
Basir Shakeri (21) crosst op zijn skateboard door het centrum van Kabul. Hij grinnikt als hij een van de vele half afgebouwde kantoorgebouwen passeert. Het is geen enorme kolos, zoals hij kent uit Amerikaanse films. Het gebouw heeft slechts vijf verdiepingen en nog geen voorgevel. Wat op zijn lachspieren werkt, zijn de Afghaanse militairen die het ‘bezet’ hebben. Ze hangen verveeld rond op de kale verdiepingen. Op een daarvan zijn zandzakken en een zware mitrailleur geplaatst, waaromheen de mannen onderuitgezakt theedrinken.
De militairen moeten voorkomen dat Taliban-strijders zich in de gebouwen verschuilen om aanslagen te plegen. Het is al verschillende keren gebeurd dat Taliban-commando’s in het hart van de stad plotseling het vuur openden met automatische geweren en raketgranaten. De meest vermetele aanslag vanuit een onaf gebouw was de beschieting van een militaire parade in 2008, waarbij onder het oog van de wereldpers president Hamid Karzai, de commandant van de Navo en de Britse en Amerikaanse ambassadeurs moesten vluchten.
Als het donker is zijn de militairen op de bouwplaatsen een stuk alerter, vermoedt Basir. Maar in het donker waagt hij zich niet op straat. En zeker niet met een skateboard. De Taliban opereren graag onder dekking van de duisternis. Ook in het centrum van Kabul.
Hij is op weg naar wat voor hem het hoogtepunt van het jaar is: het driedaagse popfestivalletje in het Franse culturele centrum in een van de best bewaakte delen van Kabul. Zwaarbewapende agenten overzien het nabijgelegen kruispunt. Eenmaal aangekomen bindt hij zijn skateboard aan zijn rugzak vol muziekapparatuur, zet zijn enorme bril zonder glazen af en haalt een hand door zijn hippe kapsel. Straks moet hij het podium op.
Basir is de frontman van Face Off, een hiphop/rockband annex breakdance-gezelschap. Hij zou zo weggelopen kunnen zijn uit een Amerikaanse videoclip. ‘Ik wil mijn talent laten zien. Ik wil muziek maken en dansen en beroemd worden’, zegt hij. Dat kan één keer per jaar, hier, tijdens het Sound Central-festival. De rest van het jaar gebeurt er niks. ‘We kunnen soms optreden op een ambassade. Verder niet. Te gevaarlijk.’
Deze zomer werd Sound Central voor de derde keer georganiseerd. De eerste editie trok minder dan vijfhonderd bezoekers. Dit jaar kwam er 2600 mensen op af, merendeels jonge, hippe Afghanen. Er speelde een tiental Afghaanse bands, ondersteund door enkele onbekende buitenlandse groepen. Er werden graffiti’s gemaakt en schilderijen geëxposeerd. De Universiteit van Kabul heeft een ‘fine arts faculty’ en er is een particuliere ‘rock school’. Er is ontegenzeggelijk een klein Afghaans poppubliek aan het ontstaan. Maar buiten de hoofdstad is er niets, vertellen twee studentes in lange jassen met losse hoofddoeken en modieuze lederen tasjes die niet zouden misstaan in Milaan. Hun vader is rector van de universiteit in Bamiyan, in het midden van het land. Toen hij de baan kreeg, moesten ze meeverhuizen. Onder protest. ‘Er is daar geen popcultuur.’
De kans is klein dat er een vierde editie komt. Het festival wordt georganiseerd door buitenlanders en gefinancierd door westerse ambassades en voor hen is het aftellen begonnen. Aan het einde van dit jaar zullen de Navo-troepen Afghanistan verlaten. Ook veel hulpprogramma’s worden afgebouwd. Westerse ngo’s en buitenlandse ambassades zijn aan het inkrimpen.
‘Mijn vader wil niet met me praten over hoe we ons moeten voorbereiden op het vertrek van de Navo. Hij negeert het onderwerp liever’, zegt Basir. Hij denkt niet dat hij straks nog openlijk popmuziek kan maken. Niet alleen de Taliban vinden dat hij goddeloos bezig is. Dat vonden ook de politieagenten in burger die hem en zijn bandleden arresteerden tijdens opnamen van een videoclip. Maar hij weigert te geloven in doemscenario’s. ‘We moeten iets hebben om naar uit te kijken. Daarmee duw je het gevaar van je af.’

