
Op een zonnige zondag in november blijkt de belangstelling voor de Pinokkio-tour in het plaatsje Farnese veel groter dan verwacht. Aanzienlijk meer mensen dan waarop was gerekend door het geschrokken gemeenteraadslid van cultuur en toeristische promotie hebben zich verzameld bij le stalle, twee rijtjes schuin oplopende krakkemikkige stalletjes van blokken tufsteen aan weerszijden van een vaag weggetje dat wegloopt richting het platteland. Straks zal hier het begin van Pinokkio worden opgevoerd door een amateurgezelschap uit Toscane.
In de tussentijd speelt een kwartet van fluit, accordeon, gitaar en tamboerijn het melodietje uit de tv-serie waarin de meeste volwassen Italianen onmiddellijk losbarsten zodra iemand ‘Pinokkio’ zegt. Tin-tin-tin-tin-tie-die-tie-die… en roets, weg is hij over dit weggetje, de onvergetelijke Pinokkio van Luigi Comencini, op zijn blote voetjes door de modder en de sneeuw, meteen al na de eerste vijf minuten van zijn leven ontsnapt van huis, met de oude, stramme Geppetto roepend achter zich aan door het landschap. De vijftigers voor wie dit vrolijke, ondeugende deuntje de deksel van de jeugdherinneringen licht, staan al enthousiast met elkaar te dansen en te stampen.
Ooit werd hier, in deze stalletjes aan de rand van het dorp, het varken gehouden, het hout voor de winter opgeslagen, de olijfolie bewaard. Ooit daarvoor nog woonden hier de armsten. Maar toen regisseur Luigi Comencini hier begin april 1971 de opnamen startte voor de Pinokkio-film die voor de Italianen de enige ware is, woonde hier al niemand meer, zelfs geen varken. Alleen waren de deuren van de stalletjes toen nog van filmgeniek door de eeuwen aangevreten hout, zoals op de prachtige La strada-achtige beginbeelden van de serie te zien is. Inmiddels zijn ze vervangen door metaal in de menie.
Le stalle van Farnese, op de grens van Lazio en Toscane, 120 kilometer boven Rome, was de perfecte locatie voor het begin van Comencini’s meesterwerk, Italië’s meest geliefde tv-serie aller tijden, Le avventure di Pinocchio. Vijf afleveringen van een uur, uitgezonden in april en mei 1972, heel Italië was op slag verliefd op het onweerstaanbare kleine jongetje, Andrea Balestri, dat Pinokkio niet speelde maar wás, en op de beste Geppetto ooit, de grote acteur van de commedia all’italiana Nino Manfredi. Het waren toen nog de tijden van de zegetochten van zestien miljoen kijkers per aflevering en slechts twee zwart-witzenders van de staatsomroep. Kleur deed pas vijf jaar later zijn entree op de beeldbuis, al is deze Pinokkio gelukkig wel in kleur gedraaid op celluloid, vandaar dat hij nog zo goed terug te zien is.
Comencini’s Pinocchio is het ware verhaal van Pinokkio, die te voorschijn komt uit een bezield stuk boomstam met een stemmetje dat al ‘Au!’ roept zodra Geppetto eraan begint te hakken en te schaven. Pinokkio wordt verwelkomd op de wereld in de allergrootste armoede mogelijk. Het brandende haardvuur in Geppetto’s open haard is geschilderd, de dampende pot bonen die erboven hangt ook. Het is ijskoud, de wind giert door het kale kamertje, er is niets te eten, Geppetto is een geflopte timmerman die geen cent weet te verdienen, maar hij krijgt ineens, wellicht in een hongerdelirium, dit idee.
Hij wil zijn eigen marionet maken, om een beetje gezelschap voor zijn oude dag te hebben, want kinderen of een vrouw heeft hij ook al niet. Het stuk hout krijgt hij cadeau van de buurman, ook een timmerman, maar eentje die er wel van kan leven. En de buurman wil dat enge, pratende stuk boomstam, dat hij aantreft in zijn voorraad hout, zo snel mogelijk de deur uit hebben. Hier buurman, alstublieft en nu weer opzouten graag.

