We zien het atelier van de schilder, die zelf links op het schilderij staat afgebeeld. Vanachter een meer dan manshoog doek kijkt hij ons onderzoekend aan. Hij heeft zijn werk onderbroken om zijn model te monsteren. Dat model zijn wij. Althans, wij bevinden ons op de plaats daarvan en zien het tafereel door de ogen van wie wordt afgebeeld op het doek dat zelf op zijn

beurt staat afgebeeld. Het spiegelspel begint.

Toch is het centrum van het schilderij niet de schilder, noch zijn wij dat. Alle licht valt op het meisje dat in wijde hoepelrok vol brokaat de aandacht krijgt van twee bijna even rijk geklede oudere meisjes. Zijn het haar kameraadjes? vraagt K. Schippers zich in zijn jongste essaybundel De vliegende camera (Querido) af. Las meninas, de gezelschapsmeisjes, heet het schilderij sinds jaar en dag.

Maar voor echte vriendinnen zijn die jonge vrouwen al te groot. Een van beiden zakt bij het aanreiken van een karafje water door de hurken. Les suivantes noemde Michel Foucault het schilderij in het eerste hoofdstuk van Les mots et les choses. «De hofdames», vertaalt de Nederlandse editie, want het schilderij behoort tot de entourage van de Spaanse koning Filips IV. Het prinsesje is diens vijfjarig dochtertje Margarita, dat bij Schippers Margareta heet. Velázquez schilderde het doek in 1656.

Is Margarita er het centrum van? Zoals alle hofschilders beeldde Velázquez wel vaker koningskinderen af en Schippers veronderstelt dat dat ook nu het geval is. «Margareta heeft net voor hem geposeerd.» Maar voor welk schilderij? Is het doek waaraan Velázquez werkt Las meninas zelf?

Als dat zo is, dan wordt het onderwerp ervan in de naam consequent ontweken. De hofdames vormen slechts de entourage van het prinsesje. Ingebed in een groter geheel ligt ze ook in de oorspronkelijke titel van het doek: La familia — waaronder we het gezin van Filips IV moeten verstaan. De andere leden daarvan zijn merkwaardig afwezig. Schimmig tekenen de contouren van de koning en de koningin zich af tegen de achterwand van het atelier. Gespiegeld worden ook zij, maar wel in het hart van het doek.

In Foucaults weergaloze openingshoofdstuk wordt Las meninas de mise-en-scène van het klassieke wereldbeeld. Wij zien het tafereel door de ogen van de vorst, die zelf aan de wereld ontheven is. Zichtbaar is hij alleen als zijn weerkaatsing in de schepping. We ontwaren zijn gezicht als in een donkere spiegel die met de eeuwen steeds duisterder werd. Totdat het schilderij een paar jaar geleden werd schoongemaakt en het weerspiegelde koningspaar opnieuw oplichtte.

Werkt Velázquez op het doek aan een statieportret van de vorsten, die model zitten op de plaats waar wij als kijkers staan? Dan komt het prinsesje er in het geheel niet aan te pas en is haar aanwezigheid, niet minder statierijk uitgedost, een raadsel. Of poseert Margarita wel degelijk voor de schilder, in een niet minder raadselachtige opstelling waarin zij niet naar de laatste maar naar ons is toegewend?

Misschien doet ook zij dat indirect, in een schilderij dat tegelijk een zelfportret wil zijn, en staart Velázquez in een spiegel waarin zijn eigen atelier wordt weerkaatst. Het formaat van het doek waaraan hij werkt spreekt daartegen: Las meninas heeft maar bescheiden afmetingen. En wat doet dan de schim van het vorstenpaar in de spiegel tegen de achterwand. «Ze staan», schrijft Schippers, «op een onzichtbare plek te kijken», maar die plek kan niet meer die van het model zijn.

Wellicht geeft Schippers de moderne lezing van de scène die bij Foucault nog het klassieke tijdperk behelsde. De blik die het schilderij zijn perspectief geeft is niet meer die van de vorst, plaatsvervanger van God, maar de weerspiegeling van die van de schilder zelf. Hij kijkt en in zijn blik wordt hij tegelijk zelf gevat, en mét hem het koningskind en de schim van de soeverein. De blik is aards geworden en daarmee democratisch. Niet de vorst maar de schilder is oorsprong van het perspectief en maak het tafereel mogelijk. Gods schim dwaalt alleen, ongrijpbaar, nog ergens achter in de wereld van het atelier, op een onzichtbare plek die vervaagt.