In 2004 zetten fotograaf Jeroen Oerlemans en ik voor het eerst voet in Kabul. In tien jaar tijd zagen we de stad veranderen. Na een van onze bezoeken zagen we meer vrouwen zonder boerka op straat en spotten we meisjes in spijkerbroek. Bij een volgend bezoek was het centrum opeens veranderd in een vesting, afgezet met zandzakken, bunkers en mitrailleursnesten. We maakten raketaanvallen op de stad mee en merkten hoe westerse militairen, diplomaten en hulpverleners nerveuzer werden. We zagen de explosieve toename van protserige villa’s, volgens Kabuli’s gebouwd met de opbrengsten van corruptie en opiumhandel. Vaak behoren ze aan zakenlieden, politici en krijgsheren – categorieën die in Afghanistan geregeld samenvallen. We zagen ook de opkomst van eerlijke, getalenteerde young professionals. In tien jaar tijd verrezen voor hen nieuwbouwwijken aan de rand van de stad. In hypermoderne huwelijkshallen kan de nieuwe middenklasse groots haar trouwerijen vieren. Nu nog wel. Het vertrek van de buitenlandse hulpverleners en militairen, die hun voornaamste inkomstenbron vormen, maakt de toekomst onzeker.
Buiten Kabul voerden de Taliban al vanaf 2006 hun offensieven op. In de hoofdstad kwam de wending eind 2009, toen de Taliban kleine hotels begonnen aan te vallen. Ik logeerde geregeld in The Park Residence, een onopvallend pension, weggestopt achter een groot winkelpand. De poort werd bewaakt door gewapende beveiligers en was goed te verdedigen. Het was haast ondoenlijk er met een bomauto doorheen te komen. Bovendien logeerden er vooral Indiërs en Chinezen en nauwelijks westerlingen. Toch vielen Taliban-strijders het in februari 2010 aan. Niet met een bomauto, maar met in het rond schietende zelfmoordcommando’s, behangen met explosieven. Een medewerker van een Afghaanse ngo die ik had ontmoet werd gedood. ‘In zijn mond geschoten toen de aanvallers naar binnen stormden’, vertelde een collega. Er vielen achttien doden. Van de kamer op de begane grond die ik meestal betrok was weinig meer over. Minder dan een jaar later werd een supermarkt waar we geregeld inkopen deden opgeblazen. Daarna richtten de Taliban-zelfmoordcommando’s zich een tijdlang op militaire doelen. Afgelopen weekend werd echter het zwaarbewaakte Libanese restaurant Taverna de Liban aangevallen. We aten er een paar keer, maar vonden het restaurant te duur. Vrijdag doodde een zelfmoordcommando met zijn bom de bewakers, waarna twee schutters naar binnen gingen en iedereen neerschoten die ze zagen. Er vielen 21 doden, merendeels buitenlanders. Zulke aanvallen tonen dat Navo-bastion Kabul een afkalvend eiland is in een almaar woestere zee van opstandelingen.
Afgelopen jaar werd veel verwacht van vredesbesprekingen tussen de Afghaanse regering en de Taliban in Doha. Er kwam niets van terecht. Volgens sommige bronnen zouden momenteel Afghaanse besprekingen gaande zijn met moellah Baradar, de nummer twee van de Taliban die onlangs werd vrijgelaten door Pakistan. Maar de vraag is hoeveel gezag de oude Taliban-leiders nog hebben over jonge, geradicaliseerde veldcommandanten.
