Uit de VS is de theorie overgewaaid dat de zittende macht altijd wordt beloond voor economische groei. Komt dit cijfer boven de drie procent, dan hoeft de president zich geen zorgen te maken. Dat Gore in 2000 anders moest ervaren en Bush president werd, heeft de theorie niet gedeerd.

In Nederland doet ze ook opgeld. Door een gezellige begroting te presenteren zou het kabinet-Balkenende zich aan de vooravond van de verkiezingen van 22 november in een ideale uitgangspositie hebben gemanoeuvreerd om de oppositie te kunnen wegzetten als zeurpieten die de zegeningen van het heilzame kabinetsbeleid maar niet willen tellen. Zoet na zuur speelt de zittende regeringscoalitie in de kaart, zo is de theorie.

Toch is dat maar de vraag. In de historische statistieken is het bewijs voor deze theorie niet te vinden. De verkiezingen van 1952, 1956, 1963, 1972, 1989 en 1998 vonden allemaal plaats tijdens of na een periode van economische bloei, dan wel herstel. In 1952 en 1956 won de PVDA van minister-president Drees inderdaad wat zetels en bleven de coalitiegenoten KVP, CHU en ARP amper achter. In 1963 kroop de KVP van nominaal premier De Quay ook een beetje omhoog en 1998 was, behalve voor D66, een feest voor Paars. Maar in 1972 ging het voor de confessionele regeringspartijen, die later het CDA zouden vormen, mis. In het voorspoedige 1989 werd coalitiepartner VVD zelfs roemloos uit het kabinet verjaagd. De kiezer laat zich wel leiden door indrukken, de zogeheten ‘gevoelsgroei’, zoals bleek in 2002, toen de waanzinnige groei van eind jaren negentig in rap tempo afkalfde en de paarse regeringspartners tezamen 43 zetels verloren. Maar ja, toen dook opeens… het is bekend.

Kortom, de statistieken wijzen er niet op dat economische voorspoed altijd en onvermijdelijk uitmondt in electorale voorspoed voor de partijen die zich daarvoor op de borst kunnen trommelen. Wat ze gek genoeg wel laten zien is dat de Nederlandse kiezer in slechte tijden meestal een klassiek monetair kabinet in het zadel helpt. In 1959, toen het ineens even slecht ging met de cijfers van het bruto binnenlands product, werd de PVDA uit de Trêveszaal gekegeld en kwam er een einde aan anderhalf decennium ‘rooms-rood’. Vier jaar later, toen er nog steeds geen economische jubel klonk, was de PVDA de belangrijkste verliezer van de verkiezingen die zouden leiden tot het kabinet-Marijnen, dat zonder tussentijdse verkiezingen werd omgetoverd tot de kortstondige rooms-rode coalitie van Cals, die op haar beurt weer ten onder ging in de Nacht van Schmelzer. In 1967, wederom een jaar waarin het economische tij tegenviel, leed de PVDA zelfs een van de grootste nederlagen uit haar geschiedenis tot 2002. Of wat te denken van het rampjaar 1981? Het kostte de zittende regeringspartijen amper zetels. In 2003 groeiden CDA en VVD zelfs. In deze categorie is 1994 de uitzondering.

Dit is een wereldwijd fenomeen. De Harvard-econoom Benjamin Friedman liet in zijn vorig jaar verschenen boek The Moral Consequences of Economic Growth zien dat groei in geïndustrialiseerde landen vaker wel dan niet leidt tot een tolerantere houding jegens immigranten, minderheden en andersdenkenden. Groei leidt ook tot een ruimhartigere sociale politiek en tot de bereidheid kansen gelijker te verdelen. Als de inkomens van de meerderheid stagneren, moeten politieke partijen die deze openheid en tolerantie hoog in het vaandel voeren, daarentegen vrezen voor de stem van de middenklasse. Friedman, die dit jaar door minister Zalm uitvoerig in de miljoenennota wordt aangehaald, vraagt daarom bij laagconjunctuur om een actieve overheid, die meer groei moet genereren dan de markt realiseert. Nota bene uit naam van tolerantie en solidariteit. Want Friedman maakt zich ernstig zorgen over de consequenties voor het ‘karakter van de samenleving’ als de middenklasse zich de pineut voelt.

Ook de Nederlandse verkiezingen draaien dit najaar om de ‘beknelde middenklasse’, zoals partijvoorzitter Beck van de SPD dat recent heeft genoemd in een intern debat over de grondslagen van de Duitse sociaal-democratie. De goede oude Zweidrittelgesellschaft (een samenleving waarbij twee derde vooruit marcheert en een derde kansloos is) bestaat niet meer.

Net als de Bondsrepubliek is Nederland een Dreidrittelgesellschaft aan het worden. De onderkant en moet maar hopen op sociale steun. De bovenlaag fladdert alle kanten op, al naar gelang de fiscale voordelen, en vindt het mooi meegenomen als de school van de kinderen goedkoop blijft en het toptarief van de belastingen wordt verlaagd. De middengroepen moeten dit alles betalen zonder dat het directe profijt zichtbaar is. Het is die middenklasse bij wie zowel de verzorgingsstaat als de democratie staat of valt. Het is die middenklasse die zichzelf komende maanden moet terugvinden in de zoete koopkrachtplaatjes. Maar wat als diezelfde middenklasse niet ziet wat ze van dit kabinet moet zien? Dan is het maar de vraag op wie ze zullen stemmen. Geloven ze Zalm en Balkenende, dan krijgen ze wellicht wat meer lol in Bos of experimenten. Kijken ze naar hun structureel bedreigde positie, dan geven ze de coalitie misschien een herkansing. Als Zalm de middenklasse op de valreep van zijn eigen politieke pensioen een dienst had willen bewijzen, dan had hij een bezorgd gezicht moeten opzetten met een klein spoortje van optimisme. De leuze ‘Laat Lubbers zijn karwei afmaken’ werkte in 1986 goed. Met dat geflirt met het zoet na het zuur heeft hij het omgekeerde gedaan. Voor deze omissie is maar één verklaring, die bijna net zo complotterig is als al die theorieën over 9/11. Met zijn begroting neemt hij stelling tegen dat deel van zijn eigen partij dat hij niet kan luchten. Economische groei is conform Friedman immers hét wapen tegen Verdonk.