OP 28 JUNI 1838, de dag waarop een tenger, achttienjarig meisje tot koningin Victoria werd gekroond, liep Charles Darwin in zijn eentje door de Schotse Hooglanden. Hij was 29 en het was zijn eerste uitstapje sinds hij was teruggekomen van zijn wereldreis op de HMS Beagle. Hoewel hij een kleine week eerder tot zijn genoegen was toegelaten tot de chique Londense herenclub Athenaeum, tegelijk met Charles Dickens, had hij behoefte om uit de ‘rook en ziekte’ van de stad te komen. Het was deels een sentimenteel uitstapje, hij was blijven hangen rond Edinburgh waar hij tien jaar eerder de brui had gegeven aan een studie geneeskunde.
Vanuit Edinburgh trok hij verder naar het noorden, tot hij bij de monding van Glen Roy kwam. Het was heerlijk weer, schreef hij in zijn notitieblokje, en ‘de natuur was zo tevreden als ikzelf’. Terwijl hij op de schelpenpaden van de Glen liep, raakte hij gefascineerd door het geologische verschijnsel dat al jaren wetenschappers naar deze vallei lokte: over de heuvelrug liepen drie ‘wegen’, duidelijk zichtbare strepen in de rotswand, kilometerslang parallel aan elkaar. Sommige wetenschappers dachten dat er wellicht ooit in de vallei een meer was geweest en dat het dalende waterpeil deze drie lange strepen in de rotswand had gesleten.
Darwin bedacht dat hij tijdens zijn wereldreis ook zoiets had gezien, in Chili. Ook daar waren strepen in de rotswand en ook daar waren de paden bezaaid met schelpen. Daar kwam het doordat het gebied ooit een oude zeekust was. De zeespiegel had voor de strepen gezorgd. Gold in Schotland hetzelfde? Darwin was er heilig van overtuigd. Hij hoefde alleen maar aan te tonen dat het gebied ooit onder water had gelegen en hij zou een geweldige geologische theorie op zijn naam hebben. Zijn reis naar Glen Roy was ‘een magnifieke bevestiging’ van het belang van zijn Beagle-reis. Hij kon zijn geluk niet op.
‘Het idee dat Darwin op de Galápagoseilanden al die vogels en andere dieren zag, en vervolgens op het idee kwam van evolutie door natuurlijke selectie, is een hardnekkige mythe’, zegt James Moore in een gesprek tijdens zijn verblijf in Amsterdam. Moore (1947) schreef samen met Adrian Desmond een biografie, Darwin, die sinds de verschijning in 1991 wordt gezien als dé definitieve Darwin-biografie. ‘Totale onzin. Darwin hield helemaal niet van die vinken. Hij wist wel dat hij iets geks op het spoor was en toen hij terugkeerde van Glen Roy had hij zoveel zelfvertrouwen dat hij bedacht dat hij het zou kunnen gaan oplossen. Dit was een jongeman, nog geen dertig, die topgeoloog ging worden. Hij schreef een notitie aan zichzelf: “Geology of whole world will turn out quite simple.”
Geologie werd zijn gentlemen’s profession, en evolutie werd zijn geheime onderzoek. Na zijn thuiskomst van de Beagle, eind 1836, begon hij in 1837 zijn eerste geheime notitieboekjes bij te houden en toen hij vijf jaar later zijn landhuis Down betrok, konden wij biografen teruglezen dat hij al exact had opgeschreven met welke onderwerpen hij zich de komende veertig jaar zou gaan bezighouden. In een tijdspanne van vijf jaar bekeerde hij zich tot de evolutietheorie.’
Ironisch genoeg, zegt Moore, bleken Darwins theorieën over Glen Roy uiteindelijk niet te kloppen.
Na zijn reis naar Schotland keerde Darwin terug naar zijn ouderlijk huis in Shrewsbury. Daar moest hij een paar knopen doorhakken. Hij ging zich volledig aan zijn onderzoek wijden, maar hoe moest hij dat betalen? Wilde zijn vader, met wie hij altijd een moeilijke relatie had (hij noemde hem steevast ‘De Dokter’), hem financieren? Of zou een huwelijk om een aardige bruidschat hem helpen? Trouwen zou hem afleiden van zijn studies, en aangezien hij dagelijks iets neerpende over dierlijke voortplanting benaderde hij zijn eigen vermenigvuldiging met een utilitaristische afstandelijkheid. De wetenschapper maakte aldus een lijstje met voors en tegens. Onder ‘Niet trouwen’ stond: ‘Vrijheid te gaan en staan waar je wilt, keuze van gezelschap en zo min mogelijk.’ Op het lijstje voor het huwelijk stond: ‘Blijvende metgezel die zich voor je interesseert, iets om lief te hebben en mee te spelen, hoe dan ook beter dan een hond.’