De Amerikanen doen hun best Afghanistan te verkopen als een succesverhaal, dat het niet is. Eind september vertelde president Obama de Verenigde Naties dat ‘het doel is bereikt van het ontmantelen van de kern van al-Qaeda dat ons aanviel op 9/11’. Maar sinds het begin van de Amerikaanse operaties in Afghanistan heeft het terreurnetwerk zich verspreid over de wereld. In Noord-Afrika, Jemen, Irak en Syrië doet al-Qaeda het uitstekend. Bovendien worden de oostelijke Afghaanse bergprovincies Nuristan en Kunar door het terreurnetwerk gebruikt om te ontkomen aan de Amerikaanse drones, die vooral boven Pakistan opereren. En wat de Taliban betreft, die al-Qaeda onderdak verleenden: een Amerikaans inlichtingenrapport van eind december stelt dat zij vanaf 2017 de overhand zullen hebben. Zélfs als het de Amerikanen, die de bulk van de Navo-troepen leveren, lukt om tienduizend militairen in het land te houden voor anti-terrorismemissies. De kans dat alle troepen vertrekken groeit. President Hamid Karzai heeft nog steeds geen handtekening gezet onder een akkoord met de Amerikanen. Intussen is het aantal Navo-troepen gedaald van 140.000 in 2011 tot zo’n 85.000 nu.
Tijdens ons eerste bezoek tien jaar geleden vertelde een buschauffeur uit Kandahar dat het in het zuiden niet meer veilig was. ‘De Taliban zijn terug’, zei hij. ‘En ze zeggen dat ze over een paar jaar klaar zijn om Kabul in te nemen.’ Dat klonk destijds als gepoch. De harde kern van de Taliban en al-Qaeda werd eind 2001 gedood of verdreven. De jaren daarna begon de democratie aan een zegetocht. Kabul werd overspoeld door diplomaten en hulpverleners met zakken vol geld. Alleen al de Amerikanen gaven tot nog toe bijna honderd miljard dollar uit aan civiele projecten – dat is zes keer het Afghaanse bruto binnenlands product. Toen we in 2005 voor het eerst naar het zuiden trokken, zagen we wat de buschauffeur bedoelde. De regering van Hamid Karzai had er geen steun, er waren nauwelijks Navo-troepen en het leek wel of het hulpgeld als een logge lavastroom vlak buiten de poorten van de hoofdstad was gestold.
In de loop der jaren breidde de Navo zijn troepenmacht sterk uit en werden hulpprogramma’s over het land verspreid met hulp van ngo’s en (militaire) provinciale reconstructieteams. Maar ook de macht van de Taliban groeide. Ze stichtten schaduwbesturen en reizende rechtbanken die veel effectiever waren dan het trage en corrupte overheidssysteem. Met steun van hun etnische Pashtun-broeders in Pakistan bouwden ze een netwerk van trainingskampen. Voor de ideologische harde kern van hun strijders konden ze terecht op de islamscholen in de Pakistaanse grensgebieden. Ze pleegden steeds grootschaliger aanvallen, maar tegen de vuurkracht van de Navo konden ze niet op. Een mars op Kabul zit er voorlopig niet in. Dat wil niet zeggen dat ze de hoofdstad nooit in handen kunnen krijgen. In Afghanistan wordt de macht bepaald door coalities van krijgsheren en tribale verbanden. Hoe succesvoller een strijdende partij is, hoe makkelijker ze commandanten met geld en beloften kan verleiden over te lopen. Zo veroverden in 1996 de Taliban bijna heel Afghanistan.

Het is moeilijk te voorspellen of het Afghaanse leger intact zal blijven na de terugtrekking van de Navo. De sovjets probeerden dezelfde truc als de Navo nu: ze trainden en bewapenden het regeringsleger en verlieten vervolgens, in 1989, het land. Twee jaar later liepen de eerste generaals over naar de opstandelingen. Majid Mansury (63) zag het destijds gebeuren. Zijn geschiedenis van vluchten en terugkeren toont hoe het oorlogsgeweld al 35 jaar over het land golft. In 1979 vluchtte hij naar de Verenigde Staten toen de sovjets binnenvielen. Toen in 1988 duidelijk werd dat zij zich zouden terugtrekken, reisde hij naar Kabul, vastbesloten bij te dragen aan de opbouw van zijn land. Hij werd chef protocol op het ministerie van Buitenlandse Zaken in de regering die in 1992 werd gevormd na de val van het communisme. Toen de Taliban in 1996 die regering ten val brachten, vluchtte hij opnieuw naar de VS. In 2002, de Taliban werden verdreven en de Navo kwam, keerde hij weer terug. ‘Voorgoed, dacht ik. Eindelijk!’
