DE ECONOMIE VAN Volendam wordt gedragen door oma’s. Voor dag en dauw staan zij op om op hun kleinkinderen te passen. Om vijf uur ’s morgens is het spitsuur in Volendam. Met busjes vertrekken bouwvakker geworden vissers naar Amsterdam of elders. Vissen is niet meer lonend. Hun vrouwen werken bij bedrijven in Volendam of staan in winkels in de hoofdstad. De levensstandaard in Volendam is volgens Lida Klouwer-Mühren (63) en Jannig Tol-Veerman (60) hoog: ‘Dure eigen huizen, twee of drie kindertjes en het liefst driemaal per jaar op vakantie. Dat kan alleen als beide ouders werken en wij op hun kroost passen.’ Ooit was de vissersvloot van Volendam de grootste van de Zuiderzee. Die vloot bestaat thans nog uit negen kotters.
Oud-gemeenteraadslid Wim Keizer (67) noemt het wegkwijnen van het visserijbedrijf van Volendam onaanvaardbaar. De één tot anderhalf miljoen toeristen op de Dijk willen Volendammers in klederdracht zien, maar ook vissersvaartuigen zien binnenlopen en de tanige geur van drogende netten ruiken. ‘Zonder de entourage van de visserij is Volendam niet bijzonder meer’, zegt Keizer. Ook om die reden heeft hij in de gemeenteraad van Edam-Volendam 28 jaar op de bres gestaan voor het behoud van de visserij op het IJsselmeer. ‘De vissers zijn niet schuldig aan het teruglopen van de aalstand’, zegt hij uit volle overtuiging. ‘Het was het gevolg van het rücksichtslos wegvangen van glasaal bij Kornwerderzand voor met overheidssteun opgezette palingkwekerijen. De ongeremde aanwas van de nu vijftienduizend paren tellende aalscholverkolonie op de Oostvaardersplassen is ook zeer schadelijk voor de visstand op het IJsselmeer.’ De aalscholver wordt onder meer beschermd via de Vogelrichtlijn van de Europese Unie. Een aalscholver verslindt per dag 170 tot 700 gram vis.

GRIET SCHILDER-VEERMAN (63) is het met Keizer eens dat het teloorgaan van de Volendamse vissersvloot schadelijk is voor het toerisme. ‘Als onze jongens met hun schepen tegen vijven binnenlopen, lijkt dat op de intocht van Sinterklaas. Zoveel belangstelling trekt dat’, vertelt zij. Griet Schilder is voorzitter van Sint Petrus, de vereniging van Volendamse IJsselmeervissers, die vroeger veel leden telde. Overdag staat haar voordeur altijd wijd open voor haar kleinkinderen die voortdurend bij haar in en uit lopen. ‘Kom maar binnen’, roept ze vanuit haar woonkamer. Met naald en draad en een vingerhoedje geeft ze nieuwe glans aan het prachtige borduurwerk op haar Volendamse kostuum. ‘Ik moet op Prinsjesdag naar de koningin. Ik kan in Den Haag niet met een grote hoed op verschijnen. Ik heb dit kostuum gedragen tot op mijn trouwdag’, vertelt ze. ‘Daarna ben ik in burger gegaan, zoals we dat hier noemen. Mijn oma vond dat helemaal niet leuk. Volendamse kostuums maken is een uitstervend beroep.’ Griet leerde het van haar oma, moeder en een tante die kostuums maakten voor een oom, die de visserij vaarwel had gezegd en een souvenirwinkel op de Dijk was begonnen. ‘De hele familie zat vroeger op zaterdag te borduren, garnalen te pellen en in steenkolen-Engels liedjes te zingen, terwijl de jongens als ze met hun botters binnen waren in een achterafstraatje paling rookten, want dat mocht natuurlijk niet.’
