
Mijn dochter zit op de rand van ons bed. Tranen in haar ogen. Ze heeft weer gedroomd dat ik dood ging. ‘Je liep de bergen in. Ik zei nog tegen mam dat we je tegen moesten houden. Maar zij zei dat niets je kon stoppen. Ik zei dat je niet meer terug zou komen. “Ik weet het”, zei ze. “Maar niets kan hem tegenhouden. Hij doet wat hij moet doen.” En toen ging je.’ Ze heeft eerder zo’n droom gehad. Het is midden in de campagne. Ik ga naast haar op de rand van het bed zitten en huil met haar mee. Om daarna mijn ogen te drogen, mijn nette pak aan te doen en te vertrekken. Op naar het stadhuis en daarna naar een debat. Het zoveelste. De nachtmerrie van mijn dochter bevatte een scherpe waarschuwing. Ik was aan het sterven in de politiek. Mijn eigenheid verdampte. De twinkeling in mijn ogen verdween. Ik zei ingestudeerde zinnen en fietste door de stad zonder te zingen. Het is het grootste raadsel van mijn kortstondige politieke carrière. Hoe kon ik mezelf zo verliezen in de politiek? Hoe bewaak je het evenwicht tussen wat je vanuit je missie wilt doen en wat je positie van je verlangt?
Het kapsel waarmee ik de verkiezing in ging, was een symbool van deze huiveringwekkende metamorfose. Mijn hele leven lang heb ik een wilde bos krullen gehad. En nu had ik me laten aanpraten dat het beter was om me te laten kortwieken. Het begon met de losse opmerking dat ik ‘links haar’ had. En dat ik wel wat goede kleren moest kopen. Een klein offer, dacht ik. Als het nu helpt om de verkiezingen te winnen, dan ga ik toch naar de kapper en dan trek ik toch een net pak aan…
Politiek is een veeleisend ambacht en het confronteert je als geen ander beroep met wie je bent. En dat komt doordat politici een dubbele opdracht krijgen: wees jezelf en doe wat wij verwachten van een politicus. Mijn beslissing om naar de kapper te gaan en nette pakken aan te trekken, kwam voort uit de wens om elke afleiding weg te nemen. Als mijn wilde haar verkeerde associaties oproept, ga ik naar de kapper, opdat mensen beter kunnen luisteren naar wat ik te zeggen heb. In de politiek is de eerste indruk immers ongelooflijk belangrijk. Er zijn studies gedaan waarbij respondenten op basis van een vluchtige blik op twee kandidaten moesten voorspellen wie de verkiezingen had gewonnen. De voorspellingen waren opvallend adequaat. Dat komt doordat mensen een beeld hebben bij hoe een succesvolle politicus eruitziet. In de psychologie wordt dat het halo-effect genoemd. Zoals heiligen een glans om hun hoofd hebben, zo krijgen sommige mensen vanwege hun voorkomen het voordeel van de twijfel.
Ben je gezegend met een lang postuur, een brede kaak en een symmetrisch gezicht? Dan zul je wel een goede politicus zijn. Eveneens denken mensen dat sprekers die zelfverzekerd overkomen, gelijk hebben. Wie van nature snel praat met een hoge stem, oogt onzekerder. Mannen wordt eerder natuurlijke autoriteit toegedicht dan vrouwen. En ga zo maar door. Dat is de reden dat Margaret Thatcher stemlessen nam: ze verlaagde haar toonhoogte met 46 Hz, tot ze precies tussen een mannenstem en een vrouwenstem in zat. Het is de reden dat Diederik Samsom in 2012 een das ging dragen en Balkenende in 2005 een nieuwe bril nam. Ook Emile Roemer veranderde in 2015 zijn kapsel.