Maar inmiddels twijfelt hij daaraan, want de toestand waarin Afghanistan verkeert, schokt hem: ‘Stelen, bedriegen en liegen, heulen met de ene partij en dan weer met de andere. Generatie na generatie is opgegroeid met oorlog. De mensen hebben geleerd dat alles is geoorloofd om zich staande te houden. Er is geen moraal meer.’
Mansury heeft veel geld verdiend met zijn aannemersbedrijf, Afghan Pioneer Group. De politiek kon hem gestolen worden, zijn principes begroef hij diep. ‘Ik heb me toegelegd op geld verdienen. Veel geld, voor mijn familie.’ Hij registreerde zijn bedrijf in Dubai, zoals veel Afghaanse ondernemers die profiteerden van de komst van de buitenlanders met hun diepe zakken. ‘Vooral het Amerikaanse leger betaalde goed’, zegt hij. ‘Er wordt niet meer gebouwd. Het enige wat we nog voor ze mogen doen is het ontmantelen van bases. Eerst propten ze ons land vol met wapens, hamburgertenten en andere troep. Nu nemen ze ons weer af wat we nog zouden kunnen gebruiken. Ik heb gebouwen afgebroken waar je scholen in kunt huisvesten.’
Laila Haidari (36) heeft geen rekening in Dubai en krijgt geen geld van internationale donors. Ze heeft niets dan schulden, 35.000 dollar in totaal. Als ze naar de junkies onder het viaduct vlak bij haar huis gaat, denkt ze aan haar broer. Ze hielp hem om van zijn heroïneverslaving af te komen. Toen dat gelukt was had ze een doel in haar leven: andere verslaafden helpen. ‘De moeder der junkies’, wordt ze genoemd. Ze maakt de tocht naar de verslaafden met hun vuile tulbanden en gescheurde kleren elke week. Ze heeft een klein behandelcentrum waar maandelijks tussen de dertig en veertig verslaafden een afkickprogramma doorlopen.
We spreken haar in het Taj Begum-restaurant dat ze heeft opgezet om ex-verslaafden aan werk te helpen. Er werken zeventien jongens die ze van de drugs af hielp in de bediening en in de keuken. ‘We hoopten met het restaurant genoeg te verdienen voor het afkickcentrum’, zegt ze. ‘Maar we krijgen niet genoeg klanten.’ Voor haar maakt 2014 weinig verschil. Van het afbouwen van de hulpprogramma’s merkt ze niets: dat geld bereikte haar toch al niet. ‘Ze spreekt geen Engels en heeft nooit een boekhouding bijgehouden’, zegt Zaffar Iqbal. Hij gaf zijn baan bij een bank op om haar te helpen fondsen te werven. Inmiddels heeft hij een ngo voor haar opgezet: Life is Beautiful. ‘Voor ons is 2014 juist hoopvol’, zegt hij. ‘Voor het eerst komt er wat geld binnen.’
Toen we in 2005 onze eerste grote reportage maakten over Afghaanse opium waren er nog maar weinig gebruikers van heroïne, dat uit opium wordt gemaakt. Verslaafden rookten blokjes ruwe opium, of aten er kleine stukjes van. Uit een VN-onderzoek in 2010 bleek dat het aantal heroïneverslaafden sinds 2005 met 140 procent is gestegen. Afghanistan, met zijn dertig miljoen inwoners, telt nu ongeveer een miljoen mensen die verslaafd zijn aan opiaten – ruim drie procent van de bevolking. De helft van de verslaafden geeft nog steeds opium aan zijn kinderen – om ze rustig te houden. Twaalf jaar westerse aanwezigheid heeft geen campagnes opgeleverd om zelfs dát te voorkomen.
