Thea, zijn levensgezel, maakt koffie en veegt de vloer. Wat er ook gebeuren gaat, Jaspers vijfenzestigste verjaardag wordt thuis gevierd. In De Oceaan.
En toch is het zonde dat je hier uit moet.
‘Zonde? Dat je geen baby meer bent, dat is zonde. Of dat je hond doodgaat. Natuurlijk is het vervelend om hier, waar ik in al die jaren zo veel heb beleefd, weg te moeten. Maar de stad zo te zien naderen heeft visueel iets prachtigs. Theater.’
Je hebt door de jaren heen voor heel wat beroering gezorgd. Kenmerkt een behoefte om de zaken te beïnvloeden jouw leven?
‘Denk het haast wel, ja, ik denk dat dat wel een hele diepe drijfveer is. Ik ben ook van jongsaf aan al oud geweest. Een ouwelijk jongetje was ik.’
Wat is je vroegste herinnering?
‘Een duidelijke herinnering is Sinterklaas. Het wonder. Het overwinnen van mijn eigen scepsis. Toen ik drie jaar oud was, begonnen ze tegen mij te zeuren over Sinterklaas. Mijn zuster, de buurvrouw - iedereen. Dat had te maken met de schoorsteen en dan kreeg je wat in je schoen, maar je moest ook een liedje zingen en dan… Ik geloofde er geen moer van! Ik herinner me duidelijk nog dat gevoel van: dit klopt niet. Maar tegelijkertijd liet ik het me wel aanleunen. Ik zong ook braaf mee: “Sinterklaas kapoentje, gooi wat in mijn schoentje.” De volgende morgen werd ik wakker en ik dacht: nu zal ik zien dat het niet waar is. Maar toen zag ik dat pakje in mijn schoentje en daar kreeg ik me toch een… ja, een soort flash waarschijnlijk! Het gevoel iets archetypisch te herkennen. Kort daarop zou Sinterklaas op bezoek komen op een kleuterschooltje bij ons in de straat. Ik mocht vooraan staan. Toen kwam die calèche eraan, met die figuur en zijn knechten. Het viel me wel meteen op dat het vrouwen waren, die knechten. Dat zag ik. En onder de jurk van Sinterklaas zag ik herenmolières met sokken die ongetwijfeld door sokophouders werden opgehouden. Ik herkende het beeld: theater. Dit was Sinterklaas zelf niet. En het deed me niets. Sinterklaas was voor mij al levend geworden op het moment waarop ik zag dat er wel degelijk een pakje in mijn schoen zat! Hij bestaat, hoe komt anders dat pakje daar?’
EN WIE WAS dan die man bij de kleuterschool?
‘Iemand die een jurk had aangetrokken en dat theater ging opvoeren. Maar dan moet je je voorstellen dat ik al vroeg met het theater vertrouwd was omdat mijn zuster acrobate was. Ik ben als kleuter zo vaak naar van die voorstellingen geweest. Het besef dat achter theater een spirituele werkelijkheid schuilgaat, heb ik op die manier verkregen. Dit was het begin van een geloofsbesef. En wat is geloven anders dan het repeteren van een aangenomen waarheid? Je repeteert het en houdt de vlam dus brandende.
Ik heb in mijn leven veel wonderen met de naam Nicolaas beleefd. Bijvoorbeeld dit: eind '65 was ik met die hele provobeweging en al mijn manische acties helemaal dolgedraaid. In het vroege voorjaar van '66 heeft mijn toenmalige vrouw mij weggevoerd naar Sicilië. Zij had er een plekje hoog in de bergen gevonden en ik ben daar vooral beter geworden door het werk dat ik ben gaan doen. Ik ben een stoel gaan bouwen. Het huis stond namelijk op een helling. Mijn vrouw ging op het stoepetje kokkerellen, maar ik had nergens een plekje om te zitten, want je dreigde overal naar beneden te lazeren. Dus ik ben met takken en biezen een stoel gaan knopen. De stoel werd groter en groter en mijn vrouw zei: “Dat is een stoel voor Klaas, voor als hij komt.” De Klaasstoel!