Zo begint het verhaal van de journalist/schrijver/vertaler Carlo Collodi, Storia di unburattino (Verhaal van een marionet) uit 1881. Een feuilleton zonder plaatjes in het eerste nummer van Il Giornale dei bambini (De Kinderkrant, waar Collodi twee jaar later de hoofdredacteur van werd) en direct razend populair onder kinderen, terwijl er helemaal niets knuffelachtigs of feelgoodachtigs aan is. De echte Pinocchio is een wrang, duister, macaber sprookje voor volwassenen. Veel te metaforisch en te hard voor kinderen, zou je zeggen, maar dat vonden de kinderen zelf blijkbaar niet.
Zo liet Collodi (1826-1890) Pinokkio aanvankelijk in het feuilleton gewoon keihard sterven – en op wat voor manier. Opgeknoopt aan een gigantische eikenboom door de Vos en de Kat omdat Pinokkio niet wil prijsgeven waar hij de gouden munten heeft verstopt. Het oorspronkelijke einde van Storia di un burattino was dit: ‘Hij sloot zijn ogen, zijn mond viel open, zijn benen verstijfden, een grote ruk aan het touw, en hij bleef als bevroren hangen.’ Eigen schuld dikke bult, had hij maar niet zo stout moeten zijn, zijn abc-boek niet moeten verkwanselen voor een kaartje voor het marionettentheater, niet mee moeten gaan naar het duistere woud met de Kat en de Vos.
Maar er kwamen zoveel verontwaardigde brieven van ouders die schreven dat dit hun huilende kinderen niet kon worden aangedaan dat Collodi de pen maar weer ter hand nam en twee jaar lang doorschreef aan het verhaal dat het synoniem voor Italië zou worden. Nog wilder en grimmiger maakte hij de avonturen van zijn houten jongetje, nu pas kwam de blauwe fee eraan te pas, maar zeker niet als de lieflijke blonde pin-up in een babyblauwe jurk met glitters, zoals bij Disney.
Collodi’s fata dai capelli turchini, de fee met de paarsblauwe haren, verschijnt aanvankelijk als een geest aan het venster van het huisje in het woud waar Pinokkio in doodsnood komt aankloppen. Zij doet zich voor als een bewoner van het dodenrijk, vandaar dat ze van top tot teen paarsblauw ziet. Haar ogen zijn gesloten, haar handen liggen gekruist over de borst zoals bij een dode in de kist, en ze zegt met een spookachtige stem uit het hiernamaals: ‘In dit huis is niemand meer. Iedereen is dood.’ Op zich al een beeld waar je ieder kind mee in een nachtmerrie jaagt, om niet te zeggen ook behoorlijk wat volwassenen.
Wanneer Pinokkio, die op de hielen wordt gezeten door de Kat en de Vos, de enge verschijning hartstochtelijk smeekt om hem alsjeblieft alsjeblieft toch open te doen, herhaalt ze: ‘Ook ik ben dood. Ik wacht alleen op de kist die me komt halen.’ En ze sluit het raam, Pinokkio uitleverend aan de twee onverlaten die hem bij het dunne houten nekje grijpen en meesleuren naar de grote eik om hem de hoogte in te takelen. Pas als de paarsblauwe fee uit het raam ziet dat hij daadwerkelijk wordt opgeknoopt en bungelend voor dood wordt achtergelaten, stuurt ze een valk om de strop snel door te pikken en een koets van kanarieveertjes, slagroom en lange vingers die wordt getrokken door honderd witte muizen om Pinokkio op te halen.
Bij haar thuis mag hij even bijkomen in bed, maar ze verbindt wel direct allerlei betuttelende voorwaarden aan haar hulp. Vanaf de eerste helpende hand die ze uitsteekt bemoeit ze zich met Pinokkio alsof ze er alle recht op heeft. Niet als een liefhebbende moeder, maar als een schooljuf met geheven vingertje. Hij moet van nu af aan altijd thuis blijven, doen wat zij zegt, netjes naar school gaan, braaf zijn lesjes leren, nette pakjes dragen, hij moet dit en hij moet dat. Misschien dat hij dan zijn vader Geppetto ooit nog te zien krijgt, die wanhopig dolende over de wereldzeeën op zoek is naar zijn weggelopen zoontje van hout. Maar daar zal toch minstens een jaartje van goed gedrag overheen moeten gaan en zij geeft de rapportcijfers.

