‘IK ZIE GEEN enkele reden’, verklaarde de autodidactische historicus David Irving enkele jaren geleden voor een gezelschap in Calgary, ‘om smaakvol te zijn over Auschwitz. It is baloney. It is a legend… Ik beweer — en het is nogal smakeloos — dat er meer vrouwen stierven op de achterbank van Edward Kennedy’s auto in Chappaquiddick dan in een gaskamer in Auschwitz… Er lopen zo veel Auschwitz-overlevenden rond, het aantal neemt in de loop der jaren toe, wat biologisch gezien op zijn zachtst gezegd nogal vreemd is… I’m going to form an association of Auschwitz Survivors, Survivors of the Holocaust and Other Liars, or the ASSHOLS.’ ‘They will wheel out all the so-called eyewitnesses’, merkte hij voor een bezoek aan Australië smalend op, en hij beweerde dat overlevenden niet hebben geleden, ‘per definitie niet, niet half zo veel als zij die stierven’.
Hoewel hij dus meer dan duidelijk was geweest, meende hij toch dat professor Deborah Lipstadt van de Emory Universiteit in Atlanta met haar in 1993 verschenen Denying the Holocaust zijn carrière had geschaad. Pas op 17 januari van dit jaar startte het Londense proces dat hij tegen Lipstadt en Penguin Books aanspande, omdat het inmiddels moeilijk was geworden om lezingen te geven en boekcontracten af te sluiten. Hij werd onder andere in Canada, Duitsland en Oostenrijk — geen commentaar — tot persona non grata verklaard, op basis van haat-statuten of verboden op valse berichtgeving. In de Verenigde Staten, waar men tegen de klippen op verslingerd is aan het Eerste Amendement op de Grondwet, de freedom of speech, kon men zijn redevoeringen niet officieel verbieden, maar wel met blokkades en protesten verhinderen.
OOIT WAS DAVID IRVING een ook door echte historici gewaardeerde auteur van The Destruction of Dresden, Churchill’s War en Hitler’s War, boeken die het vertrouwde ‘overwinnaarsperspectief’ op de Tweede Wereldoorlog relativeerden – iets wat A.J.P. Taylor en anderen ook al hadden gedaan, zij het voorzichtiger. Irving maakte naam als expert van het nazi-tijdperk, raakte intiem bevriend met oud-militairen en voormalige medewerkers van Hitler, ging lezingen geven in kringen die men niet frequenteert en belandde geleidelijk aan in ‘revisionistisch’ vaarwater. Hij beweerde dat Anne Franks dagboek een ‘roman’ was en beschuldigde een Auschwitz-overlevende ervan de armtatoeage zelf te hebben aangebracht. Hij claimde dat er tijdens de oorlog niet meer dan één miljoen joden stierven, dat er geen gaskamers werden gebruikt en dat er geen sprake was van een geplande genocide.
De publieke opmars van internet opende nieuwe kanalen, maar de antisemitische en revisionistische ideeën, verscholen in uithoeken als www.kaiwan.com/~ihrgreg-/misc/smear1.html, waren van eergisteren. Meteen na de oorlog ging het al mis, hoe ijverig de Amerikaanse overwinnaar ook Duitse burgers langs de lijkenbergen in zojuist bevrijde kampen stuurde. De wereld wist aanvankelijk niet dat er in de vernietigingskampen vooral joden waren omgebracht. Joodse organisaties in Amerika, schrijft Eva Hofmann in de New York Review of Books, zich baserend op Peter Novicks The Holocaust in American Life, hadden er geen behoefte aan het beeld van eeuwige slachtoffers te benadrukken. Ze adviseerden hun eigen leden geen vijandige opmerkingen over Duitsland te maken. Duitsland, dat bij toverslag was veranderd in een bondgenoot bij de strijd tegen de homo sovjeticus; Churchill had al vroeg in de oorlog het vermoeden uitgesproken dat men bezig was het verkeerde zwijn te slachten. Ook de Verenigde Staten waren nooit helemaal van antisemitische smetten vrij. In het McCarthey-tijdperk was het niet verstandig om, als vertegenwoordiger van een aspirant-vijfde colonne, de aandacht op zich te vestigen.