Het halo-effect leidt tot eenheidsworsten. Politici modelleren zich meestal naar een ingebeeld ideaal. Het maakt ze in zekere zin inwisselbaar. De politieke arena is een uiterst onveilige omgeving. Je wordt harder afgestraft om wat je fout doet dan geprezen om wat je goed doet. Daarom is risicomijding het dominante gedrag. Hoe meer een politicus langs de gewone kanalen carrière maakt (eerst actief in een afdeling, dan raadslid, dan wethouder), hoe meer hij is getraind in het voorkomen van fouten. Er zijn weinig politici die niet defensief zijn.
Omdat ik als buitenstaander binnenkwam, had ik geen last gehad van de wasstraat van de partij. Ik was dus in een goede positie om anders en authentiek te zijn. Ik kon een meer persoonlijke, emotionele stijl van politiek bedrijven. Ik heb echter onderschat hoe aangedaan ik raakte door de hardheid van de politiek. Ik wist dat politici ongenadige kritiek krijgen, maar pas toen ik zelf een favoriet haatobject werd van rechtse bloggers, voelde ik hoe de kou dan om je hart slaat.
In zijn boek uit 1528, Il libro del Cortegiano (Het boek van de hoveling), over succes aan het hof, schrijft Baldassare Caldiglione dat een hoveling sprezzatura moet hebben. Hij omschrijft het als het vermogen om met schijnbaar gemak ingewikkelde dingen te doen en daarbij de moeite te maskeren die het kost om het te doen. Hij kan zich gemakkelijk verhouden tot mensen van allerlei slag. Hij krijgt veel van ze gedaan, zonder de indruk te wekken dat hij erop uit was om iets van ze gedaan te krijgen. Hij heeft een gunfactor. In Primary Colors, het boek van Joe Klein over presidentskandidaat Jack Stanton – een amper verhulde Bill Clinton –, wordt aan de hand van een handdruk geïllustreerd hoe dat werkt. Jack kan iemand een hand geven, maar ook zijn linkerhand op de handen leggen, of de linkerhand leggen op de bovenarm van de ander. En iedereen heeft het gevoel dat dit geen inwisselbare handdruk is. Dat was de sprezzatura van Clinton. Mark Rutte heeft sprezzatura. Hij legt ongelooflijk makkelijk contact en weet mensen op hun gemak te stellen.
Als gespreksleider had ik sprezzatura. Ik kon kritisch zijn zonder dat mensen me dat kwalijk namen en ik kon dingen benoemen zonder mensen te schofferen. Als politicus kon ik dat niet. Als gespreksleider sta je buiten het krachtenveld van de debatterende partijen. Juist die onpartijdigheid biedt de mogelijkheid om tijdelijk een warme band te smeden. Als politicus vertegenwoordig je altijd een belang, een positie, een partij. Je bent nooit ik, altijd wij. Je moet op je woorden passen. In de politiek is je positie vrijwel altijd belangrijker dan je persoonlijkheid. Een politieke tegenstander gaat je geen gelijk geven omdat je aardig bent. Persoonlijke verhoudingen bepalen dus niet de onderlinge verhoudingen, maar spelen pas een rol na erkenning van de politieke verhouding.
Journalisten denken vaak dat het andersom werkt. Bos en Balkenende kunnen elkaar niet uitstaan en dus was het kabinet-Balkenende III een vechtkabinet. Als oorzaak voor de stroeve onderhandelingen met Griekenland wordt de verklaring gezocht in de onderlinge verhouding tussen Tsipras en Varoufakis enerzijds en de andere Europese leiders anderzijds. Ik denk dat het meestal andersom werkt. De verhoudingen verslechteren doordat mensen in een onmogelijke positie zitten. Balkenende III was een kabinet van negatieve compromissen. Wat het cda wilde, was te pijnlijk voor de pvda en vice versa. En de ChristenUnie kon daar als derde partij geen verandering in brengen. Als de manoeuvreerruimte beperkt is, verzieken de verhoudingen vanzelf. De beperkte speelruimte wordt door de spelers al snel gezien als onwil. Tegenstanders worden vijanden. Als politicus heb ik altijd werk proberen te maken van goede verhoudingen met andere politici. In het college waren de verhoudingen ook goed. Het ging zelden hard tegen hard. Eén uitzondering daargelaten. Dat was op 18 juni 2013. Die dag viel het college om diezelfde dag weer te worden gelijmd.
