Na de ontdekkingsreizigers en de admiraals trokken de antropologen de wereld in om de verre culturen in kaart te brengen. De vreemde, inheemse, exotische gemeenschappen werden door hen beschreven, verklaard en vervolgens stil gelegd. De gekleurde mensen met hun merkwaardige zeden en mystieke rituelen werden in de geschriften van de westerse antropologen wonderschone stillevens. Het zou immers zonde zijn als zij door invloeden van buitenaf zouden veranderen of als ze de brutaliteit hadden zelf te willen veranderen? Zo ontstond het beeld van de wereld als een cultureel mozaiek. Elke plaats had zijn volk, elk volk had zijn cultuur, elke cultuur had zijn territorium, en te zamen vormden ze een prachtig, maar keurig van elkaar gescheiden geheel.
Maar zijn culturen wel zo plaatsgebonden als ze lijken, vraagt een nieuwe stroming van antropologen zich af. Onderzoekers als Ulf Hannerz (Zweden) en Arjun Appadurai (India) gaan ervan uit dat culturen niet aan plaatsen en streken, maar aan mensen toebehoren. Als de mensen veranderen, als hun onderlinge verhoudingen veranderen, als die mensen televisie beginnen te kijken en over de wereld gaan reizen, stort het beeld van het culturele mozaiek in. Ulf Hannerz, hoogleraar te Stockholm, verwierf bekendheid met Soulside (1969), over de levensstijlen in het zwarte getto van Washington. Hij deed verder onderzoek in het Caribisch gebied en Nigeria en publiceerde recentelijk een inleiding tot de antropologie van moderne samenlevingen, getiteld Cultural Complexity. Arjun Appadurai is directeur Azie-studies aan de universiteit van Chicago. Hij redigeerde twee bundels over veranderende levensstijlen in India en werkte samen met Ulf Hannerz aan het beroemde Global Culture (1990). Binnenkort verschijnt van zijn hand een studie naar de Indiase diaspora.
Hebben we te maken met een geheel nieuwe antropologie, die niet langer is geinteresseerd in kleine, afgelegen dorpen met primitieve mensen en magische rituelen, maar in moderne verschijnselen als migratie, media en stedelijke culturen?
Appadurai: ‘De antropologie moet wel veranderen. In de eerste plaats omdat die kleine, eenvoudige samenlevingen veranderen en deel gaan uitmaken van de complexe wereld; in de tweede plaats omdat de moderne samenlevingen heel goed zijn te bestuderen met de middelen die antropologen voor de eenvoudige culturen hebben ontwikkeld. De culturen raken steeds meer met elkaar verstrengeld, dank zij de media en migratiestromen, waardoor die strikte afbakening van vroeger zinloos is geworden.’
Hannerz: ‘Je zou ook kunnen zeggen dat niet de antropologie maar de antropologen veranderen. Ze reizen, ze zien in de derde wereld grote steden ontstaan die doen denken aan de vroegere dorpen, maar ook aan de moderne steden in het Westen.’
Hannerz maakt een streng onderscheid tussen kosmopolieten, toeristen en migranten. Toeristen zijn passieve waarnemers en migranten zien hun betrokkenheid bij de nieuwe cultuur waarin ze terecht komen als een noodzakelijk offer, dat zo gering mogelijk moet worden gehouden. Hoe zit het dan met iemand als Appadurai, die is geboren in India, maar als antropoloog werkt in de Verenigde Staten?
Appadurai: ‘Ik ben in de eerste plaats een migrant, met alles wat daarbij hoort: de perikelen rond de verblijfsvergunning, het heimwee naar het land van herkomst en dergelijke.’
Maar u woont al een kwart eeuw in de Verenigde Staten. Is het niet een beetje tijd om gewoon Amerikaan te worden?