Met het Eichmann-proces (1961) en de Jom-Kippoer-oorlog (1973) trad er een verandering in. Elie Wiesel bedacht in 1963 de term ‘holocaust’ — naar verluidt was hij er uiteindelijk zelf niet gelukkig mee — en het betwijfelen van de holocaust werd definitief ‘politiek incorrect’, zoals negationisten spottend opmerken. Het werd daarmee ook veel interessanter om gaskamers, massamoord en Hitlers aandeel in de genocide te ontkennen. Bardèche en Rassinier (opmerkelijk genoeg zelf een overlevende) haalden de internationale pers; Austin J. App publiceerde in 1973 de Six Million Swindle; en Arthur R.Butz deed in 1977 een gooi naar de onsterfelijkheid met The Hoax of the Twentieth Century. Het Institute of Historical Review uit Californië, opgericht door de alomtegenwoordige racist Willis Carto, loofde vijftigduizend dollar uit voor het eerste individu dat de historische werkelijkheid van vergassingen kon bewijzen. Mel Mermelstein, een Auschwitz-overlevende die diverse familieleden had verloren, sleepte het instituut voor de rechtbank en inde een bedrag van negentigduizend dollar, omdat de rechtbank van mening was dat de vergassingen ‘niet redelijkerwijs voor discussie vatbaar’ waren en dat het Amerikaanse rechtssysteem niet de plaats was om te proberen ‘crackpot theories’ te bewijzen. In Frankrijk werd Robert Faurisson van de Sorbonne verwijderd op basis van het Gayssot-amendement van 1990, dat ontkenning van misdaden tegen de mensheid verbiedt.
In 1988 moest de Canadese revisionist Ernst Zündel voor het gerecht verschijnen. Om zijn verdediging te ondersteunen liet hij de ‘ingenieur’ en specialist executie-inrichtingen Ernst Leuchter naar Auschwitz afreizen. Leuchter dwaalde door de ruïnes en bikte wat willekeurige stukjes steen weg, waarvan hij niet kon weten of ze uit de binnenwand van gaskamers afkomstig waren. De laborant wist noch wat hij binnenkreeg, noch wat hij geacht werd te bewijzen; hij verklaarde later dat hij andere experimenten had moeten doen, en publiceerde het beruchte Leuchter-rapport. Er waren in de steenmonsters geen zyklon-B sporen aangetroffen — volgens Zündel en de zijnen een doorslaggevend bewijs dat de vergassingen een fabeltje waren. Zelfs beginnende chemici konden de rechter uitleggen dat, ook wanneer Leuchter de goede stukken steen zou hebben geoogst, ruim veertig seizoenen Poolse sneeuwbuien en verzuurde regens korte metten zouden hebben gemaakt met de gassporen. De hele geschiedenis was een treurig voorbeeld van het soort quasi-wetenschappelijke uitspattingen waar holocaust-ontkenners zich schuldig aan maken — eindeloos gezeur over kleine inconsistenties in getuigenissen en technische beschrijvingen. Inmiddels heeft Irving, die op heroïsche wijze zichzelf verdedigt, voor rechter Gray toegegeven dat het Leuchter-rapport een misser was.
WAAR GAAT Irving versus Lipstadt over? Michael Shermer schrijft op de opiniepagina van het maandblad Skeptic dat het ‘een van de belangrijkste processen’ is uit het voortgaande debat over ‘de limieten van de persvrijheid’. Hij is een sterk tegenstander van verbodsbepalingen — ‘negeer of debunk David Irving, maar censureer hem niet’. Ook Ken McVay, een prominente Canadese antiracist en schepper van de imponerende Nizkor-website (www.nizkor.org), is tegen harde maatregelen. Verboden geven de holocaust-ontkenners slechts de kans om te beweren dat het establishment de waarheid ‘onderdrukt’ en ‘censureert’, een bekrachtiging van hun wetenschappelijke pose; ze bedrijven immers ‘historisch onderzoek’ en pleiten voor een ‘vrij en open debat’. Maar debatteren over vaststaande feiten, merken hun critici op, is al het begin van een ontkenning.
