Perm-36 is om veel redenen een bijzondere plek. Het voormalige sovjetheropvoedingskamp voor politieke gevangenen ligt op duizend kilometer van Moskou in de taiga, een somber landschap van uitgestrekte, koude en vochtige naaldwouden. Temperaturen dalen er ’s winters tot min dertig om in de korte zomers tot plus veertig te stijgen. Sinds 2004 staat Perm-36 op de lijst van meest bedreigde monumenten ter wereld. Toch werd het kamp het decor van een bizar politiek spel tussen historici en het Kremlin. Een spel dat tekenend is voor de manier waarop onder Vladimir Poetins bewind wordt omgegaan met erfgoed en mensenrechten.

Van de Goelag, het uitgestrekte systeem van sovjetstrafkampen dat op zijn hoogtepunt meer dan 2,5 miljoen gevangenen herbergde, is weinig meer over. In tegenstelling tot de nazi’s, die hun misdaden minutieus documenteerden, hielden de sovjets hun statistieken zo veel mogelijk geheim. Wie de verschillende schattingen van historici bij elkaar optelt komt, aldus Anne Applebaum in haar veelgeprezen boek Gulag: A History, op een totaal van zo’n 28 miljoen dwangarbeiders in de gehele sovjetperiode. Minstens 2,7 miljoen van hen overleefden de werkkampen niet.

De gevangenen in Perm-36 sleten hun dagen met het hakken van hout. De gevelde bomen werden naar Stalingrad gestuurd (het huidige Volgograd), waar ze samengebonden werden en de Wolga af dreven naar de houtfabrieken in het zuiden. De maaltijden bestonden uit waterige pap, bietensoep en oud brood. Nieuwe gevangenen moesten de eerste maand zien te overleven op dertienhonderd kilocalorieën per dag, wat volgens het centrale kampreglement net voldoende was om in leven te blijven. Wie de regels brak, kreeg nog minder te eten, of werd voor dagen, weken of soms maanden opgesloten in de isoleercel. Twee keer per jaar mochten gevangenen een pakje ontvangen, maar in de praktijk was dat recht alleen voorbehouden aan hen die het goed konden vinden met de kampbewaking. Veel gevangenen overleefden de extreme winters niet, maar ook de zomers waren een kwelling vanwege de enorme muskietenplaag die het moerasachtige gebied teisterde.

Perm-36 maakte deel uit van een groep van drie strafkolonies, de zogenoemde Permse driehoek. In eerste instantie huisvestte het kamp doodgewone criminelen. Tijdens de eerste destaliniseringsperiode in de jaren vijftig onder Chroesjtsjov moesten die plaatsmaken voor Stalins in ongenade gevallen elite. De bewaking werd verder opgeschroefd, want de kopstukken van de nkvd en mvd kenden de Goelag, als hoogsteigen ontwerpers ervan, op hun duimpje en golden als extra ontsnappingsgevaarlijk. Toen begin jaren zeventig een nieuwe golf van repressie op gang kwam, werd Perm-36 omgebouwd tot een extra beveiligd strafkamp voor politieke gevangenen, waaronder duizenden schrijvers, wetenschappers, anticommunisten en de refuseniks, joden die het recht op emigratie naar Israël was ontzegd.

Legendarische dissidenten als Vladimir Bukovsky, Sergej Kovaljov en Leonid Borodin zaten er vast. Ook de latere minister van Veiligheid van Litouwen Bajis Gajauskas en de Israëlische politicus Nathan Sjaranski zaten opgesloten in de kampen van Perm. Velen overleefden hun kamptijd niet, zoals Vasil Stoes, dichter en lid van de Oekraïense vrijheidsbeweging die in 1985 onder onopgehelderde omstandigheden in Perm-36 stierf.

Pas in 1988, drie jaar na het begin van de perestrojka, werd het kamp gesloten. En ook vandaag de dag is de Perm-regio nog rijk aan strafkolonies. Maria Aljochina, een van de veroordeelde leden van Pussy Riot, zat er vast en getuige haar ervaringen zijn de omstandigheden in al die jaren weinig verbeterd.

Begin jaren negentig bezocht Viktor Smyrov, een lokale historicus in de middeleeuwse geschiedenis, de verlaten plek. Na de omwenteling richtten de Russen zich liever op de toekomst dan op het verleden en veel belangrijke informatie dreigde voorgoed verloren te gaan. ‘Toen we het kamp zagen, wisten we hoe ontzettend waardevol het was’, zei Smyrov later in een interview. Samen met de mensenrechtenorganisatie Memorial, opgericht om de wandaden van het communistische regime te documenteren, ging hij aan de slag. Bij gebrek aan geld werd de oude houtzagerij van het kamp, waar de gevangenen hun dwangarbeid hadden verricht, nieuw leven ingeblazen.