Hij trouwde met zijn nichtje, Emma Wedgwood. Uit dagboeknotities van Emma blijkt dat Darwin waarschijnlijk in hun eerste persoonlijke gesprekken al over de oorsprong van de mens begon, en volgens zijn eigen notities had Darwin er moeite mee overtuigend te zijn. Hij schreef op dat hij zich ver moest houden van ‘de ultieme oorsprong’ en alleen moest verklaren hoe organen of dieren veranderen, anders zou het te moeilijk worden. Het gesprek met zijn toekomstige bruid betekende het begin van zijn stilzwijgen over zijn ideeën. Uiteindelijk vertelde hij in twintig jaar slechts aan drie mensen zijn geheime theorie.
Vanaf het moment dat Darwin vanuit Shrewsbury naar Londen vertrok, begon hij compleet monomaan aantekeningen te maken in zijn nieuw aangeschafte notitieboekje. Hij vroeg zijn vader van alles over zijn dementerende patiënten om erachter te komen welke herinneringen en gewoonten instinctief blijven hangen. Hij ging naar de dierentuin om gelaatsuitdrukkingen van apen te bestuderen en ze te vergelijken met mensen. Hij zat dagenlang in de Athenaeum Club wetenschappelijke tijdschriften te lezen. Hij schreef boeken over koraalriffen en zijn Journal over zijn Beagle-reis werd een bestseller. Hij werd toegelaten tot de Royal Society. Hij werkte non-stop, sliep te weinig, werd vaak ziek. Hij vroeg overal om advies over zijn enorme verzamelingen dierlijke fossielen, schetsen en modellen die hij had meegebracht van de Beagle.
James Moore: ‘Darwin perfectioneerde de kunst van het vragen stellen, zonder te onthullen waarom hij ze stelde. Is een exemplaar van zus en zo ooit wel eens daar en daar gevonden? Ironisch genoeg kreeg hij vaak hulp van de kerk; via een netwerk van missionarissen werden hem allerlei fossielen toegestuurd, die hij met zijn eigen modellen en fossielen vergeleek.’ Eind 1838 schreef Darwin hoezeer hij zich erop verheugde om de conventionele anglicaanse wijsheden die zijn vader altijd bezigde op hun kop te zetten.
‘Ik maak deel uit van de “Darwin industrie”’, zegt Moore. ‘Darwin is een van de weinige personen in wiens werk geschiedenis, biologie, religie en sociologie elkaar overlappen en beïnvloeden. Zijn nalatenschap is zo groot, intellectueel en fysiek – denk aan al zijn studies en notities – dat over de hele wereld talloze academici zich eindeloos professioneel bezig kunnen houden met zijn corpus. Het is een zichzelf in stand houdende industrie.’
Op Darwins 150ste verjaardag was dat anders. James Moore: ‘In 1959 hadden natuurwetenschappers nog een monopolie op Darwin, hoewel er zo nu en dan een hoogleraar Engels of geschiedenis voorbij kwam die zich aan hem waagde. Tussen 1959 en 1963 werden zijn transmutation notebooks gepubliceerd, zijn notities over hoe soorten veranderen, waardoor hij weer extra aandacht kreeg. Maar in 1974 verschenen zijn metaphysical notebooks. Dat was een doorbraak. Tot dan waren zijn notities in handen van natuurwetenschappers en die hadden zijn metafysische notities nooit echt bekeken, omdat ze niet over wetenschap gingen. Maar juist uit deze notities werd ineens duidelijk hoe Darwin aan zijn ideeën kwam, want hij hield ze precies in dezelfde periode bij als zijn transmutatienotities. Hij begon met zijn notities toen hij terugkwam uit Schotland. Toen al speculeerde Darwin over theologie, economie en sociologie. Mental rioting noemde hij dat. Hij durfde nog niet hardop te zeggen wat hij dacht. Dit was eind jaren dertig, begin jaren veertig, de “Hungry Forties” van de negentiende eeuw – oogsten waren mislukt, mensen kwamen om van de honger en het leger werd ingezet om de rellen in de straten van Londen, Manchester en Zuid-Wales neer te slaan. Darwin was nog maar een jong lid van de Royal Society, hij had de clerus in dienst en theologen sponsorden zijn onderzoek – mensen die evolutie een afschuwelijk idee vonden. En uit die metaphysical notebooks bleek dus dat hij helemaal niet bezig was met theorieën over hoe planten- en diersoorten ontstaan. Hij dacht na over hoe de mens werkt, en hoe maatschappijen in contact staan met de natuur.’
Toch hing het idee van evolutie al langer in de lucht, al toen Darwin in 1827 ging studeren in Cambridge. Zijn eigen grootvader nota bene, Erasmus Darwin, had eens geschreven dat alle levens van één primitief weefsel afstammen. Op de universiteit was vooral de Franse natuurvorser Jean-Baptiste Lamarck in zwang, met zijn ‘gebruik en onbruik’-theorie. Lamarck stelde dat verworven eigenschappen erfelijk zijn, dat lichaamsdelen die intensief gebruikt worden door de generaties heen meer prominent naar voren komen. Zo komen giraffen aan hun lange nek (ze moeten hun nek uitrekken om bij de sappigste blaadjes te komen). Omgekeerd zwakken lichaamsdelen die weinig gebruikt worden af.
De Britse socioloog Herbert Spencer borduurde voort op de theorieën van Lamarck. Spencer lanceerde de filosofie dat alles in het universum verandert, verbetert, van simpel naar complex. Het was Spencer die met de frase the survival of the fittest kwam en die later de vader van het sociaal-darwinisme werd.
