Twee documentaires, een Zeeuwse en een Vlaamse, in coproductie met KRONCRV gemaakt en respectievelijk op 1 en 2 januari uitgezonden. Er was geen ruimte ze eerder te bespreken, maar ze zijn uitgesteld te zien en dat is zeer de moeite waard.

‘Van verlies kun je niet betalen’ © KRONCRV

Van verlies kun je niet betalen is het portret van een Vlissings echtpaar, verre tachtigers Adrie en Francien Trimpe, die al 65 jaar een groentewinkel hartje stad drijven. Overgenomen van Adrie’s vader, samen met diens tomeloos middenstands-arbeidsethos. Het houdt zelfs zo lang stand dat het een Nederlands, zoniet West-Europees record moet betreffen. Dat lijkt prima als je zijn werk=levenslust ziet en haar vriendelijke gezicht, maar zodra ze bewegen slaan je de verbijstering en angst om het hart. Francien is niet alleen kromgegroeid, maar heeft een niet te beschrijven motoriek waarbij ze elk moment voorover lijkt te kunnen vallen, zeker als ze met een weegschaalbak vol aardappels uit de winkel naar het keukentje schuifelt om die te gaan schillen. Adrie’s wijze van bewegen onttrekt zich eveneens, maar dan weer heel anders, aan taal, maar dat ‘alles’ versleten is, is zonneklaar. Zie je een oude man zo schuifelend over straat gaan, en dat ook nog beladen met krat, baal of kist, dan bied je aan het van hem over te nemen. Dat zou zijn eer te na zijn, en personeel moet hij kennelijk niet.

Kinderen zijn er ook niet. Al moet gezegd dat dit alles onmogelijk zou zijn als niet Adrie’s veel jongere zus Ada dagelijks een paar uur bij zou staan in winkel of bij bereiding van het warme middagmaal – een taak die Francien in de loop van de film steeds moeilijker aan kan. Zoals we ook zien dat Adrie zelf nog moeizamer gaat bewegen dan hij bij begin al deed en steeds vaker wegdommelt als hij even zit. Onduidelijk blijft of Ada’s vele werk gehonoreerd wordt of als familieverplichting wordt beschouwd, zoals over geld überhaupt niet wordt gerept. Behalve als Adrie trots uitlegt hoe hij vroeger op de veiling altijd precies op tijd drukte om goedkoop in te kopen én de concurrentie voor te zijn. Wel duidelijk is dat Adrie Ada’s inspanningen als volkomen vanzelfsprekend ervaart. Zoals hij ook weinig oog voor de belasting van Francien lijkt te hebben. Die het hem daarbij buitengewoon makkelijk maakt in onverwoestbare gemoedelijkheid en optimisme.

Op Vadertje Drees hebben deze kleine zelfstandigen geheid nooit gestemd (hoewel er geen spoor van religie valt waar te nemen) – diens AOW ontvangen ze, maar ze spotten met de noodzaak ervan. Want van de vroege ochtend tot sluitingstijd houden ze de winkel, in een straatje waar de loop uit is in supermarkttijden, open, waarnaast Adrie ook nog langs telers rijdt voor zijn handelswaar en bestellingen bezorgt bij de horeca. Daarna wordt in avond en weekend de boekhouding gedaan. De film bevat een scène die gekopieerd lijkt uit een documentaire over het Amsterdamse Zuivelhuis Kors (regie Natasja van Wijk). Daarin vertelt mevrouw Kors hoe ze, nog bij (schoon)pa in dienst, op dinsdag moesten trouwen omdat melkboeren dinsdagmiddag gesloten waren. Woensdagochtend vroeg werden ze weer in de zaak verwacht. Zeeuwse Ada Trimpe trouwde om half drie maar moest van haar vader tot twaalf uur werken. ‘Altijd werken, nooit vakantie’, zei mevrouw Kors. De Trimpes zeggen het haar na, hij zonder enige spijt. De schoonmoeder van mevrouw Kors had op het sterfbed tegen haar zoon nog wel gezegd dat hij dat anders aan moest pakken. ‘Maar daarvóór zei ze dat nooit’, antwoordde Kors defensief, voor wie de zaak alles was: geen hobby’s, geen vrienden. Mevrouw Kors won: die Amsterdamse zaak is gesloten om nog een deeltje leven te hebben. Francien krijgt dat niet voor elkaar. ‘Ga lekker op het bankje aan de Westerschelde bij de ouwe mannen zitten’, had ze Adrie aangeraden. Hoonlach was haar deel. Maar ja, ook geen vrienden en hobby’s.

Twee dramatische ontwikkelingen in de film: Ada gaat drie maanden met vakantie naar Zuid-Frankrijk. Adrie houdt zich in maar mokt. Tweemaal daags belt Ada hoe het gaat. ‘Het gaat niet’, is zijn enige antwoord. En plots valt hij uit tegen filmers en kijker: ‘Dat is toch getikt, als je je broer zo laat zitten’, hoewel zijn woede zich vooral op zijn zwager richt. Adrie is te beklagen. Mededogen valt op te brengen, maar sympathie uiteindelijk moeilijk voor iemand die louter aan zijn zaak en dus zichzelf denkt. De tweede omslag ligt in de eindigheid van het lichaam, al gaat het toch net weer anders dan verwacht. Zie zelf. Maar iets anders: geen kunstenaar gaat ooit met pensioen, want dan gaat zij of hij geestelijk dood. Respect. Waarom niet respect voor degenen voor wie zingeving in arbeid, winkel, werkplaats ligt? Fraai gefilmd trouwens door drie cameralieden. Dat het stel aan diezelfde zeearm met druk verkeer naar Antwerpen woont is een beeldgeschenk. Maar Adrie’s worsteling met struiken boerenkool of een te vullen fruitschaal (elke appel, peer of druif een krachtsinspanning) wordt door regisseurs Helge Prinsen en John Albert Jansen en camera ook met precisie in beeld gebracht. Onze eigen groenteman heeft ervan genoten, herkennend, lachend en met compassie.