Op een dag stuurde mijn vader me een pak kranten en wat lees ik? “Claus zakt door stoel op stoelmanseiland.” Wéér die Klaas! En het wordt nog gekker. Het geld raakte op en we moesten terug naar Nederland. Dus bonden we de Klaasstoel op het dak van de besteleend en gingen op weg. Iedere dag werd het geldgebrek nijpender en we besloten dat er een Klaasbank moest worden opgericht. Het zou toch nog wel even duren voordat Klaas zou komen, dus konden we bij die bank alvast een voorschot krijgen. Op de cheques die de Klaasbank zou uitgeven, moest komen te staan: “Klaas Must Pay Some Day.” Wij reden voort, nauwelijks te eten, en op een dag werden wij belift door een Amerikaanse jongeman. Of hij mee mocht naar Parijs. Dat mocht. Uiteindelijk kwamen we in Parijs aan en daar hebben we ons laatste tientje verbrast op een terras. De volgende ochtend haalde de Amerikaan een pak bankbiljetten bij American Express, gaf mij de helft en zei: “I want to put this on the Klaasbank.” Nou! Geld genoeg! Niet alleen voor benzine, maar om te eten in restaurantjes onderweg! Van hem hadden we dat absoluut niet verwacht. Hij, die òns een gunst vraagt om mee te mogen met z'n grote rugzak… Plotseling bestaat Klaas, weet je? Dat noem ik een wonder!’
Heb je recentelijk nog een bevestiging gekregen?
‘God ja, dat is een niet-aflatende stroom van bevestigingen.’
Komt er een moment waarop je hem gaat ontmoeten?
‘Hem, hem, voor mij is het meer “it”. De man met de baard is ook maar een verschijningsvorm. Publicity, een symbool.’
Als jij jouw geloof in een paar streken moet neerzetten, hoe ziet dat er dan uit?
‘Klaas komt. Hoe dan ook. Klaas komt!’
En Klaas is niet een ander woord voor Jezus?
‘Jezus eh… Kijk, ik ben mij een hoop bewust geworden in de korte tijd dat ik in de journalistiek heb gezeten. Ik heb een paar maanden voor Jan Vrijman, die voor de Haagse Post coverstory’s moest schrijven, research gedaan. Mijn eerste opdracht was: Lou de Palingboer. Ik moest mensen opzoeken die geloofden dat ze niet dood konden omdat ze in Lou waren. Ik kwam er allengs achter dat ze allemaal in hun jeugd vertrouwd waren geraakt met het kruis van Christus. Zij vroegen mij: “Jij bent ook een mens, de duivel is ook in jou, wat geloof jij dan?” Ik zei: “Ik geloof in Sinterklaas.” Nou, dat gàf me een gedoe, van ha ha ha, dat kan toch niet want Sinterklaas bestaat niet! Tsja. Ik was me er vanaf mijn derde al van bewust dat Sinterklaas in mijn verbéélding bestaat. Dat is de spirituele werkelijkheid: verbeelding. Toen begreep ik ook dat ik de bijbelse dialectiek altijd van me af heb kunnen houden doordat mijn ouders nooit iets met de kerk te maken hebben gehad. Mijn vader was zelfs lid van De Dageraad, een atheïstische vereniging die zondagochtend in een of ander huurzaaltje bij elkaar kwam om te belijden dat God níet bestaat! Maar ik vond die kille cirkelredenering van het gelijk, zeker als het over de levensvragen ging, al snel te beperkt. Ik herinner me dat ik stiekem ben gaan bidden.’
Zou je vader het je kwalijk genomen hebben dat je bad?
‘Nee! Het zou hem alleen verward hebben en dat wou ik hem niet aandoen. Verwarren in zijn lieve gelijk. Ik hield van hem.’
Denk je nog vaak aan je vader?
‘Iedere dag. Dan denk ik: had ik niet meer kunnen doen om hem te beschermen tegen m'n moeder? Ze was hem altijd aan het afzeiken.’
Bleef hij jou trouw?
