Maar Dola de Jong dus niet, haar boek is onder het stof vandaan gehaald, met de treffende illustratie van de eerste druk (1947) op het omslag. Helemaal verdwenen was dit boek overigens niet, het kwam in 1959 nog uit in de Salamander Reeks. Maar toen de literaire canon van na de jaren zestig zo ongeveer onwrikbaar was vastgesteld en nu nog steeds met altijd dezelfde namen erop wordt gecelebreerd (de grote Drie, Vier, Vijf), alsof verder niemand ooit een behoorlijk boek schreef, hoorde De Jong er niet bij, ook al schreef ze nog enkele romans. Ze verdween in de literaire mist.
De laatste jaren duiken meer ‘vergeten meesterwerken’ op. Uitgeverij Cossee boekte al een succes met Een dwaze maagd van Ida Simons, maar ook andere uitgeverijen (bijvoorbeeld Lebowsky met werk van John Williams en De Bezige Bij met romans van James Salter) zochten naar parels uit het verleden. Er is vast nog veel meer. Wordt het niet tijd een paar romans van Willy Corsari uit te geven? Die van ons (1945) bijvoorbeeld of Illusies (1953) of De man die er niet was (1959). Waarom verdween zij uit beeld? Wie begon ermee haar boeken ineens niet meer goed te vinden? En waarom precies? Was ze niet ‘progressief’ genoeg? Beschreef ze te veel de kleinburgerlijke zielen van na de Tweede Wereldoorlog? En wat was daar verkeerd aan? Was ze niet de ‘woordvoerder van de nieuwe generatie’ of zoiets ergs?

Je moet je hier natuurlijk niet te veel over opwinden, maar toch: mythes over de canon worden gemaakt op de industrieterreinen van de literaire belangenclubs, ze komen niet uit de lucht vallen. Laatst kocht ik op de boekenmarkt Een blauwe maandag op aarde (1965) van Max Dendermonde (1919-2004), een fraai werk dat ik met stijgende bewondering las. Nog zo’n vergeten schrijver. Hij werkte tot op hoge leeftijd aan een groot oeuvre, bijna zeventig romans, schreef bijvoorbeeld in 1994 een pakkende roman rond het leven van Mondriaan (Mondriaan, de man die de charleston danste).
Dola de Jong begreep dat je niet al te ingewikkeld hoeft na te denken om tot een bijzonder boek te komen. Ze beschreef de gebeurtenissen rondom een man (Aart) en een vrouw (Lies) die vluchten voor het antisemitisme in Nederland van vlak voor de oorlog. Onderweg naar het zuiden komen ze kinderen van allerlei nationaliteiten tegen die om allerlei redenen ook op de vlucht zijn, of gewoon de weg kwijt. Uiteindelijk belanden ze met z’n negenen in Tanger, waar ze onder primitieve omstandigheden het hoofd boven water proberen te houden.
De Jong geeft al haar personages een stem. Neem Maria, een onzekere puber van een jaar of veertien, snel in tranen, weet niet waar ze thuishoort, laat zich leiden door impulsen. We leven van binnenuit met haar mee en ze wordt in De Jongs schrijfhanden geen type of vluchtelingensjabloon maar een echt kind in de storm. Ze geeft ijzersterke beschrijvingen van Maria’s ontwakende seksualiteit. ‘“Ruik ik lekker?” vroeg ze. “Ik heb Dolfjes zeep gegapt.” Hij antwoordde niet, drukte haar achterover en zoende haar weer. Ze worstelde om overeind te komen. “Wat doe je nou?” zei ze ademloos. (…) Ze lagen een hele tijd heel stil nu Hans eraan dacht hoe verkeerd alles was. Hier onder die wijde hemel was het zo duidelijk ineens. Maria was een stakker. Zo’n mager verwaarloosd meisje met grote ogen. Hongerig, hongerig naar alles.’
Dit zijn beschrijvingen die blijven hangen en De Jong rijgt de ene na de andere vaak wrange, pijnlijke, geestige en mooie scène aan elkaar. Alles in de zinderende hitte van Noord-Afrika. De psychologie van haar figuren is uiterst sterk. Ze laat ze zien, zonder pathetiek, vals medelijden en goedkoop effectbejag. De Jong schrijft nooit glad of doelbewust lekker handig zodat je eens onbekommerd mee kan zitten leven. Het schrijnt en piept en knarst bij haar. In al haar zinnen, haar inzichten en haar blik, en zo moet het natuurlijk als je echt iets te zeggen hebt. Ze beheerst als geen ander de literaire techniek van het schakelen van persoon naar persoon.
We zien de dorre omgeving en de mensen van Tanger door tientallen ogen, ja, ook die van Arabieren die van een afstandje soms geamuseerd, maar vaak ook eerbiedig toekijken hoe deze ‘familie’ alle tegenslagen probeert te overwinnen. De Jong geeft een pijnlijk inkijkje in de denkwereld van de Nederlandse consul in Tanger en zijn familie. Ze kijken toe, hebben veel medelijden, maar ja, iets ondernemen, dat is ‘binnen de gegeven omstandigheden’ niet mogelijk.
Wat dit betreft kun je haar roman zeker lezen, ik denk dat je hem zo móet lezen, als een actuele metafoor van de vertwijfelde positie waarin vluchtelingen verkeren. Het zijn ineens geen vage en zielige figuren op een boot op een foto in de krant waar we een fijn gevoel van medelijden mee kunnen hebben. In deze roman zijn ze er ineens, levend en wel, kinderen, volwassenen, ze dromen, ze hebben lief, ze hebben plezier, ze worden vernederd en ze staan voor ons. Lees maar, heeft Dola de Jong gedacht, lees nou maar. Niet wanhopen hoor, hier zijn ze! Heb je ze al gezien?
Beeld: Dola de Jong in 1964 / Uitgeverij Cossee