De vertelling van het stuk is net zo warrig als deze openingszin. Regisseur Matthijs Rümke en zijn ontwerpersteam (Sanne Danz en Simon Poelstra voor het decor, Marc van Gelder voor het licht en Arien de Vries voor de kostuums) hebben het kloeke besluit genomen om brutaal uit te pakken. Met één opvallend resultaat: het bos is weggewerkt. Waar in vorige voorstellingen met een eindeloos lijkende diepte (niet altijd diepgang) in de bosschages werd gespeeld, zijn de bomen van het Amsterdamse bos dit jaar afgedekt met een gigantische muur, die het eerste half uur ook nog gecamoufleerd blijft - het effect hiervan verklap ik niet. Die muur heeft een plezierige bijwerking: hij functioneert als een akoestische wand. Bovendien is het speelvlak verkleind: je hebt als publiek het idee boven op de vertoning te zitten. En daar is, in dit grootste theater van Nederland, niks mis mee.
Omdat de tekst zo oppervlakkig en flauw is, heeft de regie vermoedelijk voor de toonzetting van een klucht gekozen. Daar is iets voor te zeggen. Regie en spelers pakken in de volle breedte uit en vertonen alle kunstjes die er te verzinnen zijn. In het eerste half uur werkt die aanpak ook wel. Vooral door de enerverend herhaalde klompendans (op Ierse muziek) en door de manier waarop de acteurs het publiek direct (vertellend) toespreken, ontstaat er een mooie spanning - waar gaat dit naartoe, wat gaat dit opleveren?
Maar dat is snel voorbij. De enscenering ontaardt rap in wat ik noem reddend-zwemmen-theater: de acteurs voelen aan hun water dat ze geen effectief materiaal in handen hebben en gaan zichzelf overschreeuwen. De slim gekozen akoestische wand keert zich vervolgens tegen hun acteerprestaties. Hun woord-voor-woord-te-verstaan geschreeuw wordt gedoe, fraai weerkaatste (maar verkeerde) teksten werken vermoeiend. Ik zag acteurs zwoegen om de avond door te komen. Sommigen - zoals Marg“t Ros, Bodil de la Parra en vooral Wimie Wilhelm - krijgen dat via perfecte dictie en mooie timing voor elkaar. Ook de dwaze architect van Jaap ten Holt krijgt, fietsend en schreeuwend, de lachers op zijn hand. Maar anderen redden het niet.
Er lijkt iets raars aan de hand te zijn met nieuw geschreven teksten voor dit Openluchttheater in het Amsterdamse Bos (waar meestal geheide toneelsuccessen worden gespeeld). Een achttal jaar geleden maakte Guus Baas een prachtige nieuwe bewerking van het schurkendrama Tamburlaine the Great van de elisabethaanse schrijver Christopher Marlowe. De regie (Frances Sanders) deed de kracht van die tekst toen in mijn ogen geen recht. Nu debuteert opnieuw een schrijver in Het Bos der Bossen. En de regie moet de niet geslaagde tekst deze keer redden met een zogenaamd kluchtige aanpak, vol effectbejag, die op den duur - vrij snel eigenlijk al - zijn uitwerking mist. Ik had Matthijs Rümke een beter debuut in het Openluchttheater toegewenst. En opnieuw - net als bij de Dogtroep - was het publiek het met me oneens. De toeschouwers stonden na afloop en masse op de banken en klapten hun handen stuk. Voor de zoveelste keer constateerde ik chagrijnig: het is soms een rotvak, dat schrijven over theater.
- In het andere openluchttheater dat Nederland rijk is, kunt u dit jaar volgens traditie Shakespeare zien: De getemde feeks in de bossen van het Drentse dorp Diever. De serie begint op 19 augustus en eindigt op 12 september. Ongeveer het hele dorp doet mee. We houden u op de hoogte. Inlichtingen verkrijgt u via de VVV van Diever: 0521-591167.