James Najarian betoogt in het artikel ‘Rhetoric of Holocaust Denial’ dat de ontkenners heel slim appelleren aan objectiviteit en fair play; ‘retoriek is uit de mode’, men is nu ‘zelfbewust antiretorisch’. Maar met retoriek op zichzelf is niets mis, terwijl antiretoriek op een misleidende manier retorisch kan zijn — het imiteren van wetenschappelijk proza, het hanteren van een onpersoonlijke toon en het citeren van autoriteiten. Irving presenteert op zijn thuisbasis (www.fpp.co.uk) lange lijsten van documenten en verwijzingen, waarmee een suggestie van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewekt; hij verwijst uitdagend naar de tegenstander, de Nizkor-site. De postmoderne nadruk op ‘discourse deconstructing’ heeft als nadeel dat er strak wordt vastgehouden aan de idee dat er altijd twee kanten aan de zaak zijn — ‘but simply put, there are not two sides to every story’, meent Najarian. Cynische ontkenners als Des Pres geloven dat macht bepaalt wie er gelijk heeft en ze dopen hun tegenstanders tot ‘exterminationisten’.
De intelligentste holocaust-ontkenners hebben zich aangepast aan de tijdgeest; hun quasi-wetenschappelijkheid en minutieuze feitelijkheid vormen het moderne uiterlijk van het vooroordeel. Friedrich Paul Berg probeert met emissiecurves, brandstof-lucht-ratio’s en de Wet van Henderson te bewijzen dat het onmogelijk is om, zoals in Treblinka en Belzec gebeurde, met de uitlaatgassen van dieselmotoren mensen in afgesloten ruimten om te brengen (onjuist, bewezen Britse onderzoekers aan de hand van dierproeven); omdat er op de schaarse luchtfoto’s van Auschwitz-Birkenau geen rookwolken voorkomen, wordt het bestaan van crematoria ontkend (aan de hand van vluchtdata en kansberekening is aangetoond dat zulks geen verwondering hoeft te wekken); wanneer Raoul Hilberg in Destruction of the European Jewry (1961) het aantal vermoorde joden op 5,1 miljoen stelt (niet meer dan de laagst te verantwoorden schatting) wordt dat gezien als een ondermijning van het holocaust-concept; en zo gaat het verder — Zyklon-B is wel in grote hoeveelheden aangevoerd, maar het werd gebruikt ter ‘ontluizing’, al die zoekgeraakte joden wonen ‘ergens in Centraal-Azië’, waar zouden de Duitsers ‘al die menselijke as’ hebben moeten laten, de gaskamers zijn na de oorlog om ‘propagandistische redenen’ geheel herbouwd, en verder is er altijd wel een Pool te vinden die destijds in de buurt woonde en ‘niets’ geroken heeft.
David Irving is een meester in de selectieve presentatie. Hij probeert Michael Shermer, hoofdredacteur van Skeptic, wijs te maken dat ‘Ausrottung’ in die goede oude tijd iets anders betekende dan ‘vermoorden’. Hij neemt in zijn site de Engelse vertaling op van de Wannsee-conferentie, die gruwelijkste aller vergaderingen, maar hij kan zich dat permitteren omdat er in de tekst sprake is van ‘oplossingen’, ‘problemen’ en ‘verhuizingen’, en niet van ‘moord’; de aanwezigen wisten precies wat er bedoeld werd met ‘Sonderbehandlung’, en dat gold ook voor de verslaglegger — Obersturmbannführer Adolf Eichmann, medewerker van het Reichs Sicherheit Hauptamt te Berlijn, afdeling Jodenzaken. ‘Tenslotte werden er verschillende mogelijke oplossingen besproken, tijdens welke discussie Gauleiter dr. Meyer en staatssecretaris dr. Bühler zich op het standpunt stelden, dat zekere voorbereidende werkzaamheden onmiddellijk moesten worden uitgevoerd in de betreffende gebieden, tijdens welk proces het alarmeren van de bevolking diende te worden vermeden.’