De onmaakbaarheid van Afghanistan toont zich misschien wel het duidelijkst in de opiumproblematiek. Vanaf 2002 schoot de opiumoogst omhoog. Maatregelen hielpen niet. Niet de vernietiging van papavervelden, niet het aanbieden van alternatieve gewassen. Pas in 2008 nam de oogst af. Niet door bestrijding, maar door de wet van vraag en aanbod. Overproductie (gedroogde opium is jaren houdbaar) drukte de opbrengsten, waardoor boeren meer konden verdienen met andere gewassen. Toen de voorraden op waren, stegen de prijzen weer. En dus brachten 2011, 2012 en 2013 opnieuw recordoogsten. Afghanistan levert nu ruim negentig procent van de wereldopiumvoorraad. In de jaren negentig was dat nog zeventig procent. Opium voedt de oorlog: de Taliban verdienen jaarlijks zo’n driehonderd miljoen dollar door belasting te heffen op opiumopbrengsten.

Het is een hele klus om de zwaarbewaakte compound van de Europese Unie binnen te komen, ook als je een afspraak hebt. Er wordt grondig gefouilleerd en er zijn verschillende sluizen met bewapende bewakers achter dikke afzettingen. Zo’n twintig minuten nadat we ons bij de poort hebben gemeld, bereiken we het bescheiden gebouw waar de EU-medewerkers kantoor houden. ‘Ik kom bijna niet van dit terrein af’, zegt Cecilia Costa, een Portugese die een deel van de EU-hulp coördineert. ‘Dat kan alleen in gepantserde auto’s met bewakers. Buiten Kabul komen we nooit.’ Maar hoe ziet ze dan wat er met het hulpgeld gebeurt? Dat gaat via Afghaanse ngo’s, legt ze uit. Ze pauzeert even als ze de sceptische blikken opmerkt. ‘Ik zou onze gebrekkige mobiliteit niet zozeer belachelijk noemen, als wel moeilijk.’
Costa coördineert onder meer de hulp aan het Mental Health Hospital (mhh), Afghanistans enige psychiatrische ziekenhuis, ressorterend onder het Afghaanse ministerie van Gezondheid. Het heeft zestig bedden. Het ministerie is erg terughoudend met het toelaten van journalisten. Misschien omdat de stand van de geestelijke gezondheidszorg veel over een land zegt. Maar als we beloven respectvol en zorgvuldig met de materie om te gaan, kan Costa een afspraak voor ons regelen. Ze kan helaas zelf niet mee. Er is geen security detail beschikbaar.
Het ziekenhuis ligt in een stoffige buitenwijk. Het is oud en slecht onderhouden. Maar er wordt gewerkt aan nieuwe gebouwen, waarvan enkele al klaar zijn – betaald met twee miljoen euro van de EU.
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie lijdt twintig tot dertig procent van de bevolking aan psychische stoornissen en dertig tot veertig procent aan geestelijke problemen die het leven nadelig beïnvloeden. De cijfers stammen uit 2004. In tien jaar tijd zijn de problemen toegenomen, vertelt dokter Hafizullah Faiz. Hij is psycholoog. Psychiaters heeft Afghanistan niet. Het ziekenhuis werkt met een Italiaanse psychiater, die niet alleen behandelt, maar ook psychiatriestudenten opleidt – aan dat laatste betaalt de EU jaarlijks een half miljoen euro mee.
Afghanistan is een getraumatiseerd land. Maar het is niet alleen de decennialange oorlog die de mensen ziek maakt. ‘De laatste jaren zien we dat het vooral de onzekerheid is die de mensen psychisch afbreekt. Geen geld, geen werk, geen sociaal vangnet’, zegt Faiz. Het stijgende opiumgebruik is een symptoom van de slechte geestelijke gezondheid. Zelfmedicatie, om de zorgen even te vergeten. ‘Vechten voor de Taliban werkt ook’, zegt Faiz. ‘Dat geeft mensen een doel. Wie instabiel is, is relatief makkelijk te hersenspoelen met mooie verhalen over martelaarschap.’
Een groepje studenten-in-opleiding buigt zich over een man die klaagt over depressiviteit en angsten. ‘Soms valt mijn geheugen uit. Ik kan me niets herinneren, en ik ben leraar. Zo kan ik geen lesgeven.’ Hij blijkt werkloos. Al jaren. Hij heeft negen kinderen te voeden. ‘Geheugenverlies is een symptoom van angst. Hij is bang voor zijn sociale status en het lot van zijn kinderen. Dat maakt hem ziek’, zegt Faiz.
