© Collectie Peter van Straaten, Allard Pierson, Universiteit van Amsterdam

Els Timmerman en Peter van Straaten kenden elkaar al zeventien jaar oppervlakkig. Hij was getrouwd, zij had soms een geliefde. Ze kwamen elkaar op een avond tegen in sociëteit De Kring, en Peter vertelde dat hij drie jaar gescheiden was. Ze wilde net naar huis gaan. ‘Blijf nog even’, zei hij. Ze zouden 23 jaar samen blijven, totdat Van Straaten in 2016 overleed. ‘We hadden een heel tuttig met-elkaar-leventje’, vertelt Timmerman in haar atelier in Amsterdam. ‘Hij was mijn beste vriendin, mijn beste minnaar en mijn beste maatje.’

Het atelier is een grote, lichte ruimte in het Oostelijk Havengebied. Een schilderij staat op een ezel, andere schilderijen staan met hun beeldkant tegen de muur. Abfahrt heet de serie waaraan ze werkt. Ze draagt een schildersjas vol verfvlekken, die heeft ze al sinds haar achttiende. Daaronder draagt ze een net hoogsluitend jak en ze heeft halflang bruin haar. Ze vertelt energiek, soms ook fel. Ze kiest haar woorden nauwkeurig. De serie schilderijen gaat over het afscheid van haar geliefde, maar vertrek vindt ze zo’n naar woord. Zo hakkerig, en een vertrek is ook een ruimte. Vandaar het Duitse woord, dat glijdt.

Ze zagen elkaar voor het eerst aan het eind van de jaren zeventig. Timmerman woonde samen met Ischa Meijer, met hem had ze vier jaar een relatie. ‘Ik kende Peter al wel van veraf, hij was een bekende Nederlander. Hij zou even bij Ischa langskomen om het interview na te lezen dat Ischa met hem had gehouden. Het was een uur of vier ’s middags. We zaten te praten, het was gezellig, en Ischa vroeg aan Peter: “Wil je een glaasje wijn?” “Ik zou heel graag willen”, zei Peter, “maar ik moet nog illustraties maken voor Het Parool. En die moeten ook nog naar de krant.” Achter me stond mijn werktafel. Peter zei: “Ik zie daar een potje Oost-Indische inkt, en je hebt vast wel een velletje papier.”’

Timmerman staat op en leunt nonchalant tegen de tafel waarop de koffie staat. ‘En toen stond hij daar met papier, pen en inkt, zó aan de hoek van de eettafel. En dan hoorde je kgg…kggg, hij pakte een nieuw velletje, weer kgg… kgg, en zo maakte hij in tien minuten vijf tekeningen. Ischa en ik wisten niet wat we zagen. Hè? Dat dit bestaat!’ Ischa belde een taxichauffeur die zijn eigen kopij altijd naar de krant bracht om de tekeningen weg te brengen. Timmerman: ‘En toen is hij héél lang gebleven. We konden allemaal goed drinken.’

Els Timmerman werd in 1946 in Amsterdam geboren, op haar derde verhuisde de familie naar Bussum. Ze was altijd aan het tekenen en schrijven. Op haar zesde won ze een prijs bij een wedstrijd voor het schrijven van een kindertoneelstuk van dagblad De Tijd. ‘Als kind dacht ik al: dit wil ik m’n hele leven doen. Ik wist alleen nog niet dat dat kon.’ Haar vader, ‘een akelige man’, had een groothandel in eierproducten. Een beklemmend ondernemersgezin, ‘meer dan twaalf boeken hadden we niet in huis’. Timmerman deed stiekem toelatingsexamen voor de Kunstnijverheidsschool, zoals de Rietveld Academie toen nog heette. ‘Mijn ouders vonden het helemaal niets. Ik kon volgens hen net zo goed meteen hoer worden.’

Ze werd aangenomen en begon de avondopleiding, zodat ze overdag geld kon verdienen. Ze nam een baantje in een archief, want hoewel haar ouders bepaald niet armlastig waren, weigerden ze haar studie te betalen. Het tweede jaar startte ze de dagopleiding, maar om dan ook nog ’s nachts te werken bleek onmogelijk. ‘Dus toen ben ik met m’n studie gestopt, nam baantjes en schilderde, ik had zo om de twee jaar een expositie.’ Later doceerde ze twintig jaar op de Rietveld Academie, en zes jaar aan de academie in Den Bosch.

