
‘Lieve ma, ik schrijf je om je te bereiken.’ Zo begint Op aarde schitteren we even, een zeer autobiografische brief vermomd als debuutroman – of andersom. De Vietnamees-Amerikaanse auteur Ocean Vuong (1988) maakte eerder al indruk met zijn bekroonde poëziedebuut en wordt nu als prozaschrijver mondiaal geprezen. Op aarde schitteren we even vertelt het verhaal van een Vietnamees buitenbeentje dat opgroeit in modern Amerika; een ontheemde jongeman, Hondje genaamd, die zich niet alleen moeilijk staande kan houden wegens zijn jarenlange taalachterstand en het sluimerende racisme om hem heen, maar ook wegens zijn seksuele geaardheid. Lieve ma: in deze brief van ruim tweehonderd bladzijdes heeft Hondje zich voorgenomen niets achter te houden, alles wat schuurt en gist en knettert schrijft hij uit – ook dat zij, de lieve moeder dus, hem sloeg.
Het is natuurlijk een beproefd literair recept, zo’n lang, persoonlijk epistel gericht aan een ouder. De briefvorm is een ideaal vehikel voor de meest persoonlijke herinneringen en tijdsprongen, terwijl de directe aanspreekvorm de boel op scherp zet. Al moet gezegd worden: aan die vorm kleeft ook iets gekunstelds. Zo richt Hondje – hoe hij vroeger heette doet niet meer ter zake – zich met consequent ge-‘je’ en ‘weet je nog?’ tot zijn moeder Rose, terwijl zij nu juist haar hele leven analfabeet is gebleven. Oftewel: ze zal niets hiervan ooit kunnen lezen. En wij natuurlijk wel. Dat voelt een beetje geforceerd, hier en daar riekt het naar veredeld voyeurisme, temeer omdat zoonlief allerlei zaken aan zijn moeder beschrijft die ze natuurlijk allang weet (waar ze vandaan komen, wat hun geschiedenis is).
Maar belangrijker is: die vorm werkt wel. Vuong lijkt namelijk vanaf die openingszin precies te weten hoe hij zijn brief wil vertellen. Op aarde schitteren we even is pijnlijk zonder zwelgend te worden, ontroerend zonder al te nadrukkelijk uit te zijn op tranen, en Vuong houdt zijn boek extra boeiend door in korte, krachtige hoofdstukken meermaals te wisselen van stijl en hoofdonderwerp.
Dit laatste maakt Op aarde schitteren we even, misschien nog wel meer dan de briefvorm, een atypische debuutroman. Van een spanningsboog is amper sprake. Vuong hecht weinig belang aan een duidelijke chronologie. Het voelt bijna alsof hij zonder vooropgezet plan te werk ging, gewoon schreef over alles wat door zijn hoofd en zijn hart ging – wat, voor de goede orde, complimenteus is bedoeld. Het resulteert in een rijk, vitaal boek, waarin je nooit precies weet wat je op de volgende bladzijde zult aantreffen. Vietnam wordt voortdurend afgewisseld met Amerika, de familiale voorgeschiedenis met de jongensjaren van de verteller, analyse met reconstructie, essayistiek met poëzie.
Hondje beschrijft onder meer zijn vroegste jeugd, waarin hij in een verwoest, door oorlog geteisterd Vietnam ter wereld komt. Hij belandt algauw in het arme Amerikaanse stadje Hartford, Connecticut. Daar wordt hij opgevoed door zijn getraumatiseerde moeder en schizofrene grootmoeder. Tussendoor duikt ook in associatieve fragmenten het verhaal van de wereldberoemde golfer Tiger Woods op, die de zoon is van een Vietnamveteraan en die ook een tamelijk verbrokkelde voorgeschiedenis heeft. Even daarop beschrijft Hondje, met een mooie mengeling van gêne en verlangen, zijn eerste seksuele ervaringen. En Rose’s huiselijk geweld staat centraal – wat heel knap niet sensatiebelust of verwijtend wordt beschreven, Vuong doseert goed en zijn verteller is niet uit op moddergooien, hij probeert zijn moeder werkelijk te begrijpen. Heeft haar geweld met zijn vader te maken, die ook veelvuldig mepte? Komt het door hun verleden in de Vietnamoorlog? ‘Ik las dat ouders die aan ptss lijden hun kinderen eerder slaan. Misschien heeft dat toch een monsterlijke oorsprong. Door geweld te gebruiken tegen je kind, bereid je het misschien voor op oorlog.’
Nogal sec geformuleerd, die zinnen, vermoedelijk ook omdat dat wat beschreven wordt zo heftig is – sommige gedeeltes over zijn tragische jeugdliefde Trevor hebben eveneens iets effectief zakelijks. In andere passages komt Vuongs achtergrond als dichter juist duidelijk naar voren, via flarden die niet hadden misstaan in een nieuwe poëziebundel: ‘Hoe komt het dat mijn handen elke keer dat ze pijn doen meer van mezelf worden?’ ‘Je luistert als een dier/ dat leert praten.’
Natuurlijk, niet elke registerwisseling of elk beeld is raak, dat is haast onmogelijk in zo’n bruisend boek. Af en toe stelde Vuong mijn geduld op de proef met zijn vrije sprongen of poëtische oneliners, die ik ook niet allemaal begreep, en de stukken over liefde hebben niet dezelfde impact als de hoofdstukken over familie. Bij de intiemste passages blijft het bovendien tot aan het einde iets geks houden dat je bijna heimelijk meekijkt met woorden die voor een ander zijn bestemd, maar dat neemt niet weg: er gebeurt in Op aarde schitteren we even meer dan in vrijwel elk ander boek. Vuong schreef een pijnlijke, ontroerende, veelstemmige debuutroman, een langgerekt verslag van iemand die tegen beter weten in contact probeert te krijgen. En wil begrijpen wat hij meemaakt, waar hij vandaan komt, en hoe het allemaal zo heeft kunnen lopen.