Nog meer oorlog zou rampzalig zijn voor de Afghanen. Dokter Faiz vreest dat het nog niet over is met het geweld. Wat als na 2014 een nieuwe burgeroorlog uitbreekt, zoals in 1992, toen krijgsheren van Pashtun, Tadzjieken, Hazara en Oezbeken elkaar bevochten? In vier jaar tijd vielen ruim vierhonderdduizend doden. Daarmee vergeleken is de huidige oorlog bescheiden. Die kostte in twaalf jaar tijd tussen de veertigduizend en zestigduizend doden. Een Tadzjiekse regisseur vertelde ons in 2005 met troebele blik over de wreedheden die Hazara-milities zijn familie tijdens de burgeroorlog hadden aangedaan. ‘Niemand uit ons gezin vocht. Het was omdat we anders zijn dan zij.’
Naast het gevaar van een burgeroorlog bedreigen twee buitenlandse conflicten het land. Ten eerste de rivaliteit tussen India en Pakistan, die sinds 1947 al drie oorlogen uitvochten. De Indiërs hebben ruim tien miljard dollar in Afghanistan geïnvesteerd. Ze leggen wegen aan en zijn bezig met een negenhonderd kilometer lange spoorlijn van de Iraanse havenstad Chabahar naar midden-Afghanistan. Dat biedt hun de kortste weg naar de markten van Centraal-Azië en Rusland. Een hoge ambtenaar van het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, die over dit gevoelige onderwerp slechts anoniem wil praten, zegt: ‘We hebben de Indiase investeringen nodig. En we hopen op een gematigde houding van Pakistan.’ Maar Pakistan vreest omsingeling door zijn erfvijand en gebruikt zijn banden met de Afghaanse Taliban om de Indiase invloed te bestrijden. Het was destijds naïef veiligheid te zoeken in een pension waar Indiërs verbleven. Na de aanval op The Park Residence werden twee zelfmoordaanslagen gepleegd op de Indiase ambassade, ten koste van 75 doden.
Ten tweede dreigt Afghanistan in conflict te raken met Pakistan. De buurlanden onderhouden een notoir slechte relatie en zijn verwikkeld in een gevaarlijk spel. In oktober overvielen Amerikaanse commando’s een konvooi van de Afghaanse inlichtingendienst nds dat in het geheim Latif Mehsud, de tweede man van de Pakistaanse Taliban, naar Kabul vervoerde. Zo kwamen de Amerikanen erachter dat de Afghanen waarschijnlijk de Pakistaanse Taliban financieel steunen. Ook al zijn de Pakistaanse Taliban gelieerd aan al-Qaeda en de Afghaanse Taliban, de Afghanen zien in hen een bondgenoot omdat zij de Pakistaanse staat willen vernietigen. Moellah Fazlullah, de leider van de Pakistaanse Taliban, voert met zijn strijders vanaf Afghaans grondgebied ongehinderd aanvallen in Pakistan uit. Facties van de Afghaanse Taliban die gesteund worden door de Pakistaanse inlichtingendienst isi, vallen intussen vanuit Pakistan Afghaanse doelen aan. Deze ‘grote trek’ van strijders heeft al geleid tot artilleriebeschietingen en vuurgevechten tussen de legers van beide landen.

‘Ik had een perfect schootsveld’, zegt Mohammed Khalid Sadat (25). Hij staat bij het raam van zijn werkkamer op de derde verdieping van het gouverneursgebouw in Tarin Kowt en toont hoe hij met een kalasjnikov aanvallende Taliban-strijders bestookte. Sadat is de persoonlijk secretaris van de gouverneur van Uruzgan, de Zuid-Afghaanse provincie die tussen 2006 en 2010 onder Nederlandse hoede viel.
