Hij tuurde over het veld, hij zag de vrouwen bezig op de rijstvelden en hij besloot daar eens een kijkje te nemen. Op het rijstveld zag hij vele mooie vrouwen voorover staan om de rijstplanten uit het water te halen.
‘Ik kan van vrouwen alleen het gezicht zien als ik in het water kijk, want ze staan voorover gebogen. Laat ik dus in het water kijken.’
En Tjang zag toen zichzelf, maar het was een vreemd gezicht. Zijn hoofd was nu eens lang en dan weer breed en iedere keer als hij met zijn hand het water aanraakte, werd zijn hoofd weer anders.
‘Zo zal ik vrouwen later ook zien’, filosofeerde hij.
Toen hij opkeek, zag hij dat de vrouwen ook naar hem keken. Hij zag gewone gezichten en zei: ‘Dit zijn jullie gewone gezichten niet. Het water toont jullie ware gezicht.’ De vrouwen lachten.
Toen Tjang groot was - wel een meter tachtig, dat is heel groot voor een Chinees - vond hij dat het tijd werd om met de mooiste vrouw uit het dorp te trouwen. Hij zocht dus in het water, nam de vrouw met het lelijkste gezicht die in het water het mooiste was, en trouwde met haar.
‘Hoe kan je dat doen, Tjang?’ vroegen de mannen uit het dorp hem, ‘Zij is de lelijkste vrouw uit het dorp.’
Tjang lachte en zei: ‘Wacht maar af.’
De jaren verstreken. En zie, Tjangs vrouw werd de mooiste vrouw van het dorp.
‘Zie je wel, ik heb gelijk’, zei Tjang. ‘Ik heb de mooiste vrouw uit het dorp getrouwd.’
‘Je hebt gelijk, Tjang’, zeiden de dorpsbewoners, ‘je hebt inderdaad de mooiste vrouw uit het dorp getrouwd, maar ze is ook de oudste. Wat heb je daaraan?’
‘Hoezo, wat heb ik daaraan?’ vroeg Tjang filosofisch.
‘Je hebt wel veertig jaren lang een lelijke vrouw gehad en nu heb je een mooie vrouw, bij wie je geen kinderen hebt gekregen en met wie je nooit naar bed bent geweest. Daar heb je toch niets aan.’
Waarop Tjang zei: ‘Het gaat niet om mooi of lelijk. Het gaat om gelijk of niet. Ik heb gelijk gekregen. Het water liegt niet.’
Kort daarop stierf zijn vrouw. Het was de mooiste dode die ze in het dorp hadden gezien.
Tjang rouwde in zijn boom en dacht: ‘Inderdaad, wat heb je aan je gelijk?’
Hij keek uit over de rijstvelden en begreep dat hij niet zijn gelijk had moeten halen, maar had moeten kiezen voor schoonheid. Hij zag in het rijstveld allemaal mooie meisjes en sprong uit de boom om snel een van deze prachtige jonge meisjes te trouwen.
Hij nam meteen de allermooiste.
‘Tjang, wat doe je nou weer’, zeiden de mannen in het dorp. ‘Het is wel een mooie meid, maar ze zal je veel verdriet bezorgen.’
‘Dat weet ik’, zei Tjang, ‘maar het gaat niet om mijn gelijk.’
De mannen begrepen hem niet en haalden hun schouders op.
Thuis had Tjang het moeilijk met zijn nieuwe vrouw. Ze wilde dit niet en ze wilde dat niet. Ze wilde alleen maar rijst met suiker eten en gebraden eend. En ze wilde niet dat Tjang naar haar keek.
Ook deze vrouw stierf snel. En Tjang de filosoof ging weer naar zijn boom.
‘Ik ben een filosoof van niks. Ik heb altijd gelijk, maar daar heb ik niets aan. Wat is nu de beste vrouw voor mij? Dat is niet de lelijkste, maar ook niet de mooiste. Is het dan misschien iets er tussenin?’
Hij wist het niet. Grote onzekerheid werd zijn deel. Zeer grote onzekerheid zelfs.
‘Nu ben je pas een echte filosoof, Tjang’, zei de boom toen.
Aldus de Chinese vertelling.