Soms schreef ze ook, voor Haagse Post bijvoorbeeld. ‘De vaste kunstredacteuren waren weg. Ze gaven me de kans om Joseph Beuys te interviewen, samen met Jan Brokken. De redactie vond Beuys een charlatan, maar ik vond hem wel interessant. Er werd nog goed betaald in die tijd, ik zat me eerst twee weken in te lezen in de bibliotheek van het Stedelijk. En toen kwamen we bij Beuys, in Düsseldorf. Ik stelde de vragen, ik had me voorbereid. Maar Beuys richtte zijn antwoord tot Jan. Alsof ik de assistent was die de vragen stelde. Toen dacht ik wel: wat ben jij eigenlijk een lul.

Het grote verschil met de huidige tijd was: je kon in de jaren tachtig altijd wel geld verdienen. En dan zat je met allemaal andere kleine zelfstandigen bij de ptt te werken. Daarmee zat je dan in het ziekenfonds. Ik heb trouwens nooit meegedaan aan die hippietijd. Daar hoorde ik niet bij, vond ik. Maar ik ging wel naar Café de Pool, daar zaten veel kunstenaars. Je wist dat je er niet alleen binnen zou stappen, er was altijd wel een bekende.’

Peter van Straaten (1935) groeide op in Arnhem, Zijn vader was architect. Alle vijf de zoons werden met tekenen opgevoed. Peter was de jongste. Timmerman: ‘Hij is als kind wel verwend, al zijn broers waren dol op hem. Het was een familie die wandelde en vogels spotte. Toen hij naar de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam ging, vond zijn moeder dat vreselijk, in Arnhem was toch ook een academie? Maar Peter wilde natuurlijk naar Amsterdam: hier waren meisjes, hier was seks en drank. Zijn liefde voor de natuur is toen wel wat afgenomen.’

Op de Kunstnijverheidsschool was zijn schilderen niet zijn grootste kracht, tekenen ging hem beter af. Timmerman: ‘Dan zeiden docenten: wat zit je nou toch weer te tekenen. Abstrahéér dan in godsnaam! Lex Metz, een van zijn docenten van wie ik ook nog les heb gehad, zag dat hij steeds in de kantlijn van zijn opdrachten krabbeltjes maakte. Metz zei: hou maar op met die opdrachten, ga tekenen, daar ligt je kracht. Ga bij een krant werken.’

Els Timmerman en Peter van Straaten, 2010 © Koos Breukel

En dat lukte hem meteen, drie weken na zijn afstuderen tekende hij voor een krant. Timmerman: ‘Peter was een aimabele, rustige man, maar ook heel ambitieus. Simon Carmiggelt stopte met zijn column in Het Parool. Peter zei: “Simon, ik wil graag je column overnemen”, en Simon antwoordde: “Doe maar jongen.” Die directheid verwachtte je niet van hem. Hij zat stil bij een gezelschap en genoot daarvan. Maar hij wist heel goed wanneer hij zich wél even moest laten horen. Pas later, toen Peter zo oud was als Simon toen, schaamde Peter zich met terugwerkende kracht voor zijn jeugdige overmoed.’

Aantekeningen maakte Van Straaten niet, en foto’s of schetsen had hij ook niet nodig. In 1976 verscheen het boek Uit mijn hoofd, waarin Van Straaten de plekken van zijn jeugd in Arnhem en zijn studententijd in Amsterdam had getekend. De weg naar school, de voordeur van de tandarts, rotjongens, zijn studentenkamers en natuurlijk de cafés. Timmerman: ‘Hij kon wel dingen natekenen, maar hij werkte veel beter vanuit zijn fotografisch geheugen. Vroeger, bij modeltekenles op de academie, keek hij kort en intens naar het model, liep weg en tekende het even later, als dat model al lang in een andere stand stond, uit z’n hoofd. Het rare was: als hij direct naar de waarneming werkte, werd zijn tekening heel houterig. Volgens mij had hij allemaal laatjes in zijn hoofd, waar zijn gedachten en ideeën in gingen. En als hij een wit vel papier zag, kwam dat opgeslagen materiaal er als vanzelf uit. Hij was een zondagskind.’