Haar zonen Gerrie en Patrick vissen met de Margaretha VD64 en De Ouwe Loege VD65 van de familie Schilder. ‘Loege is de bijnaam van mijn schoonvader’, zegt Griet. Bijna iedereen in Volendam heeft een bijnaam. ‘Mijn schoonvader kreeg die bijnaam omdat hij loeven, tegen de wind op zeilen, uitsprak als loege. Op het voordeurtje van de roef van de botter van mijn grootvader stond: “Vertrouw op God in bang gevaar, hij toch redt goddelijk wonderbaar”. Ik heb dat bordje met die spreuk van hem geërfd. Het zit nu op de VD64. Het sterkt me in mijn geloof in het behoud van de visserij.’
Griet is een vechtjas. De visserij wordt door veel meer gevaren bedreigd dan de aalscholver. Autoriteitenvrees kent ze niet. Ettelijke malen is ze naar Den Haag getogen om de zoveelste vangstbeperking te voorkomen of te verminderen of te pleiten voor intrekken van naar haar mening dwaze regelgeving. De ministers Braks, Van Aartsen, Apotheker, Veerman en recentelijk Verburg, allemaal heeft zij ze de mantel uitgeveegd. ‘Braks was nog de beste, hij had verstand van de visserij, maar allemaal hebben ze niet begrepen of wilden ze niet begrijpen wat de visserij voor Volendam betekent. Ze begrijpen niet hoe diep de visserij in Volendam is verankerd. Wilders is eigenlijk de enige die ooit aan zijn collega-politici heeft gevraagd of ze de vissers nou niet al lang genoeg hadden gepest.’
Gerrie en Patrick Schilder staan pal achter hun moeder. Gerrie (37) vertelt dat hij vooral in de jaren tachtig goed kon rondkomen met vissen op het meer of de Noordzee: ‘Op mijn achttiende kon ik mijn eigen huis kopen. Daarna is het steeds minder geworden. Het vissen heeft een ander ritme gekregen. Ik heb een nettencertificaat, een spieringcertificaat, een hoekwantcertificaat en ga zo maar door. Je moet je houden aan je quotum, de hoeveelheid vis die je mag vangen. Ook als je meer vergunningen hebt op één schip, mag je toch maar met één vistuig vissen. Alles is tot de laatste komma’s en punten van de voorschriften geregeld.’
Gerrie werkt op de vele dagen waarop hij niet mag vissen in de bouw. Stukadoren, timmeren, metselen, het is hem om het even. Is hij niet bang dat door de recessie de bouw de Volendammers ook geen werk meer biedt? ‘Nee, Volendammers zijn erg gevraagd op de bouwwerken in Nederland. Ze werken tweemaal zo hard als de anderen. Maar niet altijd even netjes’, voegt hij er lachend aan toe.

LIDA KLOUWER EN JANNIG TOL vrezen dat de bemanningen van de huidige kotters de laatste generatie Volendamse vissers vormen: ‘De twee zonen van Job Kwakman zijn de laatste vissers in onze families. Er was er nog een die helemaal bezeten was van de visserij. Die liet zelfs twee botters op zijn rug tatoeëren. Hij zit nu op de Zeevaartschool omdat hij kapitein op een cruiseschip wil worden.’
Lida is een nazaat van de legendarische Meester Mühren (1886-1964). Op diens bidprentje staat: ‘dat was zijn naam en zijn eretitel’. Mühren heeft als schoolmeester en organisator veel gedaan voor de verheffing van de Volendammers, die volgens Lida en Jannig nog altijd een vooruitstrevend, hardwerkend volk zijn. ‘Ze zijn overal goed in, zingen, musiceren, voetballen, biljarten, schaatsen, noem maar op. Ze willen overal de beste in zijn. Vroeger gingen ze vaak naar een seminarie om priester, broeder of kloosterzuster te worden, nu gaan ze naar een universiteit om te studeren voor een academisch beroep. Pastoor Beemster zou het misschien anders willen, maar daar trekken zij zich niets van aan.’