Op 28 juli 2011, bijna een jaar nadat de Nederlandse troepen Uruzgan hadden verlaten, bestormden Taliban-strijders omhangen met zelfmoordvesten de gouverneurscompound. Ook het hoofdkwartier van Matiullah Khan, de lokale strong man met zijn machtige militie, werd aangevallen. Bijna zes uur duurden de gevechten. Er vielen 22 doden. Die donkere dag ging een droom van Sadat in vervulling. Eindelijk werd hij gebeld door journalisten van over de hele wereld. Ze hadden via internet vernomen dat het regeringscentrum in de afgelegen provincie onder vuur lag. ‘Maar ik kon de meesten maar kort te woord staan, want ik stond te schieten’, zegt hij spijtig. Sadats baas, een nieuwe gouverneur die net als zijn voorgangers niet uit Uruzgan komt, heeft zich omringd met jonge medewerkers en adviseurs. Vroeger waren de adviseurs van de gouverneur oude mannen. Nu zijn vier van hen jonger dan dertig. Samin Azizi (28), bestuurlijk expert van de gouverneur, komt uit Uruzgan en studeerde in Kandahar. Hij zegt dat het steeds beter gaat met het onderwijs in de onderontwikkelde provincie. In 2011 slaagden 21 scholieren uit Uruzgan voor het universiteitsexamen. Vorig jaar waren dat er al 411, onder wie veertien meisjes.
Op een heuvel aan de rand van Tarin Kowt, het provinciehoofdstadje, staat een nieuw gebouw van vier verdiepingen. Hier huist het in 2010 gestichte Teacher Training College. Een groepje jonge docenten leidt ons rond. Er ligt geen tapijt in het gebouw. Veel lokalen zijn leeg en de banken en stoelen die er staan, zijn gammel of stuk. Abdul Rahuf (28) geeft les op het college. Net als de andere docenten heeft hij een universitaire opleiding. Van de tien docenten, de meesten eind-twintigers, komen er acht uit Uruzgan. Ze spreken allemaal goed Engels. ‘We verdienen hier 250 dollar per maand. Als we voor buitenlanders in Kabul gaan werken, kunnen we 1500 dollar verdienen. Maar we willen onze eigen mensen helpen, hier in Uruzgan.’
Op het college worden nu ruim driehonderd middelbare-schooldocenten getraind, drie keer meer dan drie jaar geleden. Elders in de provincie worden vrouwelijke leraren opgeleid, eveneens door Uruzgani die in Kandahar studeerden en terugkwamen. Zo wordt het onderwijs een vliegwiel, hopen de docenten, dat de ontwikkeling van het gebied aanjaagt.
Ook met de Malalai-school, een school voor meisjes in Tarin Kowt, gaat het goed. Dit jaar was er een recordaantal inschrijvingen, ondanks bedreigingen van de Taliban. ‘Ik wil parlementslid worden’, zegt Anousja (19) beslist. Ze werkt voor een organisatie die vrouwen helpt. ‘Ik licht hen voor over hun rechten. Ik krijg dreig-sms’jes van de Taliban. Maar ik ga door. Alle vrouwen uit de provincie steunen me.’
In Kabul luistert mensenrechtenactivist Ahmad Nader Nadery (38) instemmend naar onze ervaringen in Uruzgan. Als hoofd van de onafhankelijke Afghaanse mensenrechtencommissie liet hij kritische rapporten opstellen over de burgerdoden veroorzaakt door de Navo en de Taliban, over verkiezingsfraude door aanhangers van president Karzai, en over mensenrechtenschendingen van krijgsheren, onder wie ministers en steunpilaren van de president. Na dat laatste rapport, dat nog altijd geheim is, ontsloeg Karzai hem.
Volgens Nadery is in twaalf jaar tijd een nieuwe generatie gevormd die niet zal zwichten voor geweld, omdat ze weet hoe dat een natie kan vernietigen.
Maar kan zij het hoofd bieden aan de bedreigingen die op het land af komen na het vertrek van de Navo? Nadery gelooft niet dat het land zo makkelijk naar nieuw geweld zal afglijden. Veel krijgsheren hebben de laatste jaren ontdekt dat je meer geld kunt verdienen met handeldrijven in vredestijd dan met vechten, legt hij uit. ‘Het is opvallend dat veel hoogopgeleiden in Afghanistan blijven. Er keren zelfs kinderen van vluchtelingen terug die niet hier geboren zijn. Dat doe je niet als je vreest voor een burgeroorlog. Voor het eerst zijn veel van onze jongeren goed opgeleid. Ze kennen de weg naar de internationale gemeenschap en willen investeren in Afghanistan. Zij zijn onze hoop.’