Met de opbrengst begonnen de eerste restauratiewerkzaamheden. Barakken werden hersteld, eet-, slaap- en ziekengebouwen opgeknapt, wachttorens opgetrokken. Ex-gevangenen en hun familieleden doneerden alle mogelijke voorwerpen, waaronder versleten kledingstukken, eetgerei, gereedschap en dagboeken. Gidsen begonnen bezoekers rond te leiden en er werden tentoonstellingen ingericht. Ook het buitenland begon zich te interesseren voor het project en er ontstonden samenwerkingsverbanden met vergelijkbare musea in de nazikampen van Auschwitz, Bergen-Belsen en Dachau. Na enkele jaren zagen ook de lokale autoriteiten van Perm het belang van het project in en kwam er subsidie van de grond.

‘Duizenden vrije mensen die zich als vrije mensen gedragen, dat was in Rusland nog nooit gezien’

Het museum trok steeds meer bezoekers, maar dat waren vooral historici en buitenlandse specialisten. De gewone Rus, Smyrovs eigenlijke doelgroep, bleef grotendeels weg. Daarop werd iets nieuws verzonnen, iets wat in heel Rusland nog niet bestond: een mensenrechtenfestival. Het festival Pilorama (Russisch voor houtzagerij) trok al gauw niet alleen activisten, schrijvers, voormalige dissidenten en politici naar de bossen van de Oeral, maar lokte met rockconcerten duizenden jongeren uit het hele land. Drie dagen lang sliepen bezoekers in tenten en barakken, dansten in de modder en discussieerden over geschiedenis, politiek en mensenrechten. ‘Duizenden vrije mensen die zich als vrije mensen gedragen, dat was in Rusland nog nooit gezien’, zo beschreef Adam Michnik, vooraanstaand lid van de Poolse anticommunistische oppositie, de sfeer van Pilorama. Pilorama werd gekscherend het Woodstock van de Oeral gedoopt.

De geschiedenis van sovjetterreur is er niet een die de Russische overheid graag propageert, ook discussiëren over mensenrechten is nooit een populaire bezigheid geweest. Dat Perm-36 en zijn festival konden bestaan was dan ook grotendeels te danken aan Oleg Tsjirkoenov, de toenmalige districtsgouverneur van Perm. Moskou was de politieke hoofdstad van het land, Sint-Petersburg de culturele, en Tsjirkoenov zou Perm beroemd maken als civil capital of Russia. Enthousiast begon hij avant-gardekunstenaars naar zijn stad te halen die er toonaangevende galeries openden en maatschappijkritische kunst vertoonden. De lokale ombudsvrouw werd een beroemdheid en op het Pilorama-festival kwamen de spoken van het verleden tot leven op de klanken van rockmuziek. Het beleid had succes. In 2011 bestempelde zelfs The New York Times Perm als het ‘Bilbao van de Oeral’.

‘Jarenlang was Pilorama een feestje van de linkse intelligentsia’, vertelt Aleksej Simonov, hoofd van de Unie van Journalisten van Rusland, in zijn kantoortje in Moskou. Als voorzitter van de raad van toezicht van Perm-36 is hij grotendeels verantwoordelijk voor het concept van museum en festival. ‘Maar het is onmogelijk in Rusland iets op te bouwen dat niet gecontroleerd wordt door de overheid.’ De liberale wind in Perm riep weldra wrevel op bij Kremlin-gezinde nationalisten. ‘Op een dag doken jongelui met communistische vlaggen op, die riepen dat we het verleden te schande maakten’, zegt Simonov. Het bleken aanhangers van Sergej Koerginjan, een ultranationalistische theatermaker en politicoloog die een communistische beweging leidt onder de naam Essentie van Tijd en vrienden heeft in het Kremlin. ‘Die jongeren hadden een paar oud-kampbewakers opgetrommeld die in de pers zeiden dat er helemaal geen dissidenten hadden gezeten in het kamp, maar veroordeelde fascisten die onschuldige burgers hadden vermoord.’