HET IS NODIG te vermelden dat iedere twijfel in het geval van de holocaust uitgesloten is, ook al bleek bij een enquête dat 22 procent van de Amerikanen het voor mogelijk hield dat de historici zich vergisten (na een gecorrigeerde vraagstelling daalde dat aantal tot acht procent). Irving heeft Lipstadt in de positie gebracht waarin ze, als aangeklaagde, moet bewijzen dat Irving vaststaande feiten ontkent — een eigenaardigheid van de Britse wetgeving. Bewijzen zijn er natuurlijk in overvloed. Oud-SS’ers weidden na de oorlog ruimhartig uit over hun genocidale verleden, tijdens de Neurenberg-processen en de rechtszaak tegen Eichmann in Jeruzalem zijn honderden, elkaar vaak tot in de details bevestigende getuigenissen opgetekend, en er is administratie overgeleverd: bestellijsten, transportlijsten, dodenlijsten. Voormalige personeelsleden hebben zeer nauwkeurig verteld hoe ze te werk gingen.
Höss was jarenlang de commandant van Auschwitz, en zijn verhaal komt, om maar een voorbeeld te noemen, tot in de details overeen met dat van de Duits-Engelse tolk Pery Broad. Om deze overeenkomsten te verklaren moeten negationisten in ieder geval aannemen dat al deze getuigen hun verhaal onderling hebben afgestemd, dat wil zeggen: ook de nazi’s en hun joodse slachtoffers onderling!, terwijl Duitsers er weinig belang bij hadden om zo openhartig te zijn. Er is een geregistreerde rede van Himmler in Poznan, 4 oktober 1943, waarin hij onbevangen spreekt over de ‘Ausrottung’ van het joodse volk. Hitlers politieke testament, een dag voor zijn dood geschreven, roept het nageslacht nogmaals op het antisemitische beschavingswerk voort te zetten.
In Neurenberg werd Höss ondervraagd: ‘Voelde u, denkend aan uw eigen familie en kinderen, ooit sympathie voor uw slachtoffers?’ Höss: ‘Ja.’ ‘Hoe was het voor u dan mogelijk om uw handelingen uit te voeren?’ Höss: ‘Ondanks alle twijfels die ik had, waren de strikte orders en de redenen die Reichsführer Himmler had gegeven doorslaggevend.’
Wat zou Höss tijdens deze vragen hebben gedacht en gevoeld? Niets, misschien?
DE ONTKENNERS proberen feiten tot een verschil van mening te reduceren, en dat is de reden waarom historici niet in debat willen gaan over de feiten. Irving heeft tijdens het Londense proces al diverse malen gedemonstreerd hoe hij met betrouwbare documenten en vervelende vragen omgaat: wanneer ze hem niet bevallen antwoordt hij domweg niet, of hij zoekt naar vernuftige vluchtwegen. Revisionisten en negationisten willen geen feiten, ze willen haten, vervormen en dwarsliggen. De historicus Evans heeft aan Lipstadts verdediging een lijvig boekwerk bijgedragen, waarin hij niets heel laat van de wijze waarop Irving in de loop der jaren zijn bronnen gebruikte. Hij is een meester in de zogeheten snapshot fallacy, het uit de context rukken van een detail. Er is één geval bekend waarin Hitler beval een transport met joden niet te vernietigen, misschien omdat hij ditmaal andere bedoelingen had — juist een bewijs tégen Hitlers onwetendheid, zou je zeggen, maar Irving draait de zaken om. Zijn ijver in het misleiden van zijn lezers wekt verbazing, en de vraag rijst wat zijn psychische programma kan zijn. Waar is de mens Irving werkelijk op uit?