Bij Collodi is de bedoeling van de schrijver met de figuur van de fata turchina, de blauwe fee, niet helemaal te vatten. Ze duikt pas later in het verhaal op en het is niet duidelijk wat haar claim op Pinokkio is. Draagt ze nu bij aan de opvoeding van Pinokkio, of is ze een sadiste die hem, de onwetende en dus per definitie onschuldige marionet, keer op keer onnodig diep en langdurig in de put der ellende laat zitten om hem er uiteindelijk met een heel zuinig mondje en een stortvloed van verwijten en moralistische praat weer uit op te takelen?
Want het houdt maar niet op met de rampspoed die de onwetend door het leven buitelende Pinokkio overkomt. Hij wordt vanaf zijn eerste stap buiten de deur belaagd door gevaarlijke verleiders die hem op het foute pad willen brengen, criminelen die hem zijn povere spulletjes afhandig willen maken, bedrieglijke vertegenwoordigers van orde en gezag – de carabinieri, een rechter – die hém, het berooide en bedrogen kind, voortdurend in het ongelijk stellen en in de gevangenis gooien in plaats van zijn volwassen belagers. Om nog maar niet te spreken van de doodenge dikke man van Speelgoedland, die, als je hem vertaalt naar de maatstaven van vandaag, alles van een pedofiel heeft.
Gek genoeg heeft Disney dat duistere element uit Collodi’s verhaal wél gerespecteerd, want ook in Disney’s afgezwakte Tiroler-koekoeksklokkenversie van Pinocchio hangt er rond deze dikke, weke man met zijn koets vol kleine jongetjes een smerige, geperverteerde lucht. Bij Collodi wordt Pinokkio ook niet slechts half een ezel, zoals bij Disney, maar helemaal, om verkocht te worden aan een circusdirecteur die hem te moeilijke kunstjes laat doen, waardoor hij zijn been breekt, en weer wordt doorverkocht aan een man die trommels maakt en hem alleen nog vanwege zijn ezelhuid wil hebben. Om hem te doden zonder de huid te beschadigen gooit hij de ezel Pinokkio met een steen om zijn nek in zee, maar dán komt eindelijk de paarsblauwe fee eens in actie en tovert hem terug naar een marionet die weg kan zwemmen, op naar nieuwe problemen natuurlijk.
Attilio Mussino
De Pinokkio-tekeningen van schilder en illustrator Attilio Mussino (1878-1954) zijn de meest beeldbepalende voor de beroemdste marionet ter wereld, samen met uiteraard de Disney-Pinokkio. Umberto Eco was een groot fan van Mussino’s tekeningen
Pinokkio zwemt zo de bek van de walvis binnen waar Geppetto al twee jaar in de maag aan het wachten is. Dankzij Pinokkio’s doortastende inzicht ontsnappen ze door gewoon ’s nachts zachtjes over de matras van de enorme tong naar buiten te sluipen – want de walvis heeft last van astma en slaapt luid snurkend met open bek, wat een heel geestige vondst is. En dan eindelijk, eindelijk, doet er eens een figuur in het verhaal spontaan en zonder bijbedoelingen iets aardigs voor Pinokkio. De grote tonijn die ook in de maag van de walvis zat en met ze mee naar buiten is gezwommen, geeft Pinokkio en Geppetto een lift op zijn rug naar het strand en zo mogen ze met z’n tweeën aan een rechtschapen – maar o zo saai – burgerbestaan beginnen.
Het laatste helpende handje van de blauwe fee is dat Pinokkio aan het einde van het verhaal eindelijk een echt jongetje mag worden, na zijn oude vader nog een jaar bloedig te hebben onderhouden door emmers water uit een put van een gewetenloze boer met een moestuin te takelen. Als hij die proeve van kinderarbeid ook nog heeft afgelegd, mag hij eindelijk een braaf burgerjongetje in een keurig pakje worden, een volwaardig lid van de maatschappij die zichzelf graag als rechtschapen beschouwt, maar die zich in de avonturen van Pinokkio op een heel andere manier heeft laten zien. Hij wordt wakker als braverik in een echt bed, met een gestreepte pyjama aan. Zijn oude ik, de houten pop, hangt als een verlaten stuk speelgoed over een stoel. Collodi sluit af met de volgende woorden: ‘Pinokkio draaide zich om, keek naar de marionet en zei tegen zichzelf: “Wat was ik toch grappig, als marionet! En wat ben ik nu tevreden dat ik een goed, oppassend jongetje ben geworden!”’