Pastoor Beemster is er na zijn benoeming in de Mariakerk in geslaagd een fors deel van de katholieke Volendammers van zich te vervreemden door zijn kruistocht tegen abortus en Volendamse jongeren die zich aan drank, drugs en seks te buiten gaan. Beemster, die in zijn jonge jaren naar eigen zeggen alles deed wat God verboden had, bij een verkeersongeluk in coma raakte, tot inkeer kwam en voor priester ging studeren, komt in een gesprek over als een aardige man. Voor Jannig en Lida is hij een ‘jong broekie, die Volendam terug wil voeren naar de tijd dat je moest biechten en niet in de kerk mocht trouwen als je samenwoonde. Hij smijt hel en verdoemenis de kerk in als hij op het altaar staat en loopt in zijn toog op straat.’
Zelf zegt hij dat zijn sermoenen in het begin van zijn priesterschap in Volendam misschien te hard zijn overgekomen, maar dat parochianen met klachten over het geloof zich tot de Heer moeten wenden: ‘Ik ben slechts aangesteld om zijn leer te verbreiden.’
Er zijn ook Volendammers die de kruistocht van pastoor ‘Biemster’, zoals ze zijn naam uitspreken, een zegen vinden. Als er iets is veranderd in Volendam, dan is dat wel de belevenis van het katholieke geloof. Jongens moesten altijd voor de hele familie flessen met wijwater vullen uit de grote grijze bakken in de portalen van de Mariakerk. Op Allerheiligen en Allerzielen moest er extra gebeden worden voor de zielenrust van familieleden en bekenden die waren overleden. De kerk zat dan barstensvol gelovigen, want met het bidden van zesmaal een Onze Vader en Weesgegroet kon een Aflaat worden verdiend, een kwijtschelding van tijdelijke straffen voor zonden. De kerk en de voorschriften van het geloof stonden centraal in de katholieke gezinnen. Bij moeilijkheden werden de kinderen naar de kerk gestuurd om te bidden en een kaarsje aan te steken. Bij een meevallertje werden ze naar de kerk gestuurd om de Heer hun dankbaarheid te tonen. Veel Volendammers gingen iedere ochtend naar de Heilige Mis. Zondagsmorgens volgden na de Heilige Mis om tien uur de Hoogmis en ’s middags de Vespers. En eenmaal per week ging men ’s avonds naar het Lof. Dat deden ook de vissers. Op vrijdagavond en zaterdag werden de netten getaand. Als het werk aan kant was en de botter op orde en bevoorraad voor de komende visweek, ging het na een paar ‘slokkies’ snel op huis aan. Tegen de tijd dat de kerkklok luidde voor het Lof gingen de vissers schoon gewassen in vol ornaat naar de kerk en werd druk gebruik gemaakt van de biechtstoel. De pastoor kende zijn parochianen met naam en bijnaam en was meestal een graag geziene herder.

DE VROUW VAN oud-visser Job Kwakman komt uit een gezin met twaalf kinderen. ‘Zes meiden en zes jongens. Drie jongens hebben voor priester gestudeerd. De Volendamse families hebben in het verleden wel honderd priesters en evenveel broeders en nonnen voortgebracht’, zegt ze. ‘Vroeger zat de kerk propvol, nu alleen nog met Kerst. Je mocht niet met een protestant trouwen. We stemden altijd CDA, maar toen Pim Fortuyn kwam hebben we allemaal op hem gestemd.’
Volendam volgt wat de ontkerstening betreft de landelijke trend. De bevolking is nog steeds in meerderheid katholiek, maar gaat niet meer elke week naar de kerk, laat staan elke dag. Lida, Jannig en ook Griet Schilder sluiten uit dat de lossere zeden van opgeschoten jongeren het gevolg zijn van het verlies van de visserij met zijn regels en tradities. Griet: ‘Mijn grootmoeder zei altijd: “Op Volendam heb je geen standen, maar soorten.” Het is een bepaald soort dat zich niet aan de regels houdt.’ Volendam is geen eiland.
