Het is heerlijk om te zien hoe iedereen zich dit jaar op de arme dode werpt en Van Goghs toch al niet geringe reputatie verder tot slagschiphoogte doet aanzwellen. Ik meldde hier eerder al de inspanningen van Mons, waar een grote tentoonstelling werd ingericht rond Van Goghs kortstondige (en zeer ongelukkige) verblijf in de Borinage. Het museum bezat weliswaar zelf niks, en Van Gogh had in zijn Waalse tijd niet meer dan een bundeltje onbeholpen tekeningen gemaakt, uit wanhoop, maar goed, het museum stelde toch maar manmoedig dat dáár zijn kunstenaarschap was geboren.

Hetzelfde zeggen natuurlijk de Brabanders van het Noordbrabants Museum (‘Vincent van Gogh is een van de grootste kunstenaars die Brabant heeft voortgebracht. Hier werd hij geboren en ontwikkelde hij zich als kunstenaar’) en het museum zet hem in de vaste opstelling fier in een rijtje met Hertog Jan, Pieter van den Hoogeband en Frits Philips.

Zo is alles dus Van Gogh. De bijna afgelopen tentoonstelling Design uit het land van de aardappeleters toonde 85 objecten – het merendeel van alumni van Design Academy Eindhoven – gegroepeerd in drie thema’s (‘eenvoud, natuur en boerenland’) die kennelijk allemaal door Van Gogh werden geïnspireerd. ‘Een expositie waar Vincent zijn hoed voor zou hebben afgenomen!’, zegt het museum, maar ik denk het niet: als Van Gogh biggenbodywarmer van Thermolab/Groene Campus of de glanzend bronzen schop en mestvork van Studio Job had gezien, dan was hij woedend weggelopen, schuimbekkend bij zoveel decadente minachting voor het nobele boerenwerk.

Twee zaaltjes verder is het opnieuw raak, maar nu snijdt de vergelijking wel hout. Het museum toont hoogtepunten uit de Kunstsammlung Würth, zestig werken uit de twintigste en 21ste eeuw uit de voorbeeldige, evenwichtig opgebouwde verzameling van Reinhold Würth. Die omvat zestigduizend stukken en wordt op verschillende locaties in Duitsland getoond; het Noordbrabants Museum toont een reizende selectie ‘klassieke modernen’ – Arp, Kirchner, Picasso, Tinguely, Warhol, de Saint Phalle, Lichtenstein, Christo; een mooie Kiefer, een mooie Baselitz, een mooie Gerhard Richter.

Een hele zaal wordt daarbij ingenomen door vier landschappen – hetzelfde rijtje bomen, in vier seizoenen – door David Hockney. Grote werken, samengesteld uit meerdere panelen. Kleurrijk, een tikje vlak – misschien de invloed van de digitale media, die Hockney zich eigen maakte – maar wel degelijk ‘pastoraal’, een woord dat bij veel Britse kunst (en veel Britse muziek) naar boven komt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de even omvangrijke cyclus van Gilbert & George, The Paintings (with Us in the Nature), aangekocht door Kröller-Müller. Hier heeft Hockney bepaald iets van Van Gogh in zijn achterhoofd gehad. Het rijtje bomen krijgt in zijn kleurrijke afwisseling door het jaar heen een tint van eeuwigheid, een sacrale lading, zoals die Van Gogh eigenlijk in alles een goddelijke vonk zocht, zag, en zichtbaar wilde maken. Daar heeft, met alle respect, Studio Job echt geen kaas van gegeten.


Hockney, Picasso, Tinguely en meer… Hoogtepunten uit de Kunstsammlung Würth, Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch, t/m 17 mei; hetnoordbrabantsmuseum.nl


Beeld: David Hockney, Felled Trees on oldgate (2008), olieverf op 2 doeken (152,5 x 244 cm totaal), Foto: Richard Schmidt, Sammlung Würth