Het tekenen van Dagelijks Leven, de dagelijkse tekening voor Het Parool, ging volgens een vast ritueel. Timmerman: ‘Hij begon ’s ochtends met de kruiswoordpuzzel van de Volkskrant. Dan bracht ik koffie voordat ik naar m’n atelier ging. Hij werkte thuis, er stond vaak een pan bouillon te trekken, hij was een goede kok, een sauzenman. “Heb je al een idee?” vroeg ik dan. En dan begon hij links in de hoek te tekenen, en dan rechts in de hoek, en dan zei hij: “Ach, ik heb wel zin in een tekening over iets uit de buurt.” En dan ging hij tekenen. Vervolgens kwam de tekst. Soms ook andersom. Maar hij had van tevoren geen bepaald beeld in zijn hoofd.’ Timmerman lijkt zich er nog steeds over te verbazen: ‘Ik heb natuurlijk heel veel mensen zien tekenen tijdens het lesgeven, dit heb ik nooit bij iemand anders gezien. Dat je gaat zitten en dat het definitieve beeld er meteen is.’

Natuurlijk moesten die laatjes wel zo af en toe worden opgefrist. ‘Dan had hij zo’n bol beeldscherm getekend en dan zei ik: “Schat, volgens mij zien die computers er tegenwoordig heel anders uit.” Toen vroeg hij aan iemand of hij een dag mee mocht lopen in een kantoor. En dan was het weer goed.’ Voorzover dat kon werkte hij zes weken vooruit. ‘Half november was hij dus al met Kerst bezig. Dat vond hij prettig. Hij had een slechte gezondheid, hij heeft twee keer een aneurysma-operatie gehad, maar dat merkte niemand. Hij had immers een grote voorraad liggen.’

De wekelijkse politieke prent voor Vrij Nederland moest actueel zijn. Die leverde hij maandagochtend in, en woensdag, als het blad verscheen, moest die niet verouderd zijn. ‘Die tekening maakte hij op zondag, na Buitenhof. Dan lagen er soms wel twintig voorstudies op de grond.’ Zelf vond Van Straaten dat hij slecht was in portretten. Voor sommige politici gebruikte hij foto’s, totdat hij een politicus ‘in zijn klauwen’ had. Timmerman: ‘Lubbers, Van Agt, die had hij zich meteen toegeëigend. Rutte vond hij lastig.’

In Nederland is er geen traditie in het koesteren van illustratoren en cartoonisten. Zonder Timmermans kunstenaarschap had hij waarschijnlijk nóg later een tentoonstelling gekregen. Ze had zelf een expositie bij galerie Serieuze Zaken van Rob Malasch. ‘Toen zei Rob dat hij het zo jammer vond dat Peter nog nooit een expositie had gehad. Ja, dat vond ik ook. Of hij ervoor zou voelen? Dat werd, begin jaren negentig, zijn eerste tentoonstelling.’

De laatjes in het hoofd van Van Straaten waren soms ook tastbaar als plastic tassen waarin hij zijn tekeningen bewaarde. ‘Toen we net bij elkaar woonden had hij zijn hele archief in die tasjes. Hij wist precies waar alles was, maar een deel lag ook nog bij zijn ex, en handig was dat niet. Toen hebben we een grote ladenkast gekocht bij een apotheek die ermee ophield. Ik had net dat jaar een sabbatical genomen, maar ik vond het wel fijn om naast het schilderen iets praktisch te doen. Dus ik heb dat archief opgezet.’

