
Hannes Minnaar nam dus Bachs Goldberg-variaties op. Als ik me correct herinner, vroeg hij Twitter-volgers vooraf of ze dat wel een goed idee vonden. Terwijl de Minnaar-fans dankbaar hun likes parkeerden, waarschuwden beterweters dat hij dat alleen moest doen wanneer zijn opvatting iets zou toevoegen. Helaas brengen nieuwe visies meestal weinig meer dan landjepik op tijdgebonden boekenwijsheid over tempo, tempoverhoudingen, dynamiek, frasering en instrumentatie. Behalve bij de groten is het te vaak B zeggen omdat een ander A zei, dialectische versimpeling van het wonder. Wat te doen, taktak of legato, kortaf of gedragen, à l’improviste of met een tactisch aanvalsplan dat prefab alle wegen uitrolt naar de voorgeprogrammeerde hoogtepunten? Je hebt niks te vinden. De muziek bestuurt jou je nachdem, wie es klingt, zei de dirigent Furtwängler.
Hoe speel je Bachs Goldberg-variaties in deze tijd? Hoe monumentaal wil je ze hebben, die dertig variaties op de dalende baslijn van een aria, vernoemd naar de jonggestorven toetsenist die ze volgens de overlevering moest spelen om de nachtrust van Bachs opdrachtgever Von Keyserlingk te bevorderen? Het antwoord: je gaat heel hard oefenen, leest je in over tijd, structuur, ornamentatie en instrumentarium, om vervolgens op de hopelijk ongehavend bereikte olympische hoogten met het geluk van de genade maar wat aan te klooien. Van de mens achter de musicus Bach weten we niets. Maar ik vermoed dat hij tot de Minnaars van zijn dagen had gezegd: zoek het maar uit, je hoort het vanzelf.
Minnaar heeft een andere troef: zijn instrument, ontworpen door de Belgische pianobouwer Maene, het rechtsnarige en verfijnde correctief van de moderne kruisbesnaarde vleugels. Het verhoudt zich tot een Steinway D als heldere bouillon tot oude port. Daar zit bij alle bewondering voor de prachtige klank ook mijn voorbehoud. Het ding wil niet donderen. Bovendien lost het niet al Minnaars problemen op. Niet de fricties tussen linker- en rechterhand in de variaties voor een tweemanualig instrument. Niet het probleem van het conflict tussen de scherzando-lichtheid in de snelle delen en de introspectie van de trage, licht zuigende kraters in het reuzenwerk; variatie vijftien, Canone alla quinta, bijna halverwege het stuk het eindpunt van de eerste ronde, waarna de ouverture van variatie zestien haast alsof er niets gebeurd is aftrapt voor de tweede helft. Daar hoor je Minnaar feilloos weten wat van hem gevraagd wordt; de geconcentreerdste, nooit moedeloze, dapper wanhopige melancholie van de denker die zijn angst bestrijdt met offerzin en heel hard werken. Daar raakt hij het wezen van de kunst als portret van een geesteshouding. En mis je in de De profundis-ogenblikken toch de Steinway-dichtheid, aus tiefster Not ons toegezongen door een musicus die met zijn christelijke roots weet hoe de hazen lopen – en met de juiste mix van speelvreugde en oudezielenkunde zijn verhouding tot het stuk en tot de taal test.
Exact wat componist Daan Manneke in zijn pianowerk Gedanken zu Bach, in opdracht van Minnaar gecomponeerd als companion piece, via zijn eigen noten overpeinst: wie was jij, in godsnaam? Ik denk dat Manneke, van 1938 en een kraakheldere geest, er als tachtiger nog steeds niet uit is. Maar dat legt hij wel verdomd goed uit.
Hannes Minnaar - Goldberg Variations (Challenge Records)