‘O ja, hij heeft mij altijd gesteund. Trouw is het woord dat het best bij hem past. Trouw aan zijn vrouw, trouw aan mij, trouw aan zijn atheïsme. Daar moet ik je nog een mooi verhaal over vertellen. Aan het eind van zijn leven is mijn vader, om aan mijn moeder te ontsnappen waarschijnlijk, in totale dementie gevlucht. Hij was zesentachtig - een jaar voor z'n dood - en ze vonden voor mijn ouders een plaatsje in een christelijk verzorgingstehuis. Op een dag krijgen ze bezoek. De dominee, die komt kijken hoe het met de nieuwe luitjes gaat. Mijn vader hing in de stoel, de kop voorover - had in geen tijden z'n bek opengedaan. Mijn moeder, allang blij met visite, zegt: “Frits, Frits! We hebben bezoek.” Mijn vader geeft geen sjoege. Moeder zegt: “Het is de dominee”, waarop hij in enen tot leven komt, z'n stok vanachter zijn stoel vandaan graait, opstaat en roept: “Daar zijn wij hier niet van gediend!” Zo trouw was die man aan zijn ideeën.’
Net als jij?
‘Eh… ja, ik denk het eigenlijk wel. Maar er zit niemand op mijn ideeën te wachten. Zeg, je moet me interrumperen hoor, want als ik eenmaal begin… en ik heb ook wat geblowd en zo… Jij rookt helemaal niet hè? Hartstikke goed hoor!’
HEB JE ER NOOIT aan gedacht om terug te gaan naar Sicilië?
‘Nee, dat was toen, dat was van haar. Met alle respect, ze is al jaren dood. Dat is toen heel goed geweest.’
Daar is de oplossing voor depressies aan je geopenbaard.
‘Het knopen? Ja, daar heb ik eigenlijk een vak geleerd. Dat was juist waar ik altijd de grootste angst voor heb gehad. Het Vak. Dan zag ik al die vakmannen en die hadden allemaal ergens iets van elkaar weg. De maatschappij is opgedeeld in allemaal vakken. En daarin zitten allemaal maten van elkaar, de vakgenoten, die zich aan elkaar meten. Dat vond ik afschuwelijk. Maar wat moest ik dan gaan doen?
In 1954 werd ik ijsventer. Ik verdiende veel geld, maar het deed me niks. Ik wou dat ik wist wat ik wou. Op een dag zag ik op een boerenerf een bakfiets staan. Te koop. Ik kocht die fiets en reed ermee naar het Spui. Daar zaten allerlei jongelui bij Hoppe die ook niet goed wisten wat ze moesten worden. Er was daar een meisje dat in haar eentje door Noord-Afrika had getrokken. Ze keek naar de gouden lettertjes op mijn bakfiets - “AGB Tissues, Paris-Amsterdam” - en zei: “Je moet ermee naar Parijs gaan.” Ik dacht: Dat is het! Avontuur! Ik wil vrij zijn.
Ik gooide een stuk canvas, dekens, een primusje en een pannetje in de bak en trappen, trappen, trappen - op weg naar Parijs. Ik geraakte, met veel pijn en moeite, ergens in Noord-Frankrijk en kreeg honger. Onder een blauwe lucht met witte wolken zag ik opeens kruisen in het golvende landschap staan: een begraafplaats. Ik besloot eindelijk maar eens iets te gaan eten van die uien die ik de dag ervoor ergens uit het land getrokken had. Dat deed mijn moeder toch altijd, hachee maken? Wat uien smoren in een pannetje. Nou, ik had margarine, een pannetje en een primusje. Dus die uien fijngehakt, het pannetje helemaal vol en dat heb ik dan maar opgevroten. En ik ben me daar toch ziek van geweest! Ik heb gekotst - ik weet niet hóe lang het duurde. En toen lag ik zo'n beetje bij te komen en dacht: waar ben ik toch in godsnaam mee bezig? Wil ik naar Parijs? Nee. Ik heb niks met Parijs. Ik spreek de taal ook niet. Wil ik dan terug? Nee. Ik ben al over de helft. Maar wat wil ik dàn met mijn leven? Rijk worden? Nee. Ineens kwam dit beeld door: ik wil beroemd worden. Dat was eigenlijk voor het eerst dat ik me bewust werd dat ik een imago moest opbouwen. De volgende dag ben ik verder gegaan. Meter voor meter heb ik die fiets naar Parijs geduwd. Daar heb ik hem geparkeerd, ergens op St. Germain. Maar de stad was me te groot en ik besloot terug te gaan naar Amsterdam. Ik heb de bakfiets naar het politiebureau gebracht en geprobeerd duidelijk te maken dat ik hem nog op zou halen. Of zij er een oogje op… Haha! Die smeris snapte er niets van! Juist op dat moment komt het meisje langs dat me op die tocht had gestuurd. Zij was met haar baas op zakenreis in Parijs. Dat was ook weer zo'n coïncidentie. Ze maakte een foto van de bakfiets en ik ben diezelfde avond per trein naar huis gegaan.’