Van Straaten zag zijn dagelijkse tekeningen niet als kunst. Dat was anders bij de erotische tekeningen, waar hij ook langer aan werkte. ‘Die maakte hij voor zijn plezier, de rest was werk. En ook die ontstonden natuurlijk vanuit zijn fantasie.’ Tot de intrede van de fax en later internet moesten de tekeningen ook fysiek naar de redactie. En daar bleven ze dan vaak liggen, totdat iemand ze weggooide. ‘We kwamen wel eens drukkers tegen, vooral op begrafenissen, die zeiden dat ze nog een hele stapel van Peters tekeningen hadden. “Laat het Peter maar niet weten”, zei ik dan.’

© Collectie Peter van Straaten, Allard Pierson, Universiteit van Amsterdam

Het archief dat Timmerman in de jaren negentig aanlegde, heeft sindsdien gefunctioneerd. Ze ordende het op thema: kroegleven, binnen/buiten, bedsessies, echtparenleed, dat weer was onderverdeeld in oudere en jongere echtparen. Vrijwel geen van de tekeningen is gedateerd, de datum noteerde Van Straaten niet. ‘Peter onthield gewoon alles. Het zijn zo’n 25.000 tekeningen, Peter had de politieke prenten en de literaire cartoons al tijdens zijn leven overgebracht naar het Persmuseum. Dus ik vermoed dat hij zo’n vijftigduizend tekeningen heeft gemaakt, zo’n twee à drie per dag haalde hij makkelijk.’

Timmerman staat op, neemt twee trekjes van een sigaret, nadat ze het bezoek heeft gevraagd of dat geen probleem is. De eerste vier jaar na zijn overlijden kon ze nauwelijks schilderen. ‘Het werkleven van Peter ging namelijk gewoon door: drie weken na zijn overlijden lag er een brief van de Belastingdienst: alle tekeningen moesten getaxeerd worden. Peter gebruikte zijn tekeningen natuurlijk niet als kunst, ze waren bedoeld om in druk te verschijnen. De originelen zijn alleen interessant voor een heel kleine groep liefhebbers die ook de correcties boeiend vinden en de druk op zijn pennetje in de lijn weten te waarderen. Maar de fan van Peters werk beleeft net zoveel plezier aan de tekening in een boek. Maar ga dat gevecht maar aan.’

Timmerman vertelt dit zodat andere kunstenaars er hopelijk wat van opsteken: ze hadden best al veel geregeld, maar het archief thuis bleek 1,6 miljoen waard te zijn. ‘Daar moet je dan belasting over betalen. En toen deden ze net of ik twee panden van acht ton had en je er eentje kon verkopen. “U kunt het toch veilen?” suggereerde de Belastingdienst. Ze snappen niet dat dat niet zo werkt, dat als je kunst in één keer op de markt brengt het de waarde verliest. Snappen niet hoe de kunstwereld in elkaar zit. Ik ben een heel brave belastingbetaler, maar dit was echt vreselijk. Ze begrepen ook niet dat ik het archief niet wilde verkopen, maar openbaar toegankelijk wilde maken; dat was Peters uitdrukkelijke wens geweest.’

Timmerman noemt het kunsthaat, die dankzij voormalig staatssecretaris Halbe Zijlstra is aangewakkerd. ‘We hadden natuurlijk ook allebei geen pensioen, dat snappen ze dan ook weer niet. Die steeds groter wordende afkeer van de kunstsector is zo akelig. Vroeger had je een aparte afdeling voor cultuur bij de Belastingdienst, die begreep die specifieke beroepsgroep. Ze zeggen dat je iets binnen veertien dagen moet inleveren, anders krijg je een boete. En dan doe je dat, samen met een fiscalist, en dan zijn ze drie maanden onbereikbaar. Ik heb het geluk gehad dat Peter tot cultureel erfgoed is verklaard, dat betekende dat ik de Belastingdienst in werk mocht betalen. Als ik dat niet had kunnen doen, was ik nu failliet geweest.’