De aanleiding was een conflict met de vvd over de hervorming van de erfpacht. In Amsterdam is de meeste grond van de gemeente. Huiseigenaren betalen de gemeente pacht voor die grond. Maarten van Poelgeest (GroenLinks) wilde dit systeem moderniseren. De Telegraaf was fel tegen. De vastgoedbonzen waren tegen. De vvd-afdeling Zuid was tegen. Vanwege dit verzet wilde Eric van der Burg (vvd) de plannen niet meer steunen. De hervorming mocht wel doorgaan, maar de vvd wilde haar handen vrijhouden om in de gemeenteraad tegen te zijn. Maarten was bereid om dat te accepteren. Ik niet. Hij had geteld – politiek is vaak een kwestie van stemmen tellen – en ook zonder de vvd was er een meerderheid voor de plannen. Maar onenigheid over erfpacht zou de vvd de kans geven om campagne te voeren tegen het eigen college. Mijn inschatting was dat d66 zich dan bij de vvd zou aansluiten in het verzet tegen de plannen. De druk zou dan volledig op de pvda komen te liggen. Voor het college had ik Carolien Gehrels, Freek Ossel en Eberhard van der Laan ingelicht over de dreigende impasse. Eberhard deed van alles om de vvd-wethouders tot instemming te bewegen. Eric van der Burg en Eric Wiebes liepen de vergadering uit om te overleggen met de vvd-fractie. Na bijna drie kwartier kwamen ze terug met de mededeling dat het niet was gelukt. Ze hadden nul ruimte.
Daarop werd er opnieuw geschorst, maar nu om pvda en GroenLinks de gelegenheid te geven om hun positie te bepalen. Carolien Gehrels legde de vinger op de zere plek. Als de leider van de vvd en de schrijver van het verkiezingsprogramma niet genoeg gezag hebben om steun te krijgen voor de erfpachtplannen van het college, dan is er sprake van een leiderschapscrisis. Als de vvd tegen de plannen was, moest de vvd maar uit het college stappen. Toen dit standpunt werd meegedeeld ontplofte Eric van der Burg. In het collegeakkoord stond niks over erfpacht. Het was dus een vrije kwestie. Er werd afgesproken dat we ’s avonds opnieuw bijeen zouden komen, ook met de fractievoorzitters van de coalitiepartijen en de woordvoerders.
Bij de avondvergadering lieten Eric en Eric de woordvoerder van de fractie, Daniel van der Ree, de bezwaren van de vvd naar voren brengen. Ze deden dat dus niet zelf. Van der Ree zat aan tafel met twaalf mensen die allemaal vonden dat hij niet zo moeilijk moest doen. Maarten van Poelgeest verzon allerlei manieren om een beetje extra ruimte te scheppen voor de vvd. Op het einde van de vergadering ging de vvd overstag. Op dat moment was ik daar ongelooflijk blij mee. In mijn dagboek schrijf ik: ‘Een enorme overwinning. Je kan elke brand blussen met een glas water. Als je er maar vroeg genoeg bij bent. Het dreigen met een crisis was een gok, maar hij heeft goed uitgepakt.’
Van nature ben ik meer van het harmoniemodel dan van de confrontatie. Achteraf heb ik nog wel eens spijt gehad dat we hebben gelijmd. Soms mis je een perfecte kans om het anders te doen. 18 juni 2013 was zo’n dag. Het was een kans om te breken met de vvd en een nieuw college te vormen met d66. Op dat moment had niemand bij d66 gedacht de grootste te worden. Ik denk dat ze graag de opengevallen plek van de vvd hadden ingenomen. Dan was er een college gekomen van pvda, d66 en GroenLinks. En dat nieuwe college kon dan de inzet worden van de verkiezingen, waardoor het voor d66 moeilijker geworden zou zijn om een anti-pvda-campagne te voeren. Het anti-pvda-sentiment was erg gevoed door de mislukte formatie van 2010 toen d66 buiten de boot viel en pvda en GroenLinks met de vvd verder gingen. Door het oorspronkelijk beoogde college alsnog te vormen, was de bron van de frustratie weggenomen. Het is een wat-als-geschiedenis. Ik heb het destijds niet gedaan. Sterker nog, ik heb het destijds niet eens overwogen.