Onder president Medvedev was een oogje toegeknepen, maar spoedig na de herverkiezing van Poetin in 2012 werd de kunstminnende Tsjirkoenov vervangen door Poetins partijgenoot en vertrouweling Viktor Basargin. Hij sloot de galeries en stuurde de linkse avant-garde terug naar de hoofdstad. Ook Perm-36 kwam onder vuur te liggen. ‘Zonder ons op de hoogte te stellen veranderde Basargin het museum stilletjes in een overheidsstichting’, zegt Simonov. ‘Als directeur werd een ambtenaar aangesteld die nooit een museum van binnen had gezien en geen benul had van de sovjetgeschiedenis. Van de ene op de andere dag werd twintig jaar werk vernield.’ De subsidies voor Pilorama werden stopgezet en in 2013 kwam er een einde aan het festival. Smyrov begon bedreigingen te ontvangen van lokale communisten.

Met het uitbreken van het conflict met Oekraïne werd de hetze tegen het museum verder opgevoerd en doken Kremlin-gezinde media als haviken op hun prooi. Het museum zou geleid worden door vanuit het Westen gefinancierde spionnen, de gidsen zouden er de sovjetgeschiedenis door het slijk halen en proberen de jeugd te bekeren tot het fascisme. In juni zond het Kremlin-gezinde televisiekanaal ntv een documentaire uit onder de titel De vijfde colonne, waarin het museum werd ervan beschuldigd een verlengstuk te zijn van het fascistische regime in Kiev, dat vanuit Perm uit was op de ondergang van Rusland.

De stand van zaken aan het eind van de zomer was treurig: Pilorama was opgeheven en het museum werd, ondanks massale steunbetuigingen, gegijzeld gehouden door de gouverneur van Perm. ‘Pure lafheid’, aldus Smyrov, die stelt dat de overheid bang is voor een opstand. Maar inmiddels schreven binnen- en buitenlandse media over de kwestie en betichtten de overheid ervan het verleden te willen uitwissen. Ook het Kremlin zag in dat gouverneur Basargin met zijn bureaucratische coup te ver was gegaan. De presidentiële raad voor de mensenrechten diende een petitie in voor het behoud van het museum. Poetin, die de kwestie niet langer kon negeren, verklaarde op zijn beurt belang te hechten aan het behoud van de geschiedenis, een duidelijk signaal aan zijn eigen ambtenaren. Begin oktober werd in het Kremlin een vergadering belegd om het conflict te sussen. Met de uitkomst lijken beide partijen tevreden: de historici behouden hun museum en de autoriteiten hebben zich ontdaan van een mensenrechtenforum.

‘Een land in oorlog houdt niet van kritiek’, aldus de simpele samenvatting van Semjon Vilensky, voormalig dissident en Goelag-gevangene in zijn kantoor in een buitenwijk van Moskou. De 86-jarige Vilensky zat zes jaar in een Siberisch werkkamp. Na zijn vrijlating in 1955 begon hij een organisatie voor voormalige politieke gevangenen en publiceerde hij boeken over de terreur. Volgens hem is de Russische samenleving verdeeld in twee groepen: ‘De eerste heeft een westerse levensstijl en streeft, althans gedeeltelijk, democratische idealen na. De tweede groep bestaat uit mensen die zich gekwetst voelen door de val van de machtige Sovjet-Unie en vernederd door het Westen. Die groep is bereid een nieuwe wereldoorlog te beginnen om de wereldmacht van Rusland in ere te herstellen. Die tweede groep vormt een obstakel voor de geschiedschrijving van ons land. Kritiek op het verleden wordt hier verstaan als kritiek op het heden. Daarom passen steeds meer historici een vorm van zelfcensuur toe. Het bestuur van Perm-36 weigerde dat. Geen wonder dat ze problemen kregen.’

Dat in een tijd waarin alles wordt gepolitiseerd zelfcensuur bijkans de enige manier is om het verleden bespreekbaar te maken, beaamt ook Sergej Katsjkin. Al drie jaar werkt de in Perm geboren regisseur aan een documentaire over Perm-36 en zijn beroemde gevangenen. Katsjkin is het niet eens met Poetins beleid, maar ziet zich gedwongen zich aan de spelregels te houden. ‘Mijn doel is de film uitgezonden te krijgen op de landelijke televisie. Ik ben kritisch, maar de mensen moeten weten welk drama zich in de kampen heeft afgespeeld. Als ik daarvoor een zekere vorm van censuur zal moeten toepassen, dan moet dat maar.’


Beeld: Perm-36, rondleiding (Sergey Maximishin / Focus / HH)