Tijdens onze e-mail-wisseling onthult Ken McVay dat hij niet gelooft in allerlei subtiele verschillen tussen revisionisten en negationisten. Hij heeft lang geleden al geconcludeerd dat ze allemaal jodenhaters zijn. ‘Waarin ze naar mijn mening verschillen is, of ze al dan niet werkelijk geloven in de onzin die ze over de holocaust uitkramen.’ Iemand als Ernst Zündel weet heel goed dat zijn ontkenning uit de lucht is gegrepen, terwijl anderen ‘simpelweg te stom of door haat verblind’ zijn om te begrijpen wat werkelijkheid is en wat niet. Hij kan zich geen andere verklaring voorstellen, wanneer ontkenners ‘maand na maand met dezelfde vermoeiende beweringen aan komen zetten’, zelfs wanneer ze weten dat die al ‘talloze malen ontkracht’ zijn. Volgens McVay weet Irving dat hij onzin beweert, en is hij niet meer dan een ‘abjecte racist’.
Een tochtje langs diverse hate-sites maakt niet duidelijk wat de werkelijke motieven van de ontkenners zijn. Volgens sommige bronnen willen ze het fascisme rehabiliteren, dat vooral door de holocaust een ‘slechte naam’ heeft gekregen, of zijn ze antisemiet, van nature stoute jongens die het heerlijk vinden beweringen te doen die verkeerd vallen; ‘men wekt de doden tot leven om de levenden beter te kunnen treffen’, schreef Vidal-Naquet. De verhalen over internationale samenzweringen zijn onuitroeibaar. De joodse lobby zou de publieke opinie met slachtofferverhalen willen manipuleren.
De foto van Ernst Zündel, op de Nizkor-site, toont een uitdagende, enigszins gezette man die er met zijn helm uitziet als de voorman op een boortoren. Hij wordt gesecondeerd door twee in stemmig bruin gestoken lijfwachten met zonnebrillen — jongensboek en genocide, padvinders van de dood. De psychologie van het fascisme is vaak geanalyseerd, en we mogen constateren dat de verklaringen op een grens zijn gestuit. Gaat het uiteindelijk vooral om sociale druk, gewoonte en plichtsbewustzijn? De 450 leden van Reserve-politiebataljon 101, gewone Duitse mannen uit Hamburg en omstreken, schoten in zestien maanden veertigduizend Poolse joden neer, terwijl ze het volste recht hadden om niet aan de executies deel te nemen (een van de hardnekkigste mythen over het nazi-tijdperk is dat op dit soort weigeringen de doodstraf stond). Uit Eugen Kogons Der SS-staat valt op te maken dat verveling en afstomping een belangrijke rol spelen bij wreedheden — het moorden en passant, om niets, zoals dat in het Cambodja van de Rode Khmer op grote schaal plaatsvond; soms leek het erop alsof het meer inspanning kostte om iemand niet neer te schieten dan wel. Hannah Arendt heeft de verbazingwekkende banaliteit van het kwaad uitvoerig beschreven. Natuurlijk kunnen antisemitisme en ontkenningspsychologie verschillende oorzaken hebben; er zijn altijd de persoonlijke geschiedenissen, coïncidenties, machtsvacuüms, tijdgebonden veten, karakterzwakheden die door specifieke omstandigheden aan het licht komen, zoals er ook individuen zijn die zich toevallig redelijk blijven gedragen, bij gebrek aan ontplooiingskansen. Misschien is een Grand Unified Theory van het menszijn voor altijd illusoir.