‘Ik blijf de vraag voor me uitschuiven wat ik nu eigenlijk ben, Indier of Amerikaan. Mijn vrouw is Amerikaanse, en voor mijn kinderen is die vraag dus urgenter en gecompliceerder. Maar ik zelf kan me nog veroorloven om gehecht te zijn aan het land van herkomst. Er zit wat dat betreft een tegenstrijdigheid tussen mijn werk en mijn persoonlijke gevoelens. Theoretisch beweer ik dat de verbondenheid met een natiestaat een achterhaald sentiment is vanwege het ontstaan van een wereldcultuur. Maar als ik mijzelf de vraag stel waar ik nu eigenlijk hoor, dan moet ik eerlijk toegeven dat ik er niet uit kom.’
Wanneer we denken aan het begrip ‘wereldcultuur’ overvalt ons de angst dat straks alle delen van de wereld op elkaar gaan lijken, dat iedereen Coca-Cola zal drinken, Levi’s zal dragen en naar Michael Jackson zal luisteren.
Appadurai: ‘Ik zou zeggen dat de diversiteit sneller toeneemt dan de homogeniteit. Antropologen hebben altijd al geweten dat mensen steeds weer nieuwe elementen toevoegen aan hun culturele repertoire en nieuwe stijlen ontwikkelen. Natuurlijk luisteren ze naar Michael Jackson, maar dan is nog volstrekt niet duidelijk wat ze horen en wat ze ermee zullen doen.’
Is dat wat Hannerz ‘creolisering’ noemt?
Hannerz: ‘Dat was een reactie op de gedachte dat het culturele imperialisme van het Westen de hele wereld platwalste, dat de rest van de wereld werd getiranniseerd door de westerse cultuur en dat westerse goederen en produkten aan de rest van de wereld werden opgedrongen. Maar veldwerkers in de derde wereld troffen een heel andere situatie aan. Als men al danste op Michael Jackson deed men dat op een geheel eigen wijze, en als men hem imiteerde, voegde men er prompt eigen elementen aan toe. Zo onstond het idee van “creolisering”. Natuurlijk is er een eenrichtingsverkeer van westerse produkten naar de derde wereld, die machtsverhouding valt niet te ontkennen. Maar daarmee is nog niet gezegd hoe de westerse produkten daar worden gebruikt. Pas als je beide kanten bekijkt van produktie en consumptie, zie je dat er eigenlijk sprake is van interactie en niet alleen van bot imperialisme.’
Neem een concreet voorbeeld: hoe creoliseer je een hamburger van MacDonald’s?
Hannerz: ‘Ik zou me zorgen beginnen te maken als men plotseling uitsluitend MacDonald’s hamburgers zou beginnen te eten en daardoor al het andere zou verdwijnen. Maar dat is geenszins het geval: men eet ook MacDonald’s, die hamburger wordt dus toegevoegd aan het repertoire.’
Appadurai: ‘En de vraag is ook: hoe wordt de hamburger toegevoegd? Wordt die alleen snel even op straat opgegeten, of komt hij terecht in een ritueel van het gezamenlijk uitgaan? En zo ja, met wie: met vrienden, met leeftijdgenoten of met het gezin? Wordt hij mee naar huis genomen, wordt er geprobeerd om hem thuis klaar te maken? Wat betekent die hamburger precies? In Peking kan die hamburger een half maandsalaris kosten, wat erop wijst dat het nuttigen van de hamburger een heel andere betekenis krijgt en een totaal andere status heeft dan bijvoorbeeld in de steden van het Westen. Verder moet je je afvragen of de manier waarop die hamburger wordt gemaakt en verkocht door lokale ondernemingen niet wordt overgenomen. In India bijvoorbeeld zijn lokale fast food-ketens ontstaan die op dezelfde snelle manier lokale etenswaren aanbieden, in een zelfde soort verpakking en omgeving als MacDonald’s. Deze Indiase ketens groeien snel en zijn nu in verschillende delen van Zuidoost-Azie te vinden, wat betekent dat het beeld van een centrum en een periferie te eenvoudig is: Bombay staat ten opzichte van MacDonald’s aan de ontvangende, perifere kant, maar Bombay is zelf weer het centrum voor eigen voedselketens in de eigen regio. Dat schrikbeeld dat de culturen op elkaar gaan lijken omdat je overal een MacDonald’s restaurant aantreft is dus niet reeel.’