Volendam is lang een dorp geweest van grote gezinnen. ‘Als je met je kinderen omhoog zat omdat je wilde werken, was er altijd wel een zuster of schoonzuster die voor je kon inspringen’, zegt Lida. ‘In gezinnen van twee of drie kinderen gaat dat niet meer. Daarom moeten wij als oma’s klaarstaan. Crèches zijn niet populair.’
Jannig past al elf jaar op: ‘Ik paste op de drie jongens van mijn dochter en de tweeling van mijn zoon. Die drie jongens zijn nu op school, de oudste is al elf. De tweeling gaat ook naar school, dus ik bouwde af tot mijn oudste mijn hulp inriep. Je deed het voor hen, dan doe je dat toch ook voor ons? werd er gezegd. Het is best zwaar, maar je geniet van je kleinkinderen en krijgt liefde in overvloed terug.’ Lida heeft dezelfde ervaringen, met dit verschil dat de kleinkinderen ’s morgens bij haar worden gebracht.
Veel jonge vrouwen werken op een kantoor of bedrijf en niet meer zoals vroeger dag en nacht als dienstmeisje in de stad. Dat betekende wekenlang van huis. Vaste gewoonte was dat zij met Pasen, Pinksteren, op 15 augustus en tijdens de kerstdagen naar huis mochten. Op 15 augustus begon de beroemde Volendamse kermis en mochten de vrije meisjes een vrijer kiezen. De Volendamse meisjes die in de kousenfabriek van Hin in Haarlem werkten waren wat beter af. De pastoor benaderde op verzoek van de Hin-directie ouders voor het werven van meisjes van twaalf jaar en ouder. In de crisisjaren na 1929 slipten er ook elfjarigen door. Na een hele dag werken op het atelier werden ze ’s avonds opgevangen in een meisjespensionaat, maar zij mochten in het weekend naar huis.
Er werken nog altijd Volendamse vrouwen in de Volendamse viswinkels in Amsterdam, Almere en andere plaatsen in de wijde omgeving. Volendam telt zelf een grote verscheidenheid van bedrijven waar vrouwen werken. De gemeente Edam-Volendam heeft ruim 28.000 inwoners van wie er 21.000 in Volendam wonen. Volendam telt maar liefst 601 geregistreerde bouwbedrijven. ‘Daar zijn heel veel eigen bazen bij’, zegt Lida. ‘Zzp’er geworden vissers.’

VORIG JAAR WAS Job Kwakman (84) in de kelder onder zijn huis op de Dijk nog druk bezig met het samenstellen van een staand wantnet voor de Sint Jozef VD76, de kotter die hij aan zijn twee zoons had overgedragen. Het gaat hem aan zijn hart dat zijn zonen de kotter hebben verkocht. Het vissen met dit scheepje was niet lonend meer. Ze gaan nu om de beurt als opstapper mee met de Cornelia Johannes VD77. Zijn oudste zoon is één keer mee naar zee geweest. ‘Dat nooit meer, zei hij toen hij thuiskwam. Hij heeft altijd gevoetbald en is nu trainer bij Ajax B’, zegt Kwakman. Zijn drie kleinzonen zijn ook mee naar zee geweest en die willen ook geen visser worden. Job vindt dat verschrikkelijk. Het was vooral het vrije leven dat hem als visser trok: ‘Je bent je eigen baas. De zee is het mooiste wat er is. Vroeger kon je in Volendam over de boten van de ene kant naar de andere kant van de haven lopen.’
Voor oude vissers als Job Kwakman en Jan Plat (85) is het IJsselmeer een meer vol nostalgie. Ze waren zeven en acht jaar oud toen het in 1932 om 12 uur 58 na het sluiten van het laatste gat in de Afsluitdijk afgelopen was met overstromingen van de oevers. Met uitzondering van paling en bot stierven alle vissoorten langzaam uit. De Nederlandse Heidemaatschappij zette forel, snoekbaars, blei, karper en voorn uit. Het herstel van het natuurlijk evenwicht ging gepaard met enorme muggenplagen en het raadselachtige ontstaan van kleine spiering en pos, een visje met veel stekels dat de jonge snoekbaars aanviel. Het lukte niet om dat visje uit te roeien. In 1938 werd de snoekbaars volwassen. De pos wordt nu bij gebrek aan andere vis door de aalscholvers verslonden.