De jonge Darwin was nog niet zo ver. Hij was naar Cambridge gekomen met het idee later dominee te worden. Zelf las hij liever het werk van natuurtheoloog William Paley, de schrijver van Evidences of Christianity, waarin deze zijn ‘horlogeanalogie’ toepaste op de natuur. Stel, zei Paley, we stoten ons op een uitgestrekte, verlaten heide aan een steen. Daar kijkt niemand van op. Stoten we ons echter aan een horloge, dan is dat wat anders; een horloge is een ontwerp, door iemand bedacht en door een ambachtsman in elkaar gezet. Een ontwerp veronderstelt een ontwerper. En zie hier: wat is een complexer ontwerp dan de mens zelf? De mens is het bewijs van een goddelijke ambachtsman. Toen Darwin de dag na Kerst 1831 aan boord stapte van de Beagle, een half jaar na zijn afstuderen, kende hij alle boeken van Paley vrijwel uit zijn hoofd.
Wat was er veranderd toen hij weer van de Beagle afstapte? Zijn reizen hadden hem een schat aan materiaal opgeleverd. Op de Galápagos had hij planten en dieren gezien die nergens anders ter wereld voorkwamen, en die op de eilanden onderling ook weer endemisch waren. Het bekendste voorbeeld waren de vinken wier pootjes en snavels op elk eiland anders waren, perfect aangepast aan de leefomstandigheden.
Wat hem op het spoor zette was in zekere zin het intellectuele klimaat in Engeland zelf. Bij zijn terugkeer was de econoom Thomas Malthus erg in trek, vooral bij de gegoede burgerij. In zijn boek Essay on the Principle of Population (1798) stelde Malthus dat bevolkingsgroei nooit gelijke tred houdt met de aanwezige leefruimte en het voedselaanbod. Het gevolg is een bittere maar onvermijdelijke strijd om het bestaan, waarbij oorlogen, epidemieën en hongersnoden hun nuttige werk doen om de populatie tot een levensvatbare omvang terug te brengen. Dit was tijdens het bewind van premier Wellington, de IJzeren Hertog, die een economisch laissez-fairebeleid hanteerde en het leger afstuurde op arbeiders die staakten uit protest tegen de voedseltekorten en de gevaarlijke werkomstandigheden. De regerende klasse paste Malthus al toe in de praktijk.
Darwin las Malthus in september 1838 en kauwde er maanden op. Hij realiseerde zich dat de door Malthus beschreven voortdurende strijd de voordelige variaties van een soort bewaart en de onvoordelige vernietigt. Via die strijd vindt er een natuurlijke selectie plaats van wie er overleeft en wie niet. De natuur bestaat niet uit bepaalde onveranderlijke essenties, al dan niet gemaakt door een (goddelijke) ontwerper, maar overleeft alleen dankzij constante verandering. Zo haalde Darwin Lamarck en Spencer in, en liet hij Paley ver achter zich.
James Moore: ‘Darwin was een kind van zijn tijd. Zijn grootste stap voorwaarts was toen hij buiten het genre van de natuurfilosofie ging denken en hij actuele sociologische, economische modellen op de natuur ging toepassen. Dat was in die tijd ongehoord en dat zorgde voor het beslissende moment in zijn denkproces. En dat gebeurde privé. Toen Darwin in 1859 zijn On the Origin of Species uitbracht, deed hij dat uit angst. Hij vreesde dat een andere wetenschapper hem voor zou zijn. Bovendien brak er een cholera-epidemie uit en was hij bang om dood te gaan. Zodoende werd halsoverkop zijn boek klaargemaakt voor publicatie. Dat was Darwins publieke hoogtepunt. Maar de tipping point in zijn denken vond privé plaats, in zijn notitieboekjes die hij niemand liet lezen.’
Het beslissende moment betekende ook het einde van Darwin als publieke figuur. Hij was doodsbang om zijn ideeën in persoon te moeten verdedigen. Toen hij in 1836 terugkeerde van zijn wereldreis was hij dolblij dat in Engeland de Whig-partij aan de macht was; tijdens zijn verblijf op de Beagle had hij de Tory-bemanningsleden vijf jaar naar de mond gepraat. In 1842 had hij zijn verzameling gecatalogiseerd, zijn denkproces voltooid en verhuisde hij naar zijn landhuis Down dat hij daarna zelden nog zou verlaten. Moore: ‘De intellectuele spanningsboog van Darwin duurde tot 1842, en daarvandaan gaat een fluisterstille, vlakke lijn tot aan zijn dood.’
Adrian Desmond & James Moore, Darwin, de biografie, Nieuw Amsterdam, 912 blz., € 49,95
Chris Buskes, Evolutionair denken, de invloed van Darwin op ons wereldbeeld , uitgeverij Nieuwezijds (2007), 476 blz, e 24,95
Johan Braeckman, Darwins moordbekentenis, de ontwikkeling in het denken van Charles Darwin, uitgeverij Nieuwezijds, 240 blz, e 15,00