Hannerz stelde ook dat de dreiging van homogenisering alleen wordt gevoeld op het terrein van populaire cultuur, maar nooit op dat van wetenschap, literatuur en kunst, wat erop wijst dat het hele verhaal van culturele gelijkschakeling opnieuw het klassieke onderscheid tussen hoge en lage cultuur bevestigt. ‘Inderdaad’, zegt Hannerz, ‘we maken ons zorgen over het feit dat de hele wereld naar Michael Jackson luistert, maar niet over het feit dat de westerse roman overal zijn intrede doet, en dat men overal Shakespeare leest. Maar zelfs die hoge cultuur wordt niet zonder meer overgenomen: de roman is in de derde wereld van vorm veranderd, wat heeft geleid tot een nieuw produkt waar grote waardering voor bestaat kijk maar naar de lijst van Nobelprijswinnaars. De roman is zelfs een uitstekend voorbeeld van creolisering. Nee, de metafoor van het culturele mozaiek, die ervan uitgaat dat men hier Shakespeare leest en daar op een trommel slaat, gaat beslist niet meer op.’
We zijn toe aan een nieuwe metafoor.
Hannerz: ‘Ik zou zeggen van wel, hoewel je bij ieder intellectueel ritje op de rug van een metafoor goed moet weten wanneer je af moet stappen. Volgens mij is het beeld van een meer vloeibaar geheel nu duidelijker. Culturen vloeien in elkaar over, het zijn aan elkaar grenzende plasjes die juist bij de grenzen een sterke vermenging vertonen.’
Appadurai stelde ooit dat het idee van het culturele mozaiek een verzinsel is van antropologen die de wereld hebben opgedeeld in keurige vakjes van inheemse culturen. Appadurai: ‘Het mozaiek was een werkhypothese. Aan de ene kant moet je zeggen dat die hypothese een tijd lang heeft gewerkt: we konden er iets mee beschrijven en verklaren. Maar die hypothese wordt langzamerhand steeds minder geldig en we hebben nu het punt bereikt waarop ze niets meer verklaart maar juist de dingen duister maakt. Dan moet je haar verwerpen en een nieuwe bedenken.’
Maar u bent een stap verder gegaan door te stellen dat het hele verschijnsel ‘inheemse cultuur’ waarschijnlijk nooit heeft bestaan.
Appadurai: ‘Die inheemse cultuur bestond uit inboorlingen, en de gedachte was dat deze inboorlingen geheel ingesloten waren in het territorium van hun stam. Ze waren hun eigen gevangenen, ze wisten alles van hun omgeving maar absoluut niets van wat daar buiten gebeurde. Of die situatie ooit heeft bestaan, betwijfel ik ten zeerste, het idee dus dat er volkeren in het tropische regenwoud leefden die in een soort ideologische luchtbel zaten opgesloten. Uit onderzoek blijkt dat zelfs de eenvoudigste stammen geruchten, roddels, informatie, dromen, ideeen en reiservaringen met elkaar uitwisselden. Ze hadden vermoedens en fantasieen over de rest van de wereld.’
U schrijft dat iedereen tegenwoordig fantasieen heeft over alternatieve levensstijlen, u spreekt in dat geval van ‘mobiliteitsfantasieen’.
Appadurai: ‘Dat heeft niet alleen met televisie te maken. Wat mij opvalt is dat bijna iedereen in de derde wereld tegenwoordig wel iemand in de familie of kennissenkring heeft die in het buitenland woont of daar is geweest. Men heeft dus verhalen gehoord over de “buitenwereld”, en die verhalen gaan een eigen leven leiden. Zo ontstaan de mobiliteitsfantasieen, die je bij een gigantisch deel van de wereldbevolking aantreft. Wat de gevolgen hiervan zijn is nog nauwelijks onderzocht.’