Op dat moment was alles erop gericht om de verhoudingen met de vvd juist zo goed mogelijk te houden. Zo viel in de zomer van 2013 het verkiezingsprogramma van de vvd in onze handen. Dat klinkt sinister, alsof we in een schemerige parkeergarage van iemand in een regenjas een bruine envelop hadden gekregen. De werkelijkheid was veel suffer. Bij een gezamenlijk overleg had Robert Flos, de fractievoorzitter van de vvd, het per ongeluk op een stapel papieren gelegd van Marjolein Moorman. Na afloop van het overleg nam zij haar stapel mee en dus ook het conceptverkiezingsrapport. Wat te doen? Dit conceptverkiezingsprogramma bood ons kansen de vvd een stap voor te zijn. We konden de ideeën aanvallen voor ze waren gepresenteerd. We konden het programma lekken naar de pers. En wat deden we? We besloten het terug te geven zonder er iets mee te doen. Eric Wiebes bekende dat hij niet zeker wist of hij in onze plaats net zo netjes had gehandeld. Eric van der Burg zei dat hij het gebaar nooit zou vergeten.
Mijn verhouding met Eric van der Burg was goed. Het is een heel aardige, prettige vent. Hij heeft sprezzatura en gevoel voor humor. Dat helpt ook. Het is alleen een aardigheid waar je, als het erop aankomt, weinig voor koopt. Als de omstandigheden veranderen, veranderen voor hem pardoes de loyaliteiten. En tijdens de campagne veranderden de omstandigheden drastisch. Van der Burg besefte dat hij voor deelname aan een volgend college afhankelijk was van d66. En dus telden gebaren die hij ‘nooit zou vergeten’ niet meer en liet hij geen enkele gelegenheid voorbijgaan om mijn geloofwaardigheid onderuit te halen en om bij Jan Paternotte in het gevlij te komen. Voor hem hoort dat bij politiek. Elke politicus doet wat het beste is voor zijn partij. En als je de hitte niet aankunt, verdwijn je maar uit de keuken.
Mijn klacht gaat niet over de hitte in de keuken. Wat ik mezelf wel verwijt, is dat ik zo naïef was dat ik dacht dat investeringen in een relatie belangrijker waren dan politieke opportuniteit. Eenzelfde naïviteit heb ik gehad ten opzichte van andere lijsttrekkers. Ze kunnen toch niet echt denken dat ik verantwoordelijk ben voor de blunder van de belastingdienst? Nee, natuurlijk denken ze dat niet, maar als de gelegenheid zich aandient om mij die blunder aan te wrijven, dan zullen ze het niet laten. Dan zullen ze gebruikmaken van het beeld dat ik geen verstand heb van financiën om mijn geloofwaardigheid en die van de pvda aan te tasten.
In verkiezingstijd is de politiek een zero sum game: de zetels die de een verliest, wint een ander. In zulke omstandigheden vergt het een bovenmenselijke terughoudendheid om de zwakte van een ander niet uit te buiten. De enige reden voor een rem op de aanvallen is als daarmee de kansen op succes in de formatie worden bedreigd. Hier geldt het oude adagium van Machiavelli dat een vorst beter gevreesd dan geliefd kan zijn. Traditioneel waren de andere partijen in Amsterdam bang voor de pvda. Als grootste partij was de pvda immers aan zet bij de collegeonderhandelingen. In de campagne van 2014 verdween deze angst. De peilingen lieten zien dat het deze keer wel eens anders zou kunnen zijn. Dit creëerde een wil om af te rekenen met de pvda die weinig met mij te maken had.
