klinkt dat zo: ‘Sommigen zijn te veel/ Als ze weg zijn is het beter/ Maar zijn ze weg, dan ontbreken ze.’
In de studio van de Schaubühne aan de Kurfürstendamm spelen zeven jonge acteurs Die Mutter, Brechts stuk over een Russische proletarische moeder in het oproerjaar 1905, naar de roman van Gorki en de film van Poedovkin. De titelrol is voor de van oorsprong Oost-Duitse actrice Ursula Werner (1943). Regie: Peter Kleinert. In de ruim twee uur zonder pauze houden de toneelspelers het stuk als het ware tegen het licht van onze tijd; de toon is vragend, twijfelend, verwonderd, geestig, bij vlagen frivool. De veertien scènes en twaalf liederen (muziek: Hanns Eisler, nieuw gearrangeerd voor het bandje van de spelers) worden met eenvoudige middelen gebracht.
Vijfenveertig jaar geleden werd het stuk hier ook opgevoerd. Als provocatie. Die Mutter was in het naoorlogse West-Duitsland altijd verboden geweest. In 1970 werd het de opening van de vernieuwde Schaubühne, onder leiding van regisseur Peter Stein, met het jonge acteursensemble van (onder anderen) Jutta Lampe, Bruno Ganz, Otto Sander, Edith Clever, Peter Simonischek. Hun protagoniste was destijds Therese Giehse, van hetzelfde geboortejaar als Brecht. Ze had in de Weimarrepubliek al vaak bij hem gespeeld, 72 was ze bij de première. Van haar wilde dat energieke jonge ensemble Brecht leren spelen, Brecht onderzoeken op zijn kracht en speelbaarheid. De voorstelling was begin jaren zeventig mijn eerste kennismaking met het andere toneel van dat andere Duitsland, van een lichting dwarse regisseurs: Stein, Zadek, Grüber, Peymann aan deze kant van de Muur, Besson, Palitzsch, Marquardt, Berghaus en Müller da drüben. Hier staan hun toneelkleinkinderen. En ze spelen Brecht. Die Mutter. Opnieuw.

Ze worstelen minder met Brecht dan hun vaders en opa’s, ze nemen nuchter kennis van zijn werk, ze nemen hem misschien iets minder serieus. En ze kennen hem tenminste. Ze zijn ermee vertrouwd geraakt. Het zit in hun handbagage, inclusief al die maskers die Brecht maakten tot de fascinerende klootzak die hij (ook) was. Want Brecht is altijd met velen geweest. Brecht, de anarchistische rebel die de Spartakusopstand van 1918-1919 van zich af schreef en die van Karl Valentin, bijgenaamd de ‘Beierse Chaplin’, het vak van het Vergnügen leerde, de kunst van het bedriegen. Brecht, de Lederjacke-Rocker die al jong een van zijn beste toneelteksten schreef, In de jungle van de steden. Brecht, de komeet van Mahagonny en Seeraüber Jenny. Brecht, de ‘leninist van het toneel’, zoals de Duitse marxisten hem noemden, de toneelpionier die het burgerlijk theater maar ook het socialistisch realisme van zich wegsloeg als strontvliegen in de zomer. En die tijdens de stalinistische showprocessen in 1936-1937 wel erg vaak de andere kant op keek. Brecht, de balling zonder land tussen de altijd onuitgepakte koffers, de toneelschrijver zonder toneeltroep, de stukkenmaker zonder publiek. En tot slot, Brecht, de teruggekeerde Duitser, die eindelijk zijn toneelhuis in Berlijn kreeg. En die stierf tijdens het repeteren aan het stuk waaraan hij bleef schaven, Das Leben des Galilei. Het stuk waarin Stalin en zijn showprocessen toch nog een plek kregen, op afstand, op té veilige afstand, volgens velen. Het stuk waarvoor hij een van zijn mooiste scènes schreef. Over dat het volk zelden veranderingen van harte zal omarmen.
Voor zijn ingrijpende boek over Brecht gebruikt Uwe Kolbe een grijnslachend motto van de Zwitserse schrijver en vriend Max Frisch: ‘Brecht, zodra hij zich met iemand bemoeide, bouwde iedereen om.’ De bitterste zin van Kolbe’s essay is deze: ‘Er was na de ineenstorting van Hitler-Duitsland en de bondgenoten niets, maar dan ook niets, wat een totalitaire overheersing in welke vorm dan ook nog legitimeren kon. Raadselachtig dat de superdialecticus Bertolt Brecht, die alles begreep, en toch ook weer niet, aan dat feit geen radicale consequenties verbond.’ Heiner Müller zei het zo: ‘Brecht Inszenieren ohne ihm zu kritiseren ist Verrat.’
Die Mutter van Bertolt Brecht, Schaubühne am Lehniner Platz, Berlin, 15 t/m 20 september, 20 t/m 23 oktober; schaubuehne.de
Beeld: (1) Ursula Werner, Felix Witzlau en Celina Rongen in Die Mutter (Gianmarco Bresadola / Schaubühne am Lehniner Platz Berlin); (2) Bertold Brecht, 1927 (Konrad Ressler / München Stadtmuseum)