Het is niet toevallig, meent Tjitske Lingsma, auteur van All Rise: De grote ambities van het Internationaal Strafhof en de weerbarstige werkelijkheid, dat dit streven juist in de jaren negentig van de afgelopen eeuw gestalte kreeg. De Berlijnse Muur was gevallen, de communistische Sovjet-Unie vreedzaam ter ziele gegaan en de nieuwe uitdaging voor de internationale rechtsorde van de kant van islamistische terroristen zou pas op 11 september 2001 zichtbaar worden. Het was kortom een tijd waarin een vreedzame nieuwe wereldorde binnen handbereik leek. En inderdaad: op 17 juli 1998 tekenden vertegenwoordigers van 120 landen het Statuut van Rome dat voorzag in de oprichting van een International Criminal Court (icc) dat vervolgens in 2002 van start ging.
In All Rise bespreekt Lingsma uitvoerig alle aspecten die samenhangen met het Internationaal Strafhof: de relatie met Den Haag, de ‘stad van vrede en recht’ waar het hof gevestigd is, en met de Nederlandse overheid; het aantal rechters (achttien) en hoe ze benoemd worden; de werkwijze van de aanklagers, achtereenvolgens de Argentijn Luis Moreno-Ocampo en de Gambiaanse Fatou Bensouda; de cruciale rol van de getuigen, en uiteraard de zaken die het hof tot nu toe heeft behandeld. Wie is geïnteresseerd in de manier waarop het nog prille internationale strafrecht zich ontwikkelt, komt volop aan zijn trekken en zal het nadeel dat de juridische ins en outs nogal taaie kost zijn op de koop toe nemen.
Lingsma doet bovendien haar best het boek te verlevendigen met grappige terzijdes. Zo vermeldt ze dat een van de hoofdverdachten uit Kenia, Uhuru Muigai Kenyatta, op dat moment vice-premier en kort daarop zelfs tot president gekozen, ‘op de trappen van het Strafhof (…) in de Hollandse avondzon uit volle borst het Keniaanse volkslied inzette’. En de advocate van de zoon van Kadhafi, die bij een bezoek aan haar cliënt in het Libische Zintan gegijzeld werd en een maand vast zat, kreeg daar wel voortreffelijke couscous geserveerd, bereid door de vrouw van de legerleider.

Op de hamvraag of het Strafhof enigszins beantwoordt aan de hoge verwachtingen die met de oprichting gepaard gingen, geeft Lingsma een behoedzaam antwoord; ze noemt alle, vaak ernstige mankementen, maar laat ruimte voor het voordeel van de twijfel. Het pleit voor de auteur dat ze niet probeert te scoren met een ongenuanceerd, stoer ja of nee, al had de analyse hier wel wat diepgaander mogen zijn. De obstakels voor een functionerende internationale rechtsorde die misdaden tegen de menselijkheid bestraft, zijn formidabel, zoveel wordt duidelijk. Om te beginnen doen de belangrijkste spelers op het wereldtoneel gewoon niet mee: de Verenigde Staten, Rusland en China erkennen het International Criminal Court niet. In het Midden-Oosten, waar geweld en oorlogsmisdaden aan de orde van de dag zijn, zijn alleen Tunesië en Jordanië bij het hof aangesloten. Sinds kort streeft ook de Palestijnse Autoriteit naar deelname, waardoor het optreden van Israël en van Hamas in de jongste Gaza-oorlog in het vizier van het Strafhof zou komen.
Ook als landen van harte meewerken, kunnen juist daardoor weer andere moeilijkheden ontstaan. Zo zijn de verdachten uit Congo allemaal tegenstanders van het bewind, terwijl ook regeringsmilities bij de gruwelijke strijd in het oosten van het land (naar schatting drie miljoen doden) betrokken waren. Dan is er sprake van selectieve rechtspleging. Hetzelfde geldt voor Ivoorkust, waar een bloedige strijd heeft plaatsgevonden tussen aanhangers van de huidige president Ouattara en zijn voorganger Gbagbo. Overwinnaar Ouattara leverde Gbagbo uit aan Den Haag; het is moeilijk te verteren dat maar één van de betrokkenen voor de rechter komt.
Voor het aanzien en de relevantie van het Strafhof is ook niet bevorderlijk dat het nog alleen zaken die in Afrika spelen heeft behandeld. En zelfs daar dreigen de grootste vissen te ontkomen. Zowel Libië (ex-dictator Kadhafi) als Soedan (etnische zuiveringen in Darfur) is door de VN-Veiligheidsraad naar het Internationaal Strafhof verwezen. Op zich is dat een bemoedigend teken, de permanente leden VS, Rusland en China die de rechtsmacht van het hof over hun eigen burgers niet erkennen, wilden het in deze gevallen toch in actie zien. Maar Kadhafi is in eigen land vermoord en zijn zoon is in handen van een militie die hem niet wil uitleveren. En president Bashir van Soedan is nog altijd aan het bewind.
Alles afwegend kan de conclusie moeilijk anders luiden dan dat elementair respect voor de mensenrechten zeer gebaat zou zijn bij een goed functionerend icc, maar dat dit ideaal voor de nabije toekomst te hoog gegrepen lijkt. Tribunalen voor specifieke oorlogssituaties waarover de internationale gemeenschap het eens kon worden, zoals het Joegoslavië- en het Rwanda-Tribunaal, zijn tot nu toe effectiever gebleken. Maar het blijft ten hemel schreiend dat Assad en IS, bij gebrek aan internationale overeenstemming, niet voor hun gruwelen in Syrië kunnen worden berecht.
Beeld: Aanklaagster fatou bensouda ® en advocaat Eric macdonald bij een zitting van het strafhof in den haag tegen de voormalige president van ivoorkust laurent Gbagbo, 2013 (Michael Kooren/Reuters)