Het grootste deel van mijn werkende leven heb ik me veel meer getraind in het charmeren van gesprekspartners dan in het bevechten van mensen. Dat hing samen met mijn werk als zelfstandige. Ik had losse optredens of kortlopende projecten en werd uitgenodigd om mensen te inspireren. Zelden was ik een bedreiging voor hun positie. Nu opereerde ik in een heel onveilige omgeving, waarin goede verhoudingen geen enkele garantie boden tegen aanvallen op je geloofwaardigheid. Waar ik gewend was om met een glimlach gesprekspartners verbaal te kietelen, moest ik nu keer op keer in de verdediging.
De sprezzatura die ik had voor ik de politiek in ging, was gebaseerd op die vrije positie. Nu was ik een politicus die steevast moest praten over onderwerpen die ik liever meed en geen ruimte kreeg om te spreken over de idealen waarom ik de politiek in was gegaan. In Het Parool werd de stemming bij debatten samengevat als: ‘Wie pakt Pieter?’ Ik was zo gebrand om het goed te doen dat ik eerder verkrampt ging opereren. Ik kreeg op een gegeven moment moeite met slapen en werd ook onbereikbaar voor mijn naasten. Mijn vriendin en mijn kinderen konden me dingen vertellen die ik terstond weer vergat. Mijn dochter zat een week in Caïro en ik was gewoonweg vergeten dat ze zou gaan. Ik kon alleen maar denken aan wat ik moest doen om het tij te keren. Mijn vriendin zei dat ze nu een idee had hoe het is om te leven met iemand met beginnende alzheimer, met iemand die helemaal in zijn eigen wereld dreigt te worden opgesloten. Ik vond het vreselijk om te horen, maar kon het nauwelijks veranderen.
Wat ik meemaakte, is de nachtmerrie van alle politici. Ik heb daardoor wel beter begrepen hoe de onveilige politieke cultuur de authenticiteit van politici aantast. Wie de politiek in gaat krijgt kritiek en ook onterechte kritiek. De enige manier om je daartegen te wapenen is om de kritiek niet persoonlijk te nemen. Het is kritiek op de positie die je inneemt, het is kritiek op de rol die je vervult. Makkelijk is dat niet, omdat de kritiek heel persoonlijk wordt gemaakt. Dat is immers de manier om de geloofwaardigheid van een ander aan te tasten. Dus is er niet iets mis met de belastingdienst, maar ben ik een paniekvoetballer (sp) of kan ik geen balans lezen (d66). Ik opereer als een kip zonder kop (d66) of schaam me voor mijn eigen kabinet (vvd). Op Twitter waren de aanvallen nog meer op de man gericht. Ik was een favoriet haatobject geworden van rechtse bloggers en daar werd ik heel somber van.
Om je staande te houden in een vijandige omgeving moet je kritiek van je kunnen laten afglijden. Je moet een olifantenhuid ontwikkelen. Als alles tegen je gebruikt kan worden, is het logisch dat politici op hun woorden letten. Ik heb vaak pleidooien gehouden voor responsieve politiek. Politici moeten luisteren naar kritiek op plannen, een antenne hebben voor averechtse effecten van beleid en reageren op mensen die kritiek hebben. Maar als je met haat wordt overladen, ga je je psychologisch juist afsluiten voor geluiden van buiten. Je pikt eruit waar je wat mee kunt en negeert de rest. Zo gaan politici precies doen wat degenen die politiek haten beweren: ze luisteren niet. Kiezers houden niet van defensieve politici. Ze willen graag de politicus leren kennen en iets weten over zijn of haar persoonlijk leven. Om dat alles tegen je kan worden gebruikt neemt de bereidheid daartoe af. Politici worden minder menselijk. Ze vertellen alleen nog maar wat ze goed uitkomt en pikken elementen uit het eigen leven die naadloos passen bij het politieke programma. En dat wekt weer argwaan bij kiezers die ziek worden van de reclamepraatjes.
