Twee keer echoot de televisie ’s avonds een dag Berlijn. Na de gouden koepel van de Grote Synagoge, gezien vanaf de Spree, gaat die ’s avonds opnieuw in vlammen op in een documentaire over Goebbels. In Japan gaan ze anders met hun verleden om, zullen we maar zeggen. De tweede keer kom ik van een openluchtconcert op de Gendarmenmarkt: Wagneraria’s en
-koren onder jagende grijszwarte luchten. Curieuze happening waarbij eerst sponsors, Opel voorop, uitgebreid worden bedankt door een spreekstalmeester. Wat te verwachten van de Robert Schumann Philharmonie Chemnitz, hun dirigent Niksa Bareza en vooral het onvermijdelijke elektrisch versterkte geluid – maar de alleenreiziger moet nu eenmaal zijn avond vullen. Stuk kan het al niet meer na een Duits gezongen maar verre van burgerlijke Don Giovanni in de Komische Oper; en na een prachtig Warten auf Godot in wat de laatste regie van George Tabori voor het Berliner Ensemble blijkt te zijn geworden.
Dat geluid op de enorme markt is niet optimaal maar redelijk. En de uitvoering bezorgt schaamrood – niet plaatsvervangend maar juist vanwege de domme aanmatiging dat mij onbekende namen niet veel kunnen wezen. Bombast en toch mooi, dat is de oude Richard ook hier. Tijdens het slotkoor vindt op het dak van het Konzerthaus zorgwekkende rookontwikkeling plaats en al gauw slaan vlammen uit. Een van de weinige plekken die mei 1945 hebben overleefd, en die gaat er uitgerekend vanavond aan? Dan stijgen vuurpijlen op en blijk ik de enige die niet weet dat vuurwerk was beloofd.
Met de Wagnerhoorns nog in het hoofd zap ik op de hotelkamer en beland prompt in Die Walküre. Uitgerekend door ‘de Berliner’ onder leiding van Simon Rattle, die ik hier niet kon bezoeken omdat ze op het festival van Aix deze opera doen. Prachtige registratie daarvan bij Arte die de live-ervaring op de markt toch overtreft. Ach, televisie is onder veel meer een godsgeschenk.
Mijn hotel ligt in de Axel Springerstrasse. Honderd meter verderop staat dan ook een wolkenkrabber, Springer-hoofdkantoor, bekroond met grote Bild-reklame. Het hotel is van een Amerikaanse keten die zowel het Nieuwe Testament als het boek van de Mormonen in de nachtkastjes legt. In de ontbijtruimte een enorm tv-scherm waarop haarscherp en geluidloos een oude speelfilm wordt getoond. De eerste ochtend Don Camillo. De tweede ochtend geen Tati of Heinz Rühmann maar weer die geweldige kop van Fernandel. Vaag heb ik de associatie van een wat oubollige komedie, maar door afwezigheid van geluid en ondertitels zie ik hoe knap camerawerk en mise-en-scène zijn: Camillo loopt alleen met het kruisbeeld de processie, recht op de burgemeester en diens aanhang af – het lijkt of hij zijn Verlosser als honkbalknuppel gaat gebruiken maar op het laatste moment wijkt de vijandige massa als de Rode Zee voor Mozes. En ik besef schuldbewust dat ik vaak te veel op tekst en te weinig op beeld ben gericht.
De derde ochtend dezelfde film. Pas dan begrijp ik de ideologische betekenis. Hier, niet ver ten oosten van wijlen de Muur, wordt elke ochtend weer de overwinning gecelebreerd van christendom op communisme. Het triomfalisme dat in de publieke sector (historisch museum, tv) ontbreekt, bloeit in het bedrijfsleven. Het is absurd en komisch in allerlei betekenissen.