Dit einde is volgens de ware kenner en liefhebber van Pinokkio het afschuwelijkste einde dat Collodi had kunnen verzinnen, maar misschien bedoelde hij het niet echt zo. Misschien was Collodi, een behoorlijk cynische, opstandige Toscaan, het gezeur over goed en kwaad en schuld en straf en zielig van zijn huilende lezertjes na die twee jaar ook wel een beetje beu. Misschien was dit tweede einde eigenlijk ironisch bedoeld: zo, hebben jullie nu je zin, kijk maar eens wat er van komt als je je laat temmen! En daarom, vinden de ware Pinokkio-liefhebbers in Italië, mag dit truttige einde gewoon worden verworpen.
Alleen Disney heeft zich er natuurlijk weer in zekere zin aan gehouden, zij het dat hij de dode marionettenpop op bed door de blauwe fee in het levende jongetje laat omtoveren. Dat is iets minder parmantig en truttig dan over je schouder kijken naar je oude, avontuurlijke zelf dat als een verlaten huls over een stoel hangt en er minzaam om lachen, ondertussen jezelf feliciterend met het fijne lid van de maatschappij dat je nu bent geworden.

De regisseur Luigi Comencini (1916-2007), die voor de Italianen voor altijd degene is die de ware bedoeling, de picareske ziel, van Collodi’s verhaal het best van iedereen heeft gevat, zei er dit over in een interview met zijn dochter Cristina, die ook regisseuse is: ‘Le avventure di Pinocchio is een boek dat ogenschijnlijk bedoeld is om kinderen het belang van gehoorzaamheid en van onderworpenheid aan de volwassenen, de vaders, de feeën, de schoolmeesters en de carabinieri in te prenten. Maar de schoonheid van het verhaal schuilt in de rebellie van Pinokkio, in zijn onblusbare drang om alles in eerste persoon te beleven en uit te vinden. Alleen een kind, en dan een kind dat zoals Pinokkio is, kan deze vitale betekenis aan het verhaal geven.’
Bij Comencini is er geen enkele twijfel over de bedoeling van de figuur van de blauwe fee, die wordt gespeeld door een destijds 44-jarige en in grote vorm verkerende Gina Lollobrigida. Zij vertegenwoordigt alles wat fout is aan opvoeden, te beginnen bij de eerste zinnen die ze de dan nog houten pop Pinokkio influistert als ze het armetierige huisje van Geppetto komt binnenwaaien in een sneeuwstorm.
Het is het holst van de nacht, Pinokkio is nog maar net af, Geppetto ligt uitgeput in zijn jas vol gaten te slapen op een brits zonder dekens. Aan de muur hangt een ouderwets ingelijste foto van een vrouw, en die vrouw is Gina Lollobrigida. De overleden vrouw van Geppetto dus, waardoor ze in de versie van Comencini ook een dode is, maar wat minder macaber dan bij Collodi. De houten marionet Pinokkio zit op een stoeltje naast de niet-brandende haard in de ijskou in een juten zak waar Geppetto gaten voor hoofd en armen in heeft geknipt.
‘Zo, Pinokkio’, zegt de fee Lollobrigida met de paarse, of hier eerder lila haren, ‘jij bent de zoon die de arme Geppetto altijd zo graag heeft gewild en die ik hem niet heb kunnen geven. En ik zal je tot jongetje toveren, maar pas goed op! Je moet een goed jongetje worden, je moet braaf zijn, je moet luisteren, je moet naar school, je moet een vak leren, want anders zal ik je weer terugtoveren tot pop.’
De houten pop kan alleen met zijn ogen knipperen als verweer tegen deze verbale tsunami. Hij moet nog aan het leven beginnen, hij heeft nog niets misdaan, en hij wordt al toegesproken alsof hij zwaar in de min staat. De Disney-fee stelt, weliswaar wat vriendelijker, ook meteen haar eisen voor ze hem het leven in zal blazen: ‘But remember, Pinocchio, a boy who won’t be good might just as well be made of wood.’ En Disney’s Tiroler versie van de pop Pinokkio met zijn lederhosenbroekje knikt opgewekt met zijn houten hoofdje naar de fee – weet hij veel. Hij moet nog aan het leven beginnen, hoe kan hij weten wat ‘good’ is?
