Hij houdt van dieren. In schildpadden bewondert hij hun ikzitinmijnschildinjullie aquariumenikvindhetnietleukmaarikgageenkunstjesvoorjulliedoen-houding oftewel hun «fuck you»-attitude, en het feit dat ze hun binnenste buiten dragen: hun ruggengraat zit niet in hun rug maar op hun rug (als je erop slaat, voelen ze pijn).

Hij is ook wreed tegen dieren: hij gooit kikkervisjes in het aquarium om te kijken hoe ze door dezelfde schildpadden worden verscheurd. Hij jaagt zijn kat de schoorsteen in. Die blijft erin vastzitten en stikt. Hij is wreed tegen poppen: hij breekt de armen en benen van alle poppen uit zijn collectie af en smeert ze in met nepbloed. Hij is wreed tegen zichzelf. Hij roept: «Verbeter de wereld, begin bij mijzelf, of in andere bewoordingen: ik ben een lul. Ik haat mezelf en ik wil dood.»

Hij wordt geboren, in de winter voor de summer of love, op maandag 20 februari 1967, als heel ergens anders op onze planeet de Beatles beginnen aan de opnamen van Being for the benefit of Mr Kite door stukjes verknipte calliopetapes in de lucht te gooien en aan elkaar te plakken. Hij groeit op aan de noordwestkust van de VS, Twin Peaks-land, waar het maanden achtereen regent op de stoere, verweerde bekrompen koppen van de leden van de redneck-houthakkersgemeenschap en hun onderdanige vrouwen. Zijn vader doet iets eerlijks met zijn handen in een Chevron-garage en aan zijn moeder dankt hij zijn stroblonde kobaltblauwogige en engelachtige uiterlijk.

Als kleuter maakt hij al zijn eigen liedjes, waar helaas geen bootlegs van bestaan, laat staan officiële opnamen. Over het avontuur dat hij beleefde in het park, toen hij snoep kreeg, zong hij naar verluidt aan de piano: «We went to the park, we got candy.»

Hij heeft een ingebeeld vriendje genaamd Boddah, maar die wordt door zijn ouders naar Vietnam gestuurd, aan de andere kant van de Stille Oceaan. Bij tante May doet hij nog een oproep in haar echoënde opnameapparatuur: «Where is Boddah? He did it! Where is Boddah? He did it again!» Maar het mocht niet baten.

Na de scheiding van zijn ouders — die uit elkaar gingen toen hij negen jaar was — begint hij zijn eigen kruis te timmeren. Het was helemaal zijn schuld. Op de muur van zijn slaapkamer schrijft hij deze songtekst: «I hate Mom, I hate Dad. Dad hates Mom, Mom hates Dad. It simply makes you want to be so sad.» Een echo daarvan vinden we terug in de latere dagboeken, als hij in een conceptbrief aan zijn vader Donald schrijft dat hij zijn ouders altijd allebei evenveel heeft veracht. En niet de een wat méér dan de ander of dat zijn moeder hem tegen zijn vader had opgestookt.

Hij kan heel goed tekenen (specialiteit: Satan), maar de muziek eist hem op. Hij houdt van de Beatles (Yesterday and Today, de Amerikaanse plaat met de fameuze butcher-cover: vier vrolijke jongens (van wie er één (Paul) wacht op een stifttand) behangen met rauw slachtvlees en poppenlijken, een onvergetelijke enge ervaring voor een jong en impressionabel gemoed als het zijne), de Knack (van My Sharona, later door hem gecoverd als My Scrotum), hij moet huilen van Seasons in the Sun van Terry Jacks (later nog één keer live door hem gecoverd) en Don’t Bring Me Down van ELO. is zijn favoriete nummer.

Hij krijgt een drumstel, dat wordt gemold door zijn zus (met een schroevendraaier) en daarna een gitaar als hij zelf de Hawaïaanse gitaar van zijn vader heeft gesloopt om te kijken hoe die werkte. Zelfmoord zit in de familie en hij ziet voor zichzelf een grote toekomst weggelegd. Als hij veertien is, laat hij het verhaal de ronde doen dat hij weet wat hij later gaat worden: «Ik word een superrockster, maak mezelf van kant en ga uit in een vlam van roem. Ik wil rijk en beroemd worden en dan maak ik er een eind aan, net als Jimi Hendrix.»

