Vuilnismannen worden er ziek van en huisvrouwen depressief: werk waarbij je als je klaar bent alweer opnieuw beginnen moet. Het afval is nog niet afgevoerd, het stof nog maar net afgenomen, of het vuil slaat alweer terug. Nooit is het af. Vroeger hoorde je mensen wel eens opperen dat juist vuilnismannen veel betaald moesten krijgen omdat het zulk vies werk was. Nu weten we dat de grootste domper voor hun arbeidsvreugde de snelheid is waarmee de smerigheid na het werk terugkeert. Het is begrijpelijk dat ze soms de moed verliezen.


Afgelopen week interviewde ik een vuilnisvrouw. Alles leek haar te veel. Van ademen werd ze al moe en dat ze nu ook moest praten was een marteling waaraan ik haar moedwillig onderwierp. De antropologe Mary Douglas omschrijft vuil als dingen die zich op de verkeerde plek bevinden. De dingen zijn niet van zichzelf vies, maar worden vies gevonden omdat ze niet passen in de orde. Een gebroken ei in de koekenpan is okee. Pas in de boodschappentas wordt het smerig. De vuilnisvrouw was verantwoordelijk voor de verwerking van menselijk afval dat door een vervelende speling van het lot op de verkeerde plek terecht was gekomen, namelijk in Nederland.


Het gesprek ging over de vraag of het Belgische generale pardon voor illegalen die al jaren in dat land verblijven een voorbeeld was voor ons land. Godfried Engbersen van de Erasmus Universiteit schatte dat in Nederland ongeveer 100.000 illegalen verblijven. Via de burgemeesterscommissie hebben nu 6500 vreemdelingen een verzoek tot legalisering ingediend. Het zijn allemaal witte illegalen die over een sofinummer beschikken dat sinds 1991 niet meer wordt uitgereikt. Engbersen noemde het gesteggel over hoeveel van die 6500 mogen blijven een achterhoedegevecht. De vraag is wat er met de andere 93.000 moet gebeuren. Hij bepleitte een ruimhartige legalisatie naar Belgisch voorbeeld. De vuilnisvrouw, Mariëtte Hamer, officieel vice-voorzitter van de Partij van de Arbeid en Tweede-Kamerlid, wilde er niets van weten, maar ze deed geen enkele poging haar afwijzing ook te beargumenteren. ‘Welke regeling we ook treffen, morgen zitten we toch weer hier in De Balie om opnieuw te beginnen.’ Omdat we het toch niet goed kunnen doen, hoeven we ook niet te proberen het beter te doen — daar kwam het op neer. Elke politieke ambitie was haar vreemd. Ze had geen plannen, geen analysen, geen argumenten. Het enige wat Hamer deed was wachten tot het debat afgelopen was. Ze wilde met rust gelaten worden.


Vuilnismannen hebben misschien uit arren moede gekozen voor hun frustrerende baan. Maar als Mariëtte Hamer zo’n afschuw heeft van haar werk, zo’n weerzin voelt tegen het electoraat en zo’n hekel heeft aan politiek, aan discussiëren, analyseren en plannen maken, waarom zoekt ze dan geen ander baantje? De laatste weken wordt veel gesproken over vrouwen in de WAO. Hoe het komt dat ze erin belanden. Bij vuilnisophalers als Mariëtte Hamer dringt de tegenovergestelde vraag zich op: hoe is het mogelijk dat zij niet in de WAO zit? Hoe houdt ze het vol ondanks haar zichtbare gebrek aan plezier in het werk? Waarschijnlijk omdat ze haar chagrijn kan afwentelen op anderen. Allereerst op bezoekers van debatten, maar bovenal op het menselijk afval zelf, dat zo onfortuinlijk is om op de verkeerde plaats te leven, op de illegalen die niet hoeven te rekenen op hulp van depressieve vuilnisvrouwen.



PIETER HILHORST