‘Mijn vader heeft Gina Lollobrigida nooit verteld wat ze speelde’, aldus Cristina Comencini. ‘Maar hij bedoelt met de blauwe fee het absolute kwaad van opvoeden. Ze blackmailt Pinokkio voortdurend. Steeds als hij bij haar aanklopt om bescherming en hulp haalt ze een geniepige emotionele truc met hem uit. Ze laat hem geloven dat ze is overleden “uit verdriet om haar geliefde Pinokkio”, zoals ze op haar nep-grafsteen laat zetten, om eens te kijken hoe hard hij moet huilen. En als hij bijna stervend van de honger bij haar in de rij staat en vraagt om een bordje soep dat ze op dat moment staat uit te delen aan de armen moet hij als enige eerst loodzware waterkruiken voor haar gaan halen en kilometers lang haar koffers voor haar slepen. Ze is een emotionele blackmailer, ze maakt misbruik van haar macht, maar dat snapte Gina zelf gelukkig helemaal niet. Zij vond Andrea Balestri een heel stout en irritant jongetje, en Andrea haatte haar. Precies zoals mijn vader het bedoelde.’

De duivelse Comencini heeft Pinokkio zo goed begrepen dat hij de basispositie van Collodi’s verhaal omdraait. In Collodi’s verhaal is Pinokkio het hele verhaal lang een marionet, en wordt hij aan het einde pas een jongetje van vlees en bloed, als beloning omdat hij eindelijk ‘goed’ is geworden en de harde lessen van zijn nog maar zo korte leven heeft begrepen. Bij Comencini maakt de blauwe fee meteen een jongetje van vlees en bloed van de houten pop, maar, dreigt ze met haar stokje, als je je niet goed gedraagt, tover ik je weer terug in marionet. En dat gebeurt ook een paar keer in de serie, maar niet vaak. Comencini’s Pinokkio krijgt als opdracht om meteen een jongetje van vlees en bloed te zijn, niet als beloning, maar juist als opgave. Hij moet een echt mens worden.
Echt, en niet ‘goed’, want daaraan had Comencini ook een bloedhekel. Categorieën als goed en kwaad kunnen niet bestaan als je het leven nog helemaal niet kent, en dat is waar Pinokkio over gaat: een ontdekkingsreis naar het leven, van een heel levenslustig jongetje dat zich zijn eigen avontuur niet laat afnemen door de zich voortdurend met hem bemoeiende volwassenen die het allemaal zo goed weten, maar die absoluut niet het goede voorbeeld geven.
Natuurlijk, gaf Comencini eerlijk toe in zijn aantekeningen rond het ontstaan van de Italiaanse tv-Pinocchio, was de keuze voor het echte jongetje van vlees en bloed in eerste instantie een productioneel-technische keuze. Want naarmate hij met de beroemde co-scenariste Suso Cecchi d’Amico (een soort Italiaanse Annie M.G. Schmidt) het Pinokkio-verhaal beter en beter doorgrondde, sloeg de schrik ze om het hart. Eén ding is een tekenfilmmarionet die je alles kunt laten doen. Maar hoe in godsnaam moet je in een film met echte acteurs een houten pop alle toeren laten uithalen die nodig zijn? En zo kwamen ze gelukkig op de gedachte om Pinokkio meteen maar als echt jongetje door het La strada-achtige doodarme Italië van Comencini te laten rondbuitelen. Heel andere, verborgen aspecten van het verhaal komen daardoor te voorschijn. Want Pinokkio is nog lang niet goed genoeg begrepen en doorgrond.

Daarom is het reikhalzend uitzien naar twee nieuwe versies van Pinocchio, die in 2019 door twee groten gaan worden gemaakt. De Mexicaans/Amerikaanse regisseur Guillermo del Toro (54) is momenteel al bezig aan zijn animatieversie van een Pinokkio-serie die geproduceerd wordt door Netflix, nadat Amazon het project verleden jaar had afgeblazen. De grote Oscarwinnaar van dit jaar Del Toro (The Shape of Water, Oscar voor beste film én regie) wil al zijn hele leven Pinokkio maken. ‘Voor geen enkel personage voel ik wat ik voor Pinokkio voel, een onschuldige ziel met een onverantwoordelijke vader die een ongelooflijke reis onderneemt die hem een diep begrip van de echte wereld zal bieden.’