Dertien jaar oud gingen Job en Jan meteen na hun Heilige Communie met de botter naar het IJsselmeer of de Noordzee. Van hun vissende vaders en opa’s hoorden ze de verhalen over de rijke haringvangsten op de Zuiderzee. Er gedijde ook een enorme hoeveelheid ansjovis. Dat was een wispelturig visje. Het liet soms verstek gaan, soms was het er in overvloed. Daarom zeggen de Volendammers nu nog: ‘Het lijkt wel ansjovistijd’, als het hun erg goed gaat. Waren in de oude tijd gerookte bokking en ansjovis de specialiteiten van Harderwijk, aal en garnaal waren het voor de Volendammers. De Amsterdammers hebben als eersten de fijne smaak van die garnaal leren waarderen. Jordanezen leerden Amsterdam de garnaal koken en pellen. Elke nacht werd er in Amsterdam drie- tot vierhonderdduizend kilo garnaal, bot en aal uit de Zuiderzee aangevoerd. Op hoogtijdagen had de Volendamse vloot de hele breedte van het IJ nodig om voor anker te gaan. De Jordanezen trokken de stop uit hun vlet of hobbelschuit en lieten hem vol fris IJwater lopen. De daarin gestorte garnaal moest levend aan wal worden gebracht. Over de schuit werd een plank gelegd waarop een jongen werd gezet die tot taak had het vaartuig te laten wiebelen. Onder het zingen van ‘Hobbelen, hobbelen moet je maar’ werd dan terug naar de Jordaan gevaren.
De Volendammers konden tot 1870 bijna in de Jordaan afmeren. De bouw van het Centraal Station en de De Ruyterkade maakte daar een eind aan. Amsterdam verloor zijn open havenfront. De nekslag voor de levende-garnalenaanvoer kwam met de bouw van de Oranjesluizen. Het IJ verloor zijn rechtstreekse verbinding met de Zuiderzee. Het water was daarna niet goed meer voor het levend aan wal brengen van de garnaal.

JAN PLAT VOER OP een kleine kotter samen met zijn oudste broer Jaap, die als militair in Indonesië in 1949 als enige van een bemanning van acht koppen een overval had overleefd van een bende van tachtig man. ‘Hun scheepje was in stormweer op een rif gelopen en lek op het strand gezet. Een korporaal werd bij het gevecht met de bende dodelijk getroffen. Jaap werd in zijn schouder geraakt. De overgebleven zes militairen moesten op hun onderbroek na al hun kleren uittrekken. Ze mochten van takken voor Jaap een draagbaar maken. Zijn blauwe Volendamse ondergoed heeft zijn leven gered. De overvallers geloofden dat hij geen militair was, maar passagier op het scheepje’, vertelt Jan. ‘Zijn zes maten werden vermoord en later in een massagraf aangetroffen. Jaap werd als vermist geboekt. Een gelovige vrouw kwam ons vertellen dat we drie dagen lang vijf rozenkransen moesten bidden. Na vijftien rozenkransen werd er bij ons gebeld. “Jaap is gevonden”, luidde de boodschap. Toen ging de hemel open. Vermisten in Indonesië keerden vrijwel nooit terug. Zwaar gewond met een kogel in zijn schouder werd Jaap door een Nederlandse patrouille in een kampong aangetroffen.’
Jaap Plat heeft daarna bij het vissen veel last van zijn schouder gehad. Hij werd gecompenseerd met een kleine invaliditeitsuitkering. Jan: ‘Schandelijk hoe Jaap is behandeld. Het begon er al mee dat men zijn arm wilde afzetten. Hij heeft moeten vechten om zijn arm te behouden. Met één arm zou hij nooit meer zijn geliefde beroep als visserman kunnen uitoefenen. Voor hij naar Indië moest, voer hij bij mijn vader. Het noodlot bleef hem achtervolgen. Bij een verkeersongeluk verloor hij zijn dochtertje. Dat heeft hij niet kunnen verwerken. Hij kreeg kanker en overleed 67 jaar oud in 1984. Met de visserij op het IJsselmeer ging het die jaren ook bergafwaarts. Het verbod in 1969 om met het sleepnet op aal te vissen kwam hard aan.’