Maar hoe zou het komen dat mensen in de derde wereld sterkere mobiliteitsfantasieen hebben dan mensen in het Westen?
Appadurai: ‘De mensen in de derde wereld hebben natuurlijk een sterkere economische prikkel om over de mogelijkheden in de rest van de wereld te fantaseren. Wat ik interessanter vind is dat die mensen die tot voor kort heel eenduidige levens leidden en eigenlijk vanaf de geboorte wisten waar ze zouden eindigen, ineens moeten omgaan met allerlei alternatieven. Hun toekomstbeeld is ineens erg complex geworden, er zijn avonturen in het vooruitzicht, men moet risico’s nemen, ingewikkelde afwegingen maken waar tot voor kort geen sprake van was.’
Hannerz, u schreef dat u tijdens uw veldwerk in Nigeria nogal geergerd raakte door mensen die u wilden meeslepen in allerlei plots om het land te verlaten. Was u als westers antropoloog teleurgesteld in het feit dat al deze Afrikanen hun mooie land wilden verlaten?
Hannerz: ‘Al die mensen die een import- exportbedrijf met me wilden beginnen, of via mij een begaafde neef op de universiteit in Stockholm probeerden te krijgen ja, ik stoorde mij aan die gretigheid om mij te gebruiken voor hun fantasieen. Maar later begreep ik dat dat juist het meest interessante was aan die mensen: ze weigerden zich neer te leggen bij de beperkingen van hun stad of hun land. Toen ik daar eenmaal oog voor had, kon ik ook al het andere zien: hoe ze reeds erg mobiel waren, van stad naar stad trokken, dingen van elders introduceerden en er iets nieuws van maakten.’
Appadurai: ‘Misschien is het wel zo dat de Nigerianen zich ook een beetje ergerden aan Hannerz, in de zin dat hij iets van hen wilde, namelijk informatie, maar dat hij hen niets kon teruggeven. Maar dat is een klassiek probleem van antropologisch onderzoek. Iedere onderzoeker heeft als ideaal dat hij anderen kan gadeslaan zonder zelf te worden opgemerkt, en dat die anderen heel stil op hun plaats blijven zitten zolang hij met zijn wetenschappelijke camera bezig is. De praktijk blijkt heel anders: mensen komen en gaan of willen komen en gaan, en ze zijn daartoe verwikkeld in de meest ingenieuze intriges, ze beramen de meest wonderbaarlijke plannen. Nu pas realiseren we ons dat juist deze dynamiek een interessant onderzoeksterrein kan zijn. Wat je ook moet bedenken is dat de mobiliteitsfantasieen een sterke impuls hebben gekregen door de val van de Muur in 1989: men zag in dat landen zich niet meer hermetisch kunnen afsluiten en dat je volkeren zelfs met de meest brute militaire middelen niet gevangen kunt houden.’
Hannerz: ‘Anderzijds zou ik de pogingen om mensen buiten de grenzen te houden niet onderschatten. Je ziet het nu in Europa gebeuren: het gehele Middellandse-Zeegebied dreigt de Rio Grande van Europa te worden. Wat men niet inziet is dat men juist daardoor het karakter van migratiestromen averechts verstoort en onevenwichtigheid veroorzaakt. Er zijn honderdduizenden gastarbeiders die op hun oude dag heus wel naar het eigen land zouden willen teruggaan. Maar ze moeten wel de garantie hebben dat ze hun kinderen kunnen blijven opzoeken, of kunnen terugkeren als ze dat om bijvoorbeeld gezondheidsredenen zouden willen. Maar nu is het zo dat als je eenmaal Europa verlaat, je onmogelijk weer terug kunt. En dan durft niemand natuurlijk meer weg.’