Heel spannend aan Del Toro’s Pinocchio is dat hij hem plaatst in de Italiaanse jaren dertig, in vol Mussolini-tijdperk dus. ‘Want het zijn weer de tijden om ons af te vragen of we marionetten aan touwtjes willen zijn, of echte mensen’, aldus Del Toro, wiens animatiefilm ontworpen wordt door dezelfde puppetmaster als die van Tim Burtons Corpse Bride.
Maar ook heel spannend wordt de Pinocchio van de Italiaanse regisseur Matteo Garrone (50), winnaar van vele prijzen met Gomorra in 2008, waaronder de Grand Prix van de jury van Cannes. Expert van huiverige Italiaanse landschappen (waar er helaas steeds meer van bij komen) Matteo Garrone is ook de Italiaanse inzending voor de Oscar voor beste buitenlandse film 2019 met Dogman, overal zeer lovend besproken en ontvangen. Wie zijn Pinokkio wordt weet hij nog niet, want hij is nog bezig Italië van onder tot boven uit te kammen om het juiste jongetje te vinden. Maar wie Geppetto wordt weet hij wel, namelijk Roberto Benigni, de darling van de Oscars met La vita è bella in 1999, over de hartveroverende vader en het zoontje in het concentratiekamp.
Daarna is Benigni een beetje de weg kwijt geraakt, wat in 2002 tot uiting kwam in een van de pijnlijkste Pinokkio-films die ooit gemaakt zijn, vanwege het enorme budget en het enorme misverstand dat een man van vijftig, hoe dartel, lichtvoetig, Italiaans, Oscarwinnend en clownesk ook, een jongetje van zes à zeven kan spelen. Benigni in het pakje uit bloemetjespapier dat Geppetto in opperste armoede knipt voor zijn zoontje, Benigni met een jolige puntmuts van brooddeeg op, Benigni die rondspringt en rondrent als een kind van zeven – de tranen van plaatsvervangende schaamte springen je in de ogen.
Maar goed, Garrone is verschrikkelijk blij dat Benigni zijn Geppetto zal spelen, en inderdaad is dat op zich een logisch idee. Pinokkio is immers een heel Toscaans verhaal, waarin de hoofdpersonages ook liefst heel Toscaans moeten zijn en het specifieke Toscaanse accent, met de ‘h’ in plaats van de ‘k’, moeten spreken. Hasa zeggen ze in Toscane, in plaats van casa, en hoe gek het ook klinkt, het zet wel de toon. Niet voor niets had Comencini destijds voor zijn Pinokkio-jongetje alleen foto’s laten maken van Toscaanse schooljongetjes tussen de zes tot tien. En koos hij uit drieduizend Toscaanse jongetjes de meesterlijke Andrea Balestri van acht, zoontje van een huisschilder en een huisvrouw uit Pisa met vijf kinderen. Dit mannetje was niemand thuis speciaal opgevallen, want daar had niemand tijd voor. Maar Comencini wel, en hij had gelijk. Zijn Pinokkio is nog altijd het onovertroffen ijkpunt, van alle oneindige hoeveelheid film-Pinokkio’s die zijn gemaakt.
Maar hoe blij kun je zijn met twee regisseurs van dit niveau die aan het diepe, onderliggende verhaal van Pinokkio een nieuwe, hedendaagse zwengel gaan geven. Het werd eens tijd. ‘Pinokkio is de Goddelijke komedie van Dante, niet toevallig ook een Toscaan, het is het verhaal van de onmogelijkheid van opvoeden omdat je het toch allemaal zelf moet ondervinden, het is de grote Italiaanse on the road-roman gekneed uit gloeiende toscanismen’, aldus de hedendaagse auteur en Premio Strega-winnaar Fabio Genovesi (44), ook Toscaan. ‘En ik geloof er niets van, dat Pinokkio ineens helemaal braaf, redelijk en een kind van vlees en bloed wordt. Ik geloof dat vader en zoon op de rug van de tonijn opnieuw het ruime sop kiezen en dat gruwelijk brave einde van het “mooie kamertje vol meubeltjes en spulletjes” ontvluchten. Ik geloof dat ze opnieuw de vrijheid tegemoet spurten, de fonkelende dagen die alleen zo fonkelen als jij kiest hoe ze zullen zijn. Want dat is hoe we ophouden marionet te zijn, en het risico lopen een echt mens te worden.’
De afbeeldingen bij dit verhaal komen uit het boek Le avventure di Pinocchio van C. Collodi, uitgever Giunti Editore, Firenze.