Sinds de plaag ook Nederland heeft bereikt, voel ik me als een vis op het droge, happend naar lucht. De muren van mijn kamer komen op me af. Het lukt me niet de angsten van me af te schudden. Vandaag is de tweede keer sinds het begin van de quarantaine dat ik een rondje loop door de wijk.
Op sociale media uitte men buiten de Schilderswijk haar onvrede over de Haagse Markt. Mensen liepen te dicht op elkaar. Ze vreesden niet veel, vertelden bezoekers aan AD Haagse Courant. Vier weken geleden kopte de krant: ‘Haagse Schilderswijk trekt zich weinig aan van virus: “Het is Gods wil als je ziek wordt”’. Tegen NRC Handelsblad zegt een man dat hij niets vreest, omdat hij ‘de adviezen van Hindoestaanse medici’ opvolgt: met een beetje natgemaakt zout over je hoofd gaan. Hij zegt: ‘Het beschermt je tegen het virus. Het is de reden dat zeedieren geen last hebben van het coronavirus’. Ook wij hebben er onze boodschappen gedaan. Voor een groot gezin met een klein inkomen en een behoefte aan exotische groenten is de supermarkt niet de beste optie.
De buurman schuin tegenover heeft potten met planten voor zijn gevel geplaatst. Buiten lopen nog wat mensen, vooral alleen. Een groot aantal draagt een masker, een paar vrouwen bedekken hun mond met hun hoofddoek. Het vertrouwen op god is niet absoluut, ook die liefde kent grenzen. Hier en daar zit op een bankje een jongeman voor zich uit te staren. Een bedelaar blijft op afstand staan en houdt een wit A4’tje met ‘50 ct’ omhoog. De dieren in de kinderboerderij hebben alle ruimte. De moskeeën zijn gesloten.
De hekken van het Oranjeplein, een van de vele speeltuinen en voetbalvelden in de buurt, zijn op slot. Namen van een aantal andere speelvelden hier: Zwerversplein (officieel: Fakonahof) en het Gele, het Blauwe en het Rode plein. Ze zijn gebouwd omdat de huizen klein zijn en de spanningen in die kleine huizen hoog, vermoed ik. Aan de overkant van het Oranjeplein staat Domus, waar een handjevol mensen met een dubbele diagnose verblijft: verslaafd en psychisch ziek. Aan de andere kant van het Oranjeplein is een hondenpad. Daar is het hek van de speeltuin veel lager. Een twintigtal kinderen en een jonge moeder zijn er overheen gestapt.
Ik zie nergens knuffels voor het raam. Hier geen berenjacht, en geen bedankteksten in stoepkrijt. Toen ik een aantal dagen terug net voor acht uur mijn hoofd uit het raam stak om te applaudisseren voor de zorg, kwam ook een buurman van de overkant op zijn balkon staan. Hij klapte en joelde zoals Marokkaanse vrouwen op bruiloften doen. Een aantal deuren verder applaudisseerde nog iemand. Ver weg waren vuurwerkknallen te horen. Verder werd er hier weinig geklapt. Is er dan geen besef van de hell of a job, hoe er met man en macht wordt gewerkt in zoveel sectoren? Is er hier geen dankbaarheid? vroeg ik me af.
Thuis hoorde ik hoe mijn moeder na een nieuwsbericht over de pandemie op het Turkse journaal een smeekbede deed. Zo levert zij haar bijdrage. Voor de meeste gelovigen is er niets zo waardevol als god, en niets zo krachtig als een dua. Ze fluisterde, smeekte god om een wonder, door hem voor elkaar te krijgen in een vingerknip, beterschap voor de zieken en sterkte voor al die engelen in de zorg.