Vanaf een bepaalde leeftijd – zo ergens tussen de vijftig en de zestig – merkte ik dat ik mijn jeugd aan het restaureren was.

Ik ging weer lp’s kopen. Dylan, Captain Beefheart, Zappa, Soft Machine. Het kostte niks. En steeds vaker kocht ik weer boeken die ik in mijn jeugd met zoveel plezier had gelezen. De geschriften van P.G. Wodehouse bijvoorbeeld. Drie boekjes voor één euro. Het vierde boekje mocht ik gratis meenemen. Thuis combineerde ik alles. Ik zette Dylan op op de oude, voor vijftien euro gekochte pick-up (door mijzelf gerepareerd), begon in Wodehouse te lezen en at er een zak drop bij op.

Ik ben nog steeds in de weer, als een archeoloog, mijn jeugd op te graven.

Het ingewikkeldst zijn de foto’s met oude liefdes.

Of ze zijn dood, of we willen niks meer met elkaar te maken hebben. En soms weet ik hun naam niet meer.

  1. Avignon. Ik met mijn gitaar over mijn schouder. Zij in een schitterend zigeunerachtig gewaad. Zij was te mooi, ik te jaloers.

Een jaar later was ik met een andere vriendin in Honfleur. (Ook weer met mijn gitaar over mijn schouder.) Daar maakte ze het uit, en moest ik met geleend geld terug naar Nederland. Het geld heb ik nooit terugbetaald. Waarom het uit ging, weet ik niet meer. Ik heb het haar een paar weken geleden gevraagd, want we zijn Facebookvrienden.

‘Je had Marise een liefdesbrief geschreven’, zegt ze. Ik herinner me het niet meer, maar het is ongetwijfeld waar. Wat maakt het uit? Die Marise is dood. En er zit per slot van rekening zo’n veertig jaar tussen. Ik laat haar de foto’s zien uit die tijd. Zwart-wit, opgeplakt in een schoolschriftje van Winter. Ze houdt haar iPhone boven elke foto en maakt daar weer een foto van.

‘Leuk’, zegt ze.

‘Nou leuk…’

‘Ja, je bedroog mij. Maar toch leuk.’

‘Ik zou best weer met je naar Honfleur willen. Naar die merkwaardige camping midden in de stad’, zeg ik.

‘Je bent het verleiden nog steeds niet verleerd, merk ik.’ Haar stem klinkt donker. ‘Maar ik ga echt niet meer in dat piepkleine tentje zitten met mijn dikke kont, terwijl ik de hele dag jou van me probeerde af te houden, want jij wilde maar één ding. En dat was neuken.’ Ze voegt tegenwoordige en verleden tijd in elkaar.

Ik haal mijn schouders op. Ze bladert door het schoolschriftje.

‘Wie is dit?’ vraagt ze.

‘De vrouw met wie ik getrouwd ben geweest.’

‘Is er niets leuk in je leven?’ vraag ik

‘Hoelang heeft dat geduurd?’

Ik moet het uitrekenen. Ik weet het niet meer precies.

‘En jij?’ vraag ik.

Ze haalt haar schouders op en wil er niet over praten. Ik haal een cadeau voor haar te voorschijn. Het is de lp Hot Rats van Frank Zappa. Een stroom van herinneringen komt los.

‘Ik ben altijd een keurig meisje geweest’, zegt ze opeens.

‘Behalve in Honfleur…’ Mijn grapjes zijn vaak dun.

‘Je vergeet dat ik met je wilde trouwen…’ zegt ze.

Ik vertel haar over het restaureren van mijn jeugd. Ze begrijpt het.

‘Maakt het je niet droevig?’ vraagt ze.

‘Soms.’

‘Ik kan niet aan het verleden denken’, zegt ze.

‘Waarom niet?’

‘Dode man, dood kind, dode ouders, de wereld die ik opgraaf bestaat uit maden die uit doodskisten kruipen.’

‘Is er niets leuk in je leven?’ vraag ik.

‘Dat is een botte vraag. Maar goed. Het zijn de kleinkinderen van mijn man die mij ook als oma zien. Opi noemen ze mij. Opi. Hun andere oma noemen ze oma. Ik ben met Opi tevreden.’

Op die eerste foto in Honfleur zie je twee mensen die barsten van jeugd. Als je de foto tegen je oor houdt hoor je mij al een blues spelen.