Ik lieg niet over kleine dingen, alleen over grote. Sinds een tijdje begin ik er anders tegenaan te gaan kijken, tegen de waarheid en de leugen. De dingen gaan langzaam bij mij. Ik weet nog dat ik ooit dacht dat iemand me moest verlossen. Te veel en te groot, ik raakte verstrikt. Ik stik, dat is wat ik zei tegen degene die mij moest gaan helpen.

Toen dit jaarHet leven: Een handleiding verscheen van Stephen Grosz, sloeg ik onmiddellijk de sectie ‘Liegen’ op. Het begint wel met een heel mooi verhaal, ‘Over geheimen’ heet het. Ultiem vergoelijkend. Ik besefte opeens waarnaar ik op zoek was geweest toen ik de trappen besteeg bij degene die mij moest gaan helpen. Absolutie. In plaats daarvan zat een mens van vlees en bloed tegenover me, die denk ik ook zo haar geschiedenis met liegen en belogen worden had.

De pathologische leugenaar die Grosz opvoert, lijkt trouwens in niets op mij. Deze Philip vertelde bijvoorbeeld tegen de muziekleraar van zijn dochter dat hij de zoon was van een beroemde componist. Zijn schoonvader, een sportjournalist, maakte hij wijs dat hij ooit als reserve was geselecteerd voor de Britse boogschuttersploeg. Het is het type leugen dat vooral op mijn lachspieren werkt. Daar doe je toch niemand kwaad mee, ze zijn een beetje schelmachtig, geven wat sjeu aan het leven.

Ze zei tegen mij: we gaan uitzoeken waarom jij de boel aan het bedonderen bent. Páts, die kwam binnen

Maar Grosz, die dit boek schreef op basis van zijn praktijk als psychoanalyticus, maakt zich oprecht zorgen om zijn cliënt, al was het maar omdat hij zelf ook het slachtoffer wordt van de leugens van Philip. Zo zegt hij zijn rekeningen niet te kunnen betalen omdat hij zijn chequeboek niet meer kan vinden. Oef, dat wordt wel een erg kleine leugenaar. Een maand later vertelt hij zijn maandsalaris te hebben overgemaakt aan het Freudmuseum. Beter. Na vijf maanden is Grosz hem een beetje beu. De leugens worden steeds doorzichtiger en hij reageert er eigenlijk amper nog op, zoals niemand in de omgeving van Philip op zijn leugens reageert. Maar dan wordt de vraag wel des te prangender: welk psychologisch doel dient zijn gedrag?

Iets dergelijks vroeg degene van wie ik dacht dat ze me ging helpen ook aan mij, doos tissues tussen ons in, kalmerende geurkaars op de vensterbank. Ze zei letterlijk tegen mij: we gaan onderzoeken waarom jij – ze trok er een dunne streepmond bij – de boel aan het bedonderen bent. Páts, die kwam binnen. Bedonderen, moi? Het was zozeer het verkeerde woord dat ik nooit meer teruggegaan ben. We zijn niet eens meer toegekomen aan de terugtocht naar mijn jeugd, waar ik eerlijk gezegd toch al huizenhoog tegenop zag. Geen pathologisch woord over mijn vader of mijn moeder.

Grosz gaat met Philip wel het pad terug, met de vraag of hij met zijn leugens soms anderen wil domineren, of dat hij er een minderwaardigheidscomplex mee wil compenseren. Ze zijn al een hoop sessies verder als Philip een jeugdherinnering opdiept die hij eerder niet het vermelden waard vond. Hij plaste in zijn bed, zijn moeder ruimde stilzwijgend de boel op en sprak er met niemand over, ook niet met hem. Het was zeg maar hun geheim. Toen zijn moeder overleed kwam zijn stilzwijgende dialoog met haar tot een abrupt einde. Met zijn aperte leugenachtigheid probeerde Philip nieuwe zwijgende bondgenoten te vinden. Zijn leugens waren geen aanval op de vertrouwde omgeving, concludeert Grosz. Het was zijn manier om de intimiteit die hij kende te bewaren, zijn manier om zijn moeder niet los te laten.

Wat mooi, dacht ik. Geef mij zo’n verklaring. Wat het verhaal overigens niet vertelt is of het liegen van Philip erna ophield. Dat is wel de suggestie: alsof als je eenmaal weet waarom je iets doet, je er ook mee zou kunnen ophouden. Ondertussen merkte ik iets lankmoediger ten aanzien van mezelf te worden. Wat is waarheid, is er wel een waarheid, dat werk. Tegelijkertijd is het een ondraaglijke gedachte dat er niet iemand zou zijn die ziet hoe alles zit. Hoe alles écht zit bedoel ik, en toch van je blijft houden, ook dat nog. Al denkende kwam een herinnering in me naar boven aan een gesprek dat ik met een vriendin voerde, toen ik begin twintig was. We hadden afgesproken in een café in de Pijp, er was toen ook iets, ik weet niet meer precies wat, in ieder geval dacht ik dat de hel me niet eens meer zou willen bergen. Die vriendin zei toen, en we dronken er een vrolijk biertje bij: is het wel eens bij je opgekomen dat anderen niet anders zijn dan jij? Het is het type eye-opener dat even een opluchtende werking heeft om vervolgens weer een paar decennia in je hersenpan zoek te raken. Als íets niet beklijft is het blijkbaar de gedachte dat je net bent zoals iedereen.