Veertig jaar later lijkt dit verbod een vergissing te zijn geweest. De tegendraadse, maar internationaal gerespecteerde oud-bioloog dr. Rolf Boddeke van het voormalig Rijksinstituut Visserijonderzoek (Rivo) komt in zijn boek De wereld is een wonder tot de conclusie dat dit verbod ‘een negatieve factor van betekenis’ is geweest voor de toekomst van de visserij op het IJsselmeer. De ongeveer honderd schepen die aan deze visserij deelnamen, wervelden met hun netten veel fosfaathoudende modder van de bodem op en hielden de groei van waterplanten in het IJsselmeer tegen. Na het verbod voelde de aal zich er niet meer thuis. Jarenlang heeft het voedselrijke Rijnwater daarna de teruggang van het aalbestand deels voorkomen, maar na 1990 was het afgelopen. Het IJsselmeerwater is volgens Boddeke nu zeer arm. Het spieringbestand waar aal en snoekbaars en visetende vogels van leefden, is ingestort. De aal is nog maar schaars aanwezig in het IJsselmeer, de Waddenzee en de kustzone. ‘Vroeger stonden er in de haven wel dertig karen waarin paling levend kon worden bewaard. Nu gaan ze daarin na een dag al dood. Zo weinig voedsel zit er nog in het water’, zegt Gerrie Schilder. ‘Vroeger zagen we nooit dooie paling. Nou zien we dooie en zieke paling. De paling verhongert omdat het water van het meer geen fosfaten en nitraten meer bevat.’

HET SLEEPNETVERBOD speelde in de periode waarin een schol- en tongexplosie op de Noordzee voor grote vangsten zorgde. Gestimuleerd door de overheid leidde dit tot een hausse van nieuwbouw van steeds grotere kotters met zwaardere motoren. ‘De Urkers verwierven de modernste kottervloot van Europa’, zegt Jan Plat. Bankiers wreven in hun handen en stimuleerden de vissers om hun winsten voortdurend in nieuwe schepen te investeren. In de jaren vlak voor deze merkwaardige boom was het met de visserij op de Noordzee ook bergafwaarts gegaan. Als schipper Cees Buys van de kleine stoomtrawler Condor IJm.72 in die magere jaren door de visafslag te IJmuiden via Scheveningen Radio werd gevraagd hoeveel vis hij aan boord had, antwoordde hij steevast: ‘Een hondenkar vol.’
De grote vangsten waren het gevolg van eutrofiëring, de toename van de voedselrijkdom (plankton) door de aanvoer van fosfaat en nitraat door de Rijn, Maas en Elbe. Dit werd veroorzaakt door de intensivering van de landbouw en de fosfaathoudende wasmiddelen voor de snel populair geworden elektrische wasmachines. Deze ontwikkeling stuitte spoedig op tegenstand van de milieubeweging. Problemen met bemesting van zoete wateren die een overmaat aan algen opleverden werden breed uitgemeten. Greenpeace nam vooral de multinationals die de fosfaathoudende wasmiddelen produceerden onder vuur. In 1988 kwamen Boddeke en zijn collega en chemicus Paul Hagel op het Rivo tot een voor de visserij schokkende ontdekking. De fosfaatafvoer van de Rijn, die in 1981 een hoogtepunt had bereikt, was door verwijdering van het fosfaat uit het Duitse rioolwater en het gebruik van fosfaatvrije wasmiddelen sterk aan het dalen. ‘De conclusie was duidelijk: de Nederlandse visserijsector die zich op basis van de verhoogde fosfaatafvoer tot een miljardenbedrijf had ontwikkeld, zou weer teruggaan naar af.’