En de bevrediging, het gelukzalig toegeven aan de haat? Toen Höss in Dachau voor de eerste keer zag hoe een gevangene gegeseld werd, raakte hij ‘onaangenaam opgewonden’. ‘Ik kreeg het warm en koud tegelijk… ik kan dit niet uitleggen.’ Globocnik, door Himmler belast met de uitroeiing van Poolse joden in het kader van de Aktion Reinhard, schreef aan een collega: ‘De Reichsführer der SS heeft ons zo veel nieuw werk gegeven dat daarmee al onze geheime wensen vervuld kunnen worden. Ik ben hem daarvoor zeer dankbaar, en hij kan er zeker van zijn dat zijn wensen binnen de kortst mogelijke keren zullen worden vervuld.’
ER ONTBREEKT IETS bij de ontkenners, iets wat we een ‘dieper’ motief zouden kunnen noemen — of ronduit ‘psychologie’. Wanneer McVay de ontkenners ‘abjecte racisten’ noemt, is er geen sprake van een diepgaande analyse. Het wordt niet duidelijk wat ethisch minvermogenden als Greg Raven, de huidige voorzitter van de IHR en bedenker van de term ‘holohoax’, werkelijk drijft. Op het eerste gezicht lijkt het onbegrijpelijk dat een antisemiet de holocaust ontkent omdat die toch zijn geheime wensen vervult — denk aan de arbeidssatisfactie van politiechef Globocnik. Maar ook een schurk wil respectabel zijn, en ook hij moet, om het freudiaans te formuleren, aan zijn Über-ich gehoorzamen; omdat genocide misdadig is, zal de antisemiet zijn genoegen moeten afweren met een verhaal dat zo schandalig is dat hij het schuldgevoel over zijn wrede genoegen ermee kan verdringen.
McVay toont weinig affiniteit met psychologische uitweidingen. Hij meent dat veel negationisten zo dom zijn dat het niet interessant is om naar motieven te zoeken, en inderdaad staat het verstand stil bij een ‘antizionistisch manifest’ waarin wordt opgemerkt dat het wel verdacht is dat er bij de ramp met het Swissair-toestel, vlak bij New York, zo weinig joden omkwamen, terwijl toch ‘bijna de helft (onjuist) van de New Yorkse bevolking uit joden bestaat’. Bij het doorworstelen van honderden pagina’s ontkenningsproza is het opvallend dat iedere neiging tot kritische zelfreflectie bij de auteurs afwezig is; ze verzinnen complottheorieën, maar hun eigen motieven blijven duister. ‘Zou de activiteit van het denken als zodanig’, vroeg Hannah Arendt zich hoopvol af, ‘de gewoonte om te onderzoeken en na te denken over wat er gebeurt, ongeacht specifieke inhouden en tamelijk afhankelijk van resultaten, zou deze activiteit van een zodanige aard kunnen zijn dat zij mensen tegen slechte daden conditioneert?’
DE DIRECTEUR van het Yad Vashem-instituut in Jeruzalem, Yehuda Bauer, heeft opgemerkt dat het proces Irving versus Lipstadt ‘een van de klassiekers van het holocaust-bewustzijn’ kan worden. ‘Het is de eerste rechtstreekse confrontatie met ontkenning van feiten over de holocaust voor een rechtbank. Er is nooit een proces zoals dit geweest.’ Insiders verwachten overigens dat Irving geen schijn van kans heeft, maar de wereld zal er wel niet veel op vooruitgaan — waarom zou dat het geval zijn?
Naar verluidt heeft Einstein ooit beweerd dat alleen domheid eeuwig is. Misschien had hij ‘en wreedheid’ daaraan kunnen toevoegen. Enkele maanden geleden omschreef Joachim Fest in Der Spiegel het Boze als een Werkelijke Macht, een boodschap die wij nog altijd niet hebben begrepen; de antropologie kent geen ‘anachronismen’, ‘das Stück beginnt jeden Tag neu’. Misschien zal de holocaust tot in lengte van dagen het symbool zijn van een Tegenverlichting, of erger nog: de Tegenverlichting zelf.