Er is weer een nieuwe generatie opgestaan. Afgelopen weekend werden twee jongeren van twintig wereldkampioen schaatsen. Ireen Wüst en Sven Kramer versloegen alle anderen, vooral ook oudere anderen. En natuurlijk was er meteen sprake van een ‘wisseling van de wacht’ en een ‘nieuwe lichting’.
Dat zie je vaker: als de winnaar niet alleen beter of sneller maar ook jonger is dan de vorige is er al snel sprake van een nieuwe generatie. Je hoort dat nooit als de nieuwe lichting sporters langzamer of slechter is dan haar voorgangers, dan zijn het hoogstens veelbelovende jongeren.
Het is het leukst als een nieuwe generatie echt verschilt van de vorige. Zodat je bijna kunt spreken van een paradigmawisseling. Op het oog is er niet veel verschil tussen Sven Kramer en, bijvoorbeeld, Jochem Uytdehaage, Bob de Jong en Gianni Romme. Ze hebben allemaal dezelfde schaatsen en gebruiken dezelfde techniek. Maar er is iets anders.
Je ziet het bij Wüst ook, maar voor de helderheid richten we ons hier even op Sven Kramer. De manier waarop Kramer schaatst, en het schaatsen benadert, is anders dan die van bijvoorbeeld De Jong. Bob (door kenners ook wel ‘Tob’ genoemd) de Jong wisselde topprestaties af met debacles. De reden voor slechte prestaties was meestal dat er iets verkeerd zat ‘tussen zijn oren’. Hij kon in bloedvorm zijn en toch dramatisch slecht rijden, of andersom.
Gianni Romme, net zoiets. Was de allersterkste van de wereld, ‘van een andere planeet’, reed iedereen naar huis, maar kon dan plotseling niets meer. Dat zat tussen de oren, zei hij. En hij ging tobben. Hoe meer hij tobde, hoe slechter hij presteerde. Uