
Acteur Martijn van der Veen schakelt van woede naar verdriet. Zijn moeder, de vissersweduwe Knier, schrikt zich wezenloos: ‘Geert! Geert! Wie het je zo gemaakt? ’k Herken je niemeer…’ Als haar oudste van pijn in elkaar krimpt, doet Knier (Geert de Jong) een poging tot omarming. Haar armen lijken te zijn vergeten hoe dat ging, omarmen. De handen graaien in het luchtledige. Drie bedrijven verder is Geert op de Doggersbank gebleven, Barend, de jongste, ergens aangespoeld. Hier geeft Geert de Jong aan haar Knier een ander gebaar, iets abrupts, brutaal voor haar doen. Ik ga het niet verklappen.
Tussen die klauwende armen en die afkappende beweging ligt heel de tragiek, heel het wezen van deze vrouw, van dit stuk. Op hoop van zegen wordt niet ‘op mooi’ gespeeld, de stijl is ongemakkelijk bonkig, geen naturel, maar grof etswerk. Brecht sprak van gestus, op zoek naar de oervorm van de toneelfiguren, op de tast en bewust lelijk in de grondverf gezet, zonder harmonie of logica. Geen sneetjes leven, maar hompen brood.
Hompen leven, dat is wat regisseur Arie de Mol ons voorzet, in zijn versie van Heijermans’ doorbraakstuk uit 1900. Bedacht in Katwijk, niet toevallig ook Arie de Mols geboortedorp, nu uitgevoerd in zijn nieuwe toneelnest, bij De Appel, in Scheveningen, waar ze ook weet hadden van de vis die duur betaald wordt. Theo Tienhoven heeft een vorm bedacht die ruim bemeten is en waarvan de grond knarst. Er staat een geraamte van het klein bemeten huisje van Knier, midden voor. Het is veel te klein voor de desperate woede van Geert, maar dan raast-ie gewoon ‘buiten’ verder. En als het stormt, tijdens die beroemde nacht in het derde bedrijf, waar Heijermans even Hitchcock wordt in zijn dialogen, dan ‘hangen’ ze allemaal in die vlagen wind, iedere keer als de deur, die er niet is, open gaat. Het ritueel bij die deur is ook bonkig mooi steeds hetzelfde – de laarzen, instappers en kistjes eerst uit, dan naar binnen.
Boven is het domein van de baas, reder Bos, die blafferig commandeert en zijn kapitalistische tegenargumenten doceert. Bob Schwarze geeft hem precies die juiste dosering, met door het harde pantser van onverzettelijkheid af en toe een ingestudeerd medelijden. Jessie Wilms, Geerts aanstaande die in de laatste akte weduwe is voor ze vrouw kon worden, laat haar vrolijkheid op ons los, zodat je af en toe denkt: waarom toch zo vrolijk, en dan zegt iemand dat ook.
Iedere zucht en komma Heijermans wordt gespeeld, in dat bij elkaar gescharrelde dialect. En als het over is, zit je daar met ‘een dikke strot’. Zo zei mijn moeder het toen ik als joch van veertien met haar mijn eerste Op hoop van zegen zag, op tv. De liefde voor het stuk is sinds die avond in de vroege jaren zestig nooit meer weggegaan. Die liefde zie je hier. Prachtig.
T/m 20 maart, toneelgroepdeappel.nl
Beeld: V.l.n.r. Geert de Jong, Martijn van der Veen en Jessie Wilms in Op hoop van zegen. Foto Leo van Velzen