
De pianiste van Elfriede Jelinek zou een goeie zijn voor de serie die De Groene afgelopen zomer startte: boeken die ons boos maakten. Want wat was iedereen onthutst toen deze roman in 1983 verscheen. Het is altijd fijn om te denken dat niet eerder zó ontluisterend over de menselijke conditie werd geschreven, en eens in de paar jaar is het dan ook wel weer eens zo ver, maar Jelinek had dan ook nog eens haar sekse mee. Bovendien werd ze niet moe om in interviews even verschrikkelijk en messcherp voor de dag te komen. ‘Ik ken geen belangrijke kunstenaressen met kinderen’, stond er groot boven het interview in NRC Handelsblad destijds, waaruit bleek dat de schrijfster net als haar hoofdpersonage met haar moeder in een huis woont. Er was wel een man ook, maar die kon ze alleen in hotelkamers ontmoeten nadat de moeder hem het huis uit had gezet.
In Nederland kwam de vertaling uit in 1987, een vruchtbare tijd voor feministen, er was een honger naar een bepaald soort boeken van vrouwen, maar dit oversteeg ieder identificatieniveau. Ik weet nog dat ‘iedereen’ het las, maar ik vraag me af of ook iedereen het uit las. Zoals wel vaker met radicale literatuur leek het eerder iets om kennis van te nemen dan om echt te lezen. Aan de andere kant: misschien moet je er ook de leeftijd voor hebben. Ik heb het uit mijn boekenkast gepakt en kan precies zien waar ik destijds ben opgehouden. Nu lees ik het – opnieuw – met stijgende verbazing. Het is zo fantastisch geschreven. Fantastisch als in: bikkelhard, raar, beeldend. De taal is deel van het verzet tegen het leven zoals dat kennelijk geleefd moet worden.
Erika Kohut, pianolerares, achter in de dertig, wordt getiranniseerd door haar moeder. De moeder had plannen met de dochter, ze had concertpianiste moeten worden maar is in plaats daarvan pianolerares geworden aan het conservatorium van Wenen. De lerares terroriseert op haar beurt haar leerlingen. De atmosfeer in het boek is zwaar seksueel geladen. De moeder wil meer van de dochter dan ‘normaal’ is – ze slapen samen in één bed – en de dochter snijdt zich tussen de benen. Sowieso hangt er een doem van vrouwelijk masochisme over de figuur van de pianolerares, een masochisme dat gepaard gaat met een enorme tirannie. De dingen die Erika wil hebben, kan ze niet bezitten. Ze beloert andere mensen die seks hebben, om toch ergens deel van uit te maken, lijkt het. Ze drijft haar leerling Walter Klemmer tot het uiterste, in een algehele lust tot vernietiging.
Op verhaalniveau valt veel, zo niet alles, wel te verfilmen, maar hoe kan de radicale taalkunst van Jelinek vertaald worden in beeld? Neem alleen al de consequent gedistantieerde toon waarin het verhaal wordt verteld, met ‘de dochter’ en ‘de moeder’ als sfeerbepalers. Op zeker moment plaatst de schrijfster als een activiste de vrouwelijke aanduidingen in kapitalen: ‘Voortdurend dringt iemand HAAR blikveld binnen. (…) ZIJ trapt een oude vrouw tegen de rechterhiel.’
Hoe zijn de vroegere ambities van de moeder in beelden om te zetten, zonder alleen maar naar een wrokkige stem te moeten luisteren? De eloquentie van Jelinek kan griezelig geestige vormen aannemen.
‘De moeder waarschuwt Erika voor een jaloerse horde die steeds probeert te vernietigen wat zij zojuist verworven heeft en die bijna geheel van het mannelijk geslacht is. (…) De moeder beschrijft aanschouwelijk de afgrond opdat het kind wel uitkijkt.’
Hoe ze Erika op straat om zich heen laat kijken, naar moeders die hun kind mishandelen bijvoorbeeld: ‘Het hoofd van een meisje van een jaar of vier wordt door een moederlijke orkaanoorvijg achterovergeslagen en roteert eventjes hulpeloos als een duikelaartje dat zijn evenwicht heeft verloren en daarom de grootst mogelijke moeite heeft weer overeind te komen.’
De blaffende Turkse ü-klanken op straat, de mannen die naar de peepshow gaan, de laat thuis komende huisvaders die ‘als gruwelijke hamerslagen’ neerkomen op hun gezin. Man noch vrouw kan op medelijden rekenen bij ‘de karavaan die Erika heet’. In De pianiste woedt de oorlog tussen de seksen ín het hoofd van de protagoniste. Hoe kom je als regisseur van dit boek uít dat hoofd, zonder alleen maar iets verschrikkelijk naargeestigs te laten zien?
OBA-theater Amsterdam, 11 oktober, 19.30 uur.