© Collectie Peter van Straaten, Allard Pierson, Universiteit van Amsterdam

Lange tijd niet werken, dat was voor beiden onmogelijk. Ze gingen graag een paar dagen naar een grote stad, Londen of Parijs, tentoonstellingen bekijken – dat mist Timmerman erg. Daarnaast hadden ze tien jaar een huis in Italië. ‘We hadden altijd gezegd dat we geen tweede huis wilden. Maar toen overleed Lou Lichtveld, beter bekend als schrijver Albert Helman, en die had een mooi, wat bouwvallig huis in Italië. Zijn nazaten wilden opvolgers die er niet alleen in de vakantie zaten. We wilden dus eigenlijk niet, maar we gingen toch kijken. Peter had altijd een kromming in zijn rug, en toen we daar rondliepen, zag ik langzaam die kromming verdwijnen. Dus hebben we het toch gekocht. We zaten daar vier, vijf maanden per jaar.’

Er werd hard gewerkt. ‘We hadden het gevoel dat we vakantie hielden, maar er kwam meestal meer uit onze handen dan in Amsterdam, je werd namelijk helemaal niet afgeleid. Dat waren heel gelukkige tijden. We waren veel in de natuur.’ Ze verandert af en toe van de verleden tijd naar de tegenwoordige tijd. ‘Wij zijn wilde-orchideeënzoekers. Dat wisten we niet van elkaar. Peter wist alles van vogels en ook wat van planten. Ik had een bloem gevonden. Hij zei: “Dat is een wilde orchidee, die mag je niet plukken.” Toen vond ik er nog een, zo prachtig. Het werd een obsessie: we kochten er boeken over, en Peter hield een lijst bij om te onthouden welke we gezien hadden.

Het zijn zulke mooie bloemetjes, daarvan geloof je ook niet dat ze zo in de vrije natuur kunnen voorkomen. Ze zijn vrij klein, dus niet makkelijk te vinden. Je ontwikkelt een bepaalde blik: het gaat om grondsamenstellingen, maar je ziet ze op de raarste plekken. Op een rotonde in Frankrijk bijvoorbeeld, volgens mij zag ik een wilde orchidee daar, zeg je dan, en dan moet je kijken of je de weg af kunt. Als je de orchidee dan gevonden hebt, worden we hysterisch. Dan maakten we er een foto van. Of we namen een blaadje en een bloemetje mee, en dan gingen we thuis determineren of we hem al hadden. Ik was het al weer bijna vergeten, maar daar konden we dagen mee zoet zijn. We konden er zo hysterisch gelukkig van worden.

Peter had vaak vooruit gewerkt, dus dan leverde hij voor vertrek een stapel tekeningen af bij de krant, en dan kwamen we in juli weer terug in Nederland en kon hij weer een pakket afleveren. De politieke prent maakte hij natuurlijk wel een paar dagen van tevoren. Die knipte hij in tweeën, anders paste het niet onder de fax. En bij Vrij Nederland moesten ze dan plakken en knippen om het weer aan elkaar te krijgen. Als er wat kleur in moest, gaf hij dat door, dan deden ze dat ook. Die hebben Peter toen wel vervloekt.’

Tussen Van Straaten en computers heeft het nooit geboterd. Niet alleen tekenen deed hij altijd met pen en inkt, zelfs schrijven deed hij tot op het laatst op de typemachine, hij had flink wat machinelint gehamsterd. ‘Eén keer probeerde hij het. Hij kreeg van de Bijenkorf de opdracht een novelle schrijven. Ik had op de computer alles voor hem ingesteld. Hij ging schrijven, toen hij klaar was heeft hij op een verkeerde knop gedrukt en weg was het. Niemand kon het verhaal weer terugkrijgen, hij moest het allemaal opnieuw doen. Sindsdien heeft hij nooit meer op de computer gewerkt. Als hij er een zag, moest hij zo ongeveer braken.’

De coronatijd heeft lang geduurd voor Timmerman. Ze was twee keer gevaccineerd en deed mee aan een bloedonderzoek omdat ze reumapatiënt is. Daar bleek dat ze helemaal geen antistoffen had aangemaakt, en dus niet beschermd was. Toen moest ze weer heel voorzichtig doen. Haar derde vaccinatie is wél aangeslagen, maar ze blijft voorzichtig. De nieuwsberichten volgt ze kritisch, ze is blij dat ze haar kleinkinderen nu eindelijk weer kan zien. ‘Hoe de politici nu bezig zijn vind ik vreselijk. Ja, daar had Peter mooie tekeningen van kunnen maken.’