MAG IK JE EENS een zware vraag stellen?
‘Ja hoor!’
Waartoe zijn wij hier op aarde?
‘O, kom zeg! Dan zou er een reden moeten zijn, en ik denk niet dat een reden het grote mysterie van het leven kan verklaren. Da’s weer zo'n bijbelse hamvraag, weet je, en ja, God, daar heb ik eigenlijk geen boodschap aan. Ik heb niks tegen het christendom, hoor - ik ben me zeer bewust dat ik ook een produkt ben van het postchristelijke denken - maar ik ben van jongsaf aan verschrikkelijk bang geweest voor indoctrinatie. Ik zag het gevaar van propaganda. Ik dacht toen al: ik zal het zelf wel ontdekken.’
Heb je zelf ooit gevonden dat je - bij het ontdekken - te ver ging in het afwijken van wat gangbaar was?
‘Ja, jaha… Ik voel ook eigenlijk wel dat ik maatschappelijk geïsoleerd ben, dat mensen me niet willen waarnemen.’
Is dat dan de prijs die je moet betalen?
‘Dat denk ik wel. Het zal mijn karma zijn, zoals dat modieus heet. Zoals het mijn karma is dat ik geen geld mag hebben. Dat is zoiets krankzinnigs, ik kan geen geld verdienen. Neem Jan Cremer, wat hij deed met zijn personal image - wat ik er ook mee gedaan mag hebben, zeker geen geld mee omgezet.’
Spijt het je wel eens?
‘Natuurlijk ken ik de jaloezie en tegelijkertijd ben ik me bewust dat ik dat waar ik jaloers op ben, toch eigenlijk niet wil. Bijvoorbeeld: ik ken veel mensen, maar ik heb helemaal geen vrienden met een auto! Er is echt een emotionele klassescheiding in de maatschappij gekomen. Mensen hebben een auto en zijn dan automobilist. Ze weten wel: ik kan wel met het openbaar vervoer, maar nee, ze móeten met die auto.’
Erger je je daaraan?
‘Jazeker erger ik me aan de verregaande autocultus die zich over de aarde verspreidt. Miljarden auto’s zijn er reeds. Al die mensen uit voormalig communistische landen willen nu ook allemaal auto, auto, auto.’
Ben jij nog strijdbaar, vecht je nog ergens tegen?
‘Wat bedoel je nou: vecht je ertegen? Het is gewoon een keuze die ik gemaakt heb. Ik heb geen auto, ik doe alles op een oude fiets. En tegelijkertijd ben ik daarmee maatschappelijk een soort zonderling, maar goed, die zijn er meer… Hé, vertel eens wat over je eigen geloof. Ik voel toch op een of andere manier een calvinistische ernst achter de vragen.’
Dat is waar. Ik ben er erg mee opgegroeid. Vandaar ook de volgende vraag: ben je bang voor de dood?
‘Natuurlijk ben ik bang voor de dood! Maar daar kan ik toch geen staat op maken, dat ik bang ben voor de dood? Net zomin als ik er staat op kan maken dat ik níet bang ben voor de dood. Het zijn allemaal stemmingen. Als je je spiritueel, sterk en gezond voelt, dan is dat deprimerende beeld van de dood er niet.’
WORDT HET LEVEN er, naarmate je ouder wordt, minder op?