Gaat Van verlies over één uitzonderlijke casus, Zie mij doen is een groepsportret van mensen met een verstandelijke en vaak ook fysieke beperking. Maar dan wel met uitgebreide aandacht voor de individuen. Ze wonen en/of werken in tehuis Monnikenheide bij Zoersel, dorp tussen Turnhout en Antwerpen. Regisseur Klara van Es deed er jaren vrijwilligerswerk voor ze tot een film besloot en ging draaien. Zonder die vertrouwensband was het indrukwekkend resultaat ondenkbaar geweest. Vaker dan in andere documentaires maakt de interactie tussen personages en filmer deel uit van het geheel. Daar is Van Es niet op uit, maar soms moet ze wel een vraag stellen. En af en toe kan ze geen ‘fly on the wall’ zijn omdat haar hoofdpersoon haar aanspreekt of aan haar refereert. Dat doet niets af, het draagt eerder bij. Hoe de titel te vertalen? Kijk mij? Kijk naar mij? Maar minstens zozeer toch ‘luister naar mij’, voorbij de eerste blik die generaliseert. ‘Luister naar wie en wat ik denk, verlang, ben.’ Want neem alleen de verzamelterm ‘Syndroom van Down’, waaronder een aantal bewoners valt: die is correct als medische aanduiding maar kan uiteraard geen recht doen aan de individuele karakters, eigenschappen, talenten die leden van de aangeduide groep hebben. U zult dat een open deur vinden, maar na Zie mij doen is die intellectuele notie verdiept en vermenselijkt. Althans, dat geldt voor mij die toch echt zelf een Down-nichtje heeft.

Zes bewoners worden tot hoofdpersoon, en die zijn uiteraard zorgvuldig gekozen. Werelden van vermogens liggen er tussen Sofie enerzijds, die geen taal heeft en uit wier kreten verzorgers moeten afleiden hoe ze zich voelt (beroerd als het haar geknipt wordt, gelukzalig in het zwembad) en Jessica wier taal analyserend en wijs is. Wijs als het gaat over hoe onbekenden haar zien met haar enigszins verstoorde motoriek (natuurlijk kijken ze, want wat afwijkt valt op zegt ze, maar staren is vervelend); wijs als het gaat over de kinderwens die zij en velen hebben, maar die zij onderdrukt omdat vervulling niet verantwoord zou zijn. Een partner lijkt trouwens niet in zicht (wat niet vanzelfsprekend is uiteraard), maar als die zich aan zou dienen dan moet hij niet denken dat ze het paardrijden voor hem op zou geven. Ik realiseer me hoe verneukeratief zo een beschrijving is: het heeft al gauw iets vertederd-aanmatigends (wat knap van jou), maar zo ervaar je Jessica juist niet. Ze is ‘a person in her own right’. Maar dat geldt ook voor de minder intellectueel bedeelden, die in groepsgesprekken of tegen de camera rake dingen zeggen.

Zulke gesprekken worden systematisch gevoerd en mijn algemene weerzin tegen het verschijnsel (dat zo vaak verplichte kost en weeïg ineen is) wordt hier gelogenstraft. Ze vervullen de functie dat iedereen in de groep meetelt en dat haar/zijn gevoelens ertoe doen. En dat er herkenning is van zorgen en genoegens. Maar leer ze zelf kennen: Sam, de vrolijke discjockey en danser die een prachtig gedicht over de liefde van en voor en op Monnikenheide maakt en voorleest. En Quang, die ook paardrijdt maar niet, zoals Jessica, kan lopen. En die zich rond de feestdagen erg alleen voelt omdat dan zijn hele familie in België naar China gaat. En die geestig is: als het over knuffels gaat die sommige bewoners mee naar bed nemen vertelt hij dat hij als kind in China een levende knuffelbeer had. Ze willen het niet geloven, denken even aan een panda. Hij houdt de spanning er lang in: ‘Mijn oma’, zegt hij stralend. Iedereen blij. En er is Mathias, die als je je geboortedatum noemt meteen weet wat voor dag dat was, zoals hij alle leeftijden kent, data, van vroeger en in de toekomst. En die zijn verzorgende belooft dat hij haar rolstoel zal duwen als ze in 2035 niet meer kan lopen.

En dan is er ook nog Nadine, bijna altijd bang en op zoek naar bevestiging van wat er gebeurd is en wat er gaat gebeuren. Eten, slapen, bezoek. En dan: voorbij. Ja Nadine, voorbij. Je hoeft niet bang te zijn. Tante heeft dat hondje niet meer, en nee, je hoeft de zee niet in. Je krijgt wel een grote pannenkoek en dan, aan het eind van de film, zien we Nadine blij en gelukkig. Reve zette in zijn gedicht Roeping de zorgende zuster Immaculata, wier naam nooit bekend zou worden, tegenover de ongewassen apen die demonstreerden en zo op de tv kwamen. Het niet-religieuze personeel van Monnikenheide (en talloze zorginstellingen) lijkt op Immaculata. De film gaat niet over hen, ze figureren – terecht. Maar ze verdienen wel een film. Films. Ook deze is prachtig gedraaid, in zwart-wit.


Helge Prinsen, John Albert Jansen, Van verlies kun je niet betalen, Zeeuwse Omroep, KRONCRV
Klara van Es, Zie mij doen, Canvas, KRONCRV