Zijn eerste echte bandje heet Fecal Matter, met Dale Crover op bas en Greg Hokanson op drums. Zij spelen uitsluitend zelfgeschreven nummers als Seaside Suicide, Suicide Samurai, Bambi Slaughter (over een jongen die de trouwringen van zijn ouders naar de lommerd brengt), maar ook al de latere klassiekers Spank Thru en Downer, waarin hij God de Vader bedankt dat hij hem op deze wereld heeft gezet en hem toespreekt als «glibberige, pessimistische, hypocriete meester» en «conservatieve communistische apocalyptische klootzak». Geen nummers die je makkelijk op de fiets zingt, maar wel waar, in hogere zowel als in lagere zin, en uit het hart gegrepen.

In zijn kleding draagt hij onzekerheid over zichzelf uit. Hij is zo dun als een uitgekookt lijk en draagt om dat te verbergen vele lagen kleren, als een suïcidale samoerai. Flanellen blouses boven drie T-shirts, twee paar lange onderbroeken en daaroverheen meestal een pyjamabroek en daar weer overheen gescheurde jeans, gympen uit de oertijd van de gymp (de linker heet «fungawz» en de rechter «wauzie») en een elmerfuddmuts met van die neerhangende oorflappen. Vaak draagt hij een merkloze roze dameszonnebril.

Inmiddels is hij een wat stille, teruggetrokken tot zelfreflectie en -moord geneigde jongeman met nog maar één doel in het leven: neuken. Hij zweert dat hij de wereld niet zal verlaten voor hij weet wat het is. Voor dat doel legt hij het aan met een minderjarige medeleerlinge die ervan wordt verdacht imbeciel te zijn, maar dit zal hij altijd ontkennen: ze was al achttien, en niet achterlijker dan de rest. Daarom konden ze hem niets maken. Bovendien kon ze hem bij de politie niet aanwijzen op de schoolfoto, om de doodeenvoudige reden dat hij daar wegens spijbelen niet op stond. Maar het ergste vond hij nog wel de stank van haar vagina. Hij schrijft hier heel openhartig over in zijn privé-aantekenboekjes, die dan ook nooit voor publicatie waren bestemd. Maar de internationale commercie schrikt nergens voor terug.

Hij schrijft over existentiële alleenheid. Na drie dagen achter elkaar Meet the Beatles te hebben gedraaid «om in de stemming te komen», schrijft hij een liedje over een meisje, maar dat krijgt meteen de allerdefinitiefste titel voor liedjes over een meisje: About a Girl. Hij schrijft: «Punkrock is vrijheid. Doen, zeggen & schrijven wat je wilt.»

Hij heeft een visioen van Jezus op een tortilla.

In het klamme maar bloeiende nachtleven van Seattle schieten de bandjes als giftige paddestoelen uit de grond en de muren die waren opgetrokken uit de grenzeloze verveling omdat grote commerciële betonhard rockheavymetalbands als Slayer en Blue Öyster Cult Seattle te ver weg vonden om er te komen optreden. Dus moesten ze het zelf doen.

Je eigen muziek maken en je door niemand wat aan je neus laten hangen. Les 1 van de punk: Do It Yourself. Bandjes die nu vergeten zijn of al dan niet onder een andere naam nog steeds keihard en swingend en forever underground aan de weg timmeren om alsnog bigger than Jesus te worden of al ontdekt, opgegeten en uitgespuugd zijn door het establishment of nog wat voortdobberen op de laatste restjes grungedeining, maar die toen grote invloed hadden op het ontluikende punkrockpopidool.

Allereerst natuurlijk Greenriver, de Screaming Trees (a one ton band omdat de vier à vijf leden bij elkaar duizend kilo wogen), de Melvins, Skin Yard, The Monomen, The U-men, Mudhoney (van Touch Me I’m Sick), Tad en Soundgarden, maar vergeet ook de Super suckers (van de klassieker I say Fuck), Bikini Kill, Crackerbash, Pearl Jam, de Lewd, Wraith, Student Nurse, The Walkabouts, Dynette, Big Fun, Mr Epp, The Allies, Pell Mell, The Young Fresh Fellows, The Enemy, Pink Chunk, Popdefect, The Pudz, Seattle Syndrome, Chinas Canidas, The Fastbacks, The Cheaters, The Moberlys, Beat Happening, Three Swimmers, Beaker, 64 Spiders, Bundle of Hiss, The Accused, Girl Trouble, de New Age Urban Squirrels, de Wipers, Pure Joy, Malfunkshun, The Thrown-Ups, Dead Moon, My Eye, Feast, Gas Huffer, Psycho Pop, The Farts, Red Dress, de Black outs, Little Bears from Bangkok, Max Band, Stomach Pump, The Posies, Mother Love Bone, Blunt Object, Shadow, The Trids, Deranged Diction, de Overlords, Ten Minute Warning, Cat Butt, Swallow, Room Nine, Blood Circus, Guntruck, Butt Sweat, Kings of Rock, Some Velvet Sidewalk, Dickless, 7 Year Bitch, Seaweed, Alice in Chains, Flop, Love Battery, Big Satan Inc, Coffin Break (van I’m so Happy), Patchouli Sewer, de Fuck ers, Sex with Sarah, Hammerbox, de Hungry Crocodiles, Hovercraft, Zipgun en Quack Quack Quack niet. Er waren er wel duizend, hoewel elke opsomming een vertekend beeld geeft: sommige bandjes bestonden maar één optreden onder dezelfde naam en in dezelfde opstelling en dan werd weer een nóg mooiere naam verzonnen. Seattle was voor de muziek wat Bethlehem voor het christendom was, kopte Spin in december 1992: het begin van het einde. Maar waarom hij wel en zij niet?