In de campagne was ik af en toe wanhopig. In mijn dagboek schreef ik midden in de nacht na het slechtste debat van de campagne en een peiling waarin d66 voor het eerst de grootste was: ‘Op dit moment ben ik bijna misselijk van het gevoel van mislukking. En kan ik eigenlijk alleen maar denken: over drie weken is het voorbij. Dan heb ik dik verloren en treed ik af.’ (25 februari 2014)
In de politiek leer je jezelf ongenadig kennen. Ik heb ontdekt dat ik geen vechter ben die meteen terugslaat als hij wordt aangevallen. Ik heb wel een groot incasseringsvermogen. Ik geef niet op. Ik ben er trots op dat ik na de wanhoop waarover ik in mijn dagboek schreef, mezelf aan mijn haren uit het moeras heb getrokken. De laatste weken voerde ik meer campagne als de blijmoedige vechter die ik ben, maar voor de uitslag mocht dat niet meer baten. Toch geloof ik dat daar de kiem ligt voor een andere vorm van politiek. Ik pleit er niet voor dat mensen de politiek links laten liggen, maar ik hoop wel dat idealisten niet klakkeloos meedoen aan de ongeschreven regels van het spel. Je hoeft niet naar de kapper om beter te passen in het plaatje van de politicus. Je hoeft niet te proberen groot te worden door een ander klein te maken. Je hoeft niet te zwijgen over je belangrijkste motief om de politiek in te gaan omdat het slecht scoort in focusgroepen. Je hoeft niet alles weg te poetsen wat kwetsbaar is. Je hoeft niet te spreken in oneliners en kernboodschappen. In ieders eigenheid schuilt juist de geloofwaardigheid. Nu had ik al water bij de wijn gedaan nog voor mensen aan de wijn konden ruiken, laat staan de wijn konden proeven.
In voorafgaande hoofdstukken heb ik steeds onderzocht wat ik anders had kunnen doen. Voor dit thema, mijn psyche, is dat moeilijk. Het gaat er dan niet om iets anders te doen, maar iemand anders te zijn. Ik had eigenwijzer kunnen zijn. Ik had dwars tegen alle adviezen het kunnen doen zoals ik het wilde. Ik had veel vaker met mijn vuist op tafel kunnen slaan. Maar zelfs eigenwijsheid is afhankelijk van de positie die je inneemt. Het is makkelijk om eigenwijs te zijn als je ergens veel ervaring mee hebt. Het is moeilijker om in een nieuwe praktijk direct te roepen dat je het beter weet dan alle anderen. Het is makkelijk om eigenwijs te zijn als je de wind mee hebt. Het is moeilijker om het te doen als je storm tegen hebt. De neiging is dan juist groot om meer advies te vragen. Over het algemeen geloof ik ook meer in samenwerking dan in het eenzame genie dat iedereen zijn wil oplegt. Maar hoe meer adviezen je krijgt, hoe minder vanzelfsprekend wordt. Pas doordat ik in de politiek zo onder vuur gelegen heb, ontdekte ik hoezeer mijn zorgeloze manier van optreden voor de politiek een privilege was. Ik kon dat doen omdat ik een vrije rol had. Als je in de hoek zit waar de klappen vallen, kun je niet dansen. Pas op het einde, toen ik mezelf had uitgevonden als blijmoedige vechter, maakte ik af en toe weer een huppeltje. Ik denk dat daarin echte autonomie en authenticiteit bestaat. Ook onder druk jezelf niet verliezen. Maar toen ik dat ontdekte, was het al te laat. De nachtmerrie van Sacha was toen al uitgekomen. Ik ben de bergen in gegaan. Gelukkig was het alleen een politieke dood.
Dit is een voorpublicatie van De belofte, waarin Pieter Hilhorst verslag doet van zijn leven als politicus