‘Minder? Weet ik niet. Het gaat wel steeds sneller. Ik zal je iets vertellen. Ik was me al een tijdje bewust van een profetie van Nostradamus over 1999. Dat niemand daarover sprak, begreep ik niet. Toen was ik een keer op een feest in Ruigoord en sprak er met wat oude heren over. Simon Vinkenoog zei: “Als ik zeker weet dat morgen de wereld vergaat, plant ik vandaag nog een boom.” Leuke spreuk, maar ik dacht: ik moet méér doen. Toen vernam ik over De verschuiving van de aardas in 1998 van Hendrik van Teylingen. Daar staat een hele hoop in. Bijvoorbeeld: niet alleen Nostradamus maar een hele rits profeten voorspelt dat er iets gebeuren gaat. Maar niemand die het horen wil. Ik dacht: dit is toch te gek, ik ga het boek voorlezen, luidkeels. Niet aan de mensen, maar aan het Lieverdje! En wie wil, mag meeluisteren. Ik heb het gedaan, iedere vrijdag. Het werd elke week een beetje kouder, elke week was er minder volk. Toen was het boek uit en inmiddels had ik er toch kritiek op; door Van Teylingens persoonlijke gezeur over zijn eigen religieuze wetenswaardigheden verdween de boodschap, die er wel degelijk in zat, in de mist.’
Maar de boodschap staat nog wel?
‘De boodschap is: er gaat iets gebeuren. Een inslag, out of space. Een grote watergolf over de aarde. En dan denk ik: waarom ben ik al tientallen jaren obsessief bezig onzinkbare drijfdingen te bouwen? Geen hond die het koopt of er zelfs maar belangstelling voor heeft wat ik hier doe. Misschien ben ik gaan lezen vanuit een soort kwaaiigheid; dat ik geen respons kreeg op mijn piepschuimen vlotten.’
Hoe vind je het dat je niet erkend wordt?
‘Onbegrijpelijk! Dat ik vijfentwintig jaar bezig ben, toch interessante publiciteit heb gehad, en dat ik door mijn tijdgenoten niet alleen niet erkend maar zelfs niet herkend word! Zo van: hé, dat is land en het drijft! Nee, men denkt: drijven op het water doe je met een boot. Een boot ontleent zijn drijfvermogen aan een hout-, staal- of betonconstructie waarvan de inhoud op zijn plaats wordt gehouden door middel van de spanten en de huidplaten. Dat wat ik doe, ontleent zijn drijfvermogen aan het materiaal waaruit het is opgebouwd.’
Thea komt het atelier in gelopen en pikt de draad op. Ze zegt: ‘Kijk, men gelooft in hard. Wij zijn van de soft building, de kracht van veerkracht. Het meegeven. Als de wilgen. Ach, Amsterdam, a capital of imagination. Aan me hoela, weet je wel, men heeft geen imagination.’
Jasper: ‘Ik heb vaak gedacht dat ik mijn eigen ideeën in de weg zit. Misschien moet ik eerst dood zijn voordat mijn plannen uitgevoerd kunnen worden.’
BEN JE NU wel of niet beroemd geworden?
Jasper: ‘Beroemd, beroemd… dan word je geroemd. En ik ben nooit geroemd geweest. Wel bekend. Berucht misschien.’
Thea: ‘Je staat in allerlei geschiedenisboeken.’
Jasper: ‘O ja, natuurlijk, mijn naam is zo vaak gerepeteerd.’
Thea: ‘Maar is er iemand die komt kijken wat hij nu doet? Wat de betekenis ervan is? Nee. Niemand is oprecht geïnteresseerd. Jasper Grootveld wordt af en toe eens uit de kast gehaald, als provo - de anti-rookmagiër, afgestoft, gebruikt en teruggezet.’
Ben je daar kwaad om?
Thea: ‘Ik probeer het toch meer als iets magisch te zien.’
Wat bedoel je daarmee?
Thea: ‘Op een dag zal het gezien worden. Wat heeft het voor zin om je nu druk te maken? En ondertussen…’
Jasper: ‘Ondertussen zijn we best gelukkig, hè?’