Het is zijn droom om ooit eens bij de Melvins te spelen, hij is al roadie en wordt be schouwd als een van de trouwere «cling-ons», die de band overal naartoe volgen. Maar als hij een keer auditie doet, schijt hij zeven kleuren bagger en bakt hij er niks van. Hij richt met een boomlange Kroaat een band op die hij uiteindelijk vernoemt naar het boeddhistische Elysium, de afwezigheid van alle pijn en lust in de wereld van de verschijnselen en nooitmeerherboren worden.

Is hij dan boeddhist geworden? Welnee, fuck toch een eind op man, op een avond diep in de nacht kwam er een informatief telsell-programma over oosterse levenswijsheden voorbij en als verstokt televisiekijker (hij bleef zelfs televisie kijken als hij gitaar aan het oefenen was of op de wc zat) had hij daarbij zijn flits van inzicht gekregen.

Dus toch een boeddhist? De afwezigheid van pijn moet hem zeker hebben aangesproken, want rond deze tijd begint zijn maagpijn ondraaglijke, ja, mythische proporties aan te nemen. Hoeveel artsen hij ook bezoekt, welke middeltjes hij ook voorgeschreven krijgt, hoe vaak ze ook met een endoscoop in zijn binnenste kijken, er werkt maar één ding en zelfs dat werkt niet: heroïne.

Als hij optreedt, stoot hij met zijn hoofd door het drumstel van de voormalige drummer van Drain Bamage en blijft met zijn benen in de lucht doorspelen.

En zo kennen we onze held: iemand die zichzelf en zijn en andermans muziekinstrumenten in razend tempo ongenadig aan het slopen is; een gedoemde rockster met de persoonlijkheid van een op hol geslagen trein die wel moet ontsporen. Want ondertussen is hij wereldberoemd geworden en begint dat soort privé-bezigheden op te vallen.

De media maken zich meester van hem. Hij ontwerpt een kutgitaar voor Fender. Hij kan zich niet meer op straat vertonen. Hij wordt omringd door lijfwachten en stalka razzi’s. Er wordt naar hem opgekeken. Het hart op de juiste plaats en op de tong en de hele wereld hangt aan zijn lippen. Hij is hard op weg John Lennon te worden. Maar met zijn echtgenote Courtney is het kwaad brood bakken. Hij is een voorbeeld voor de jeugd, de schuurpapieren spreekbuis van een generatie. En hoe harder hij ze van zich af probeert te trappen, des te steviger klampen ze zich aan hem vast. Hij geeft op het Reading-festival zijn gitaar aan het publiek en zegt: «Hier, spelen jullie maar. Hier zijn we dan, amuseer ons. We gingen naar het park, we kregen snoep.»

Zo kan hij niet langer. «I hate myself and I want to die.» Hij draagt zijn afscheidsbrief op aan Boddah, en daarmee aan alle Boddahs in de wereld. Maar hij is een nette jongen. Op tournee had hij in een teiltje de kots van Tad, de loodzware leadzanger van Tad, opgevangen, breed glimlachend. En als hij naar de garage loopt om een overdosis te nemen en zich een kogel door zijn kop te schieten, neemt hij twee handdoeken mee.

Kurt Cobain

De dagboeken

Vertaald door Michèle Bernard, Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes

Uitg. De Bezige Bij, 17 blz., € 25,-

Behalve op De dagboeken is dit artikel ook gebaseerd op Heavier Than Heaven: the Biography of Kurt Cobain van Charles R. Cross (Uitg. Hodder & Stoughton), en op de video’s Hype! en The Story of Kurt & Courtney