
Het is een duizelingwekkende vraag, want hoe ver kunnen we vooruit kijken? De toekomst van onze kinderen is nog behapbaar, en die van de kinderen van onze kinderen ook – maar daarna? Niet voor niets gaat het in het publieke en politieke debat vooral over onze verantwoordelijkheid voor onze kinderen en kleinkinderen. En is de frase ‘het voortbestaan van het menselijk ras’ niet hoe dan ook onmogelijk abstract? Zeker als we er ons geen namen en gezichten meer bij kunnen voorstellen.
Toch is de toekomst nu van belang. We weten, op basis van de wetenschappelijke kennis die voorhanden is, dat het voortbestaan van het menselijk ras, zelfs van de planeet op het spel staat. Als we in hetzelfde tempo blijven groeien en consumeren, niet alleen in het Westen maar vooral ook in de opkomende economieën, en evenveel of meer fossiele brandstoffen – olie, kolen, gas – blijven gebruiken, dan zal de aarde gaan koken. Het klimaat zal dan snel warmer worden, de afgesproken limiet van twee graden temperatuurstijging zal overschreden worden en we zullen met een waaier aan problemen worden geconfronteerd: van grote overstromingen en droogtes tot het uitsterven van soorten, van voedselgebrek tot nog massalere vluchtelingenstromen dan die we nu zien. De lastige, abstracte vraag van Max Frisch is akelig actueel.
Maar zijn wij, mensen, wel toegerust om de problemen van de toekomst op te lossen? De grote, mondiale problemen van het heden krijgen we al niet of nauwelijks onder de knie. Eind dit jaar moet in Parijs een ambitieus klimaatverdrag worden gesloten. Er is al jarenlang onder VN-vlag over onderhandeld en in december moeten 195 landen vastleggen met hoeveel procent ze de uitstoot van broeikasgassen wil terugdringen.
Maar Christiana Figueres, de voorzitter van het VN-klimaatverdrag, heeft al gewaarschuwd voor te hoge verwachtingen: ‘We gaan in Parijs geen mirakel doen.’ Aan de ene kant stelt ze dat de industrielanden een historische verantwoordelijkheid hebben, omdat we, bij ongewijzigd beleid, afstevenen op een opwarming van vier tot vijf graden. Aan de andere kant constateert ze dat natiestaten zich in de twintigste eeuw altijd hebben gericht op oplossingen binnen de eigen landsgrenzen terwijl er nu oplossingen moeten worden gevonden op planetair niveau. De ‘fixatie op de korte termijn’ is voor haar een van de potentiële bedreigingen van ‘Parijs’.
In dit speciale nummer, dat geheel is gewijd aan problemen en oplossingen van de toekomst, wordt er vaak aan gerefereerd: ons onvermogen om de lange termijn voorop te stellen. ‘De tragedie der horizonten’, heet het ergens treffend.
Wij zijn juist op zoek gegaan naar denkers en doeners die wel voorbij de korte termijn kijken. We portretteren doemdenkers en optimisten; mensen die ervan overtuigd zijn dat we in de eindtijd leven en mensen die in vandaag een begintijd zien. Over het feit van de klimaatverandering kan vrijwel iedereen het eens zijn, over hoe we de toekomst tegemoet moeten treden heersen zeer uiteenlopende opvattingen. Bijvoorbeeld over de vraag of een duurzame economie kan samengaan met groei. Of we de fossiele brandstoffen die nog in de grond zitten daar moeten laten of nog kunnen gebruiken. Of ons technologische vernuft de problemen van de toekomst het hoofd zal bieden of zelf weer een probleem vormt. En we laten zien waar de toekomst allicht al begonnen is: in Groningen, in Duitsland, bij de automobilist, bij Unilever. De toekomst, zoveel is duidelijk, is allerminst abstract.