Het werd een proces dat met saneringsronden op de Noordzee en het IJsselmeer tot op de huidige dag voortduurt. Een voorstel van Boddeke in 1997 aan minister Jozias van Aartsen om via gedoseerd fosfaatlozen de visproductie op peil te houden, werd afgewezen op basis van de volgende overweging: ‘Ik acht experimenten met het ecosysteem niet gewenst, aangezien het overheidsbeleid ten aanzien van de Noordzee beoogt om verstoring als gevolg van menselijke activiteiten te minimaliseren Een gedoseerde fosfaattoevoeging is hiermee in strijd.’ In 2005 bleek de IJsselmeervloot reeds zeventig procent aan vangstcapaciteit te hebben ingeleverd. Het aantal arbeidsplaatsen op de Nederlandse vissersvloot daalde van 2150 in 2007 tot rond 1700 in 2008.
DE KADERRICHTLIJN WATER van de EU in 2000 deed voor Gerrie Schilder de deur dicht voor opleving van de visserij op het IJsselmeer: ‘Ik vis al 22 jaar, maar ik hoef maar tot drie te tellen om aan te geven waardoor de visserij op het IJsselmeer kapot is gemaakt. Het schone water, de vogels en het ongestraft laten opvissen van de glasaal bij Kornwerderzand. Zonder jonkies komen er geen vissies, nietwaar? Vroeger zaten onze fuiken vol met groene wol. Zeewier. Door de waterzuivering is het fosfaat verdwenen en groeien er geen algen meer. Geen plankton meer voor de vissen.’ Er is een Aalherstelplan aangekondigd, zegt Schilder later op sceptische toon. ‘We gaan schieraal over de dijk in zee gooien in de hoop dat ze naar de Saragossazee trekken om te paaien.’ Het zal hem benieuwen hoeveel er daar aankomen. ‘Twee procent? Onderweg vasten ze en teren ze op hun vetlaag. Maar mocht het plan slagen, dan zal toch ook de kwaliteit van het viswater verbeterd moeten worden.’
Samen met zijn broer Patrick had Gerrie Schilder juist zelf een oplossing gevonden voor het eeuwige probleem van de bijvangst. Ze werden door het Visserij Innovatie Platvorm genomineerd voor het ontwerpen van een bak waarin op ingenieuze wijze de ongewenste bijvangst automatisch wordt gescheiden van de gewenste vangst. De bijvangst wordt levend en zonder door mensenhanden te zijn aangeraakt in het water teruggezet. Die bak wordt thans gebruikt door alle palingvissers. Octrooi is aangevraagd. Het aangekondigde verbod van de schietfuik werd door die vondst op de lange baan geschoven.
Helaas werd aan de vooravond van de Europese verkiezingen de voldoening over het behoud van de schietfuik als vistuig doorkruist door een schrijven van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De stemming in Volendam sloeg om in woede toen het om een sommatie bleek te gaan om 75 procent van de netten waarmee ’s winters wordt gevist in te leveren. De volgende dag bleek bij de telling van de stemmen dat 39,8 procent van de Volendamse kiezers op Wilders had gestemd. Het Aalherstelplan werd niet goedgekeurd door de Europese Commissie en de International Council for the Exploration of the Sea. Minister Verburg besloot vervolgens om vanaf 2010 de palingvisserij tussen 1 september en 1 december te verbieden. Dit besluit is een enorme klap voor de veelbeproefde palingvissers. Het zijn de maanden waarin zij hun brood konden verdienen. ‘Nederland wordt daarmee ook gastland voor visstropers’, aldus de Combinatie van Beroepsvissers. ‘Het wakend oog van de beroepsvisser ontbreekt drie maanden.’ Nog meer vissers zullen noodgedwongen een ander beroep moeten kiezen. Griet Schilder-Veerman: ‘Zonder visserij is Volendam een dood dorp.’

Dick Schaap werkt met de filmmaker Linda Bannink aan een film en een boek onder de titel De laatste trek: Requiem voor de visserman