Appadurai beschreef de komst van Indiers naar de Verenigde Staten als een model voor de nieuwe vorm van migratie. Daarbij was er geen sprake van een definitieve breuk maar van een heen en teruggaande beweging, waarbij men van alles en nog wat meeneemt, zelfs de eigen goden. Appadurai: ‘En het zijn niet alleen de technologische middelen van telefoon, fax en video die dit mogelijk maken, de houding is fundamenteel anders. Je ziet bijvoorbeeld Indiase banken de bouw van hindoetempels in de Verenigde Staten financieren. Je ziet goeroes en swami’s gebruik maken van high- tech communicatiemiddelen om het hindoeisme te verbreiden.’
Maar is dat een teken van creolisering en vermenging? Je zou ook kunnen zeggen dat dit juist een cultureel mozaiek is, maar dan in een andere compositie: een Indiase enclave in de Verenigde Staten. Men creoliseert niet in Amerika, maar men homogeniseert met India.
Appadurai: ‘Toch ligt het niet zo simpel. In de eerste plaats zie je het hindoeisme in de Verenigde Staten wel degelijk van karakter veranderen. Rituelen worden aangepast op grond van de beschikbare mogelijkheden men gebruikt bijvoorbeeld geen verse melk, rechtstreeks van de koe, zoals voorgeschreven, maar melk uit pakjes uit de supermarkt. Je ziet zelfs dat er geheel nieuwe hindoefestiviteiten worden gecreeerd. De hindoes in Amerika vieren bijvoorbeeld het feest van Ganesha, een feest dat toevallig samenvalt met de kerstdagen en toevallig de uitwisseling van cadeaus en geschenken inhoudt. Dit feest komt in India zelf niet voor, het is een alibi voor de hindoes in Amerika om gewoon ook kerst te vieren.
Wat het helemaal ingewikkeld maakt is dat niet alleen het hindoeisme in de Verenigde Staten verandert, maar dat het in India zelf ook verandert. Het hindoefundamentalisme is een nieuw fenomeen waar de migranten buiten India nog geen raad mee weten. Ze steunen het, financieel, zonder zich de gevolgen te realiseren.’
En wat betreft de tweede generatie van in Amerika geboren Indiers…
Appadurai: ‘Juist, daar zie je de frustratie van jonge, opgroeiende Indiers ten aanzien van het grote hindoe-onderwerp: verkering en huwelijk. Moeten ze uitgaan met elkaar voordat ze zijn getrouwd, moeten ze de kastebeperkingen handhaven, of moeten ze andere criteria stellen, opleidingniveau bijvoorbeeld. De huwelijksadvertenties in de Indiase kranten die in de Verenigde Staten verschijnen, geven een schat aan informatie. Je ziet tegenwoordig advertenties met “kaste geen bezwaar”, en dat zelfs gescheiden mensen en weduwen zich op de huwelijksmarkt begeven. Dat is in India ondenkbaar. En wat de jongeren betreft: er wordt voortdurend onderhandeld over hun Indiase identiteit, tussen de jongeren zelf, tussen hen en hun Amerikaanse vrienden, tussen hen en de ouders, enzovoort.’
Toch vraag ik me af hoe lang de Indiers in de Verenigde Staten hun Indiaasheid zullen bewaren. Op den duur zullen ze Amerikanen worden en de vraag is dan: wat is daar fout aan?
Hannerz: ‘Gaat het werkelijk op die manier? Etnische identiteiten schijnen nooit zo wetmatig te verdwijnen. Hoeveel generaties zwarten waren al niet in de Verenigde Staten woonachtig toen plotseling de Black Power-beweging opkwam die de Afrikaanse identiteit opnieuw wilde creeren? En ook onder de blanke Amerikanen zie je deze “her-etnicering” plaatsvinden, misschien mede dank zij de Black Power: de vijfde, zesde generatie Polen, Ieren, Italianen en Hongaren in de Verenigde Staten praten ineens over hun etnische identiteit. Ze keren terug naar het land van hun voorouders, ze leren hun taal, onderzoeken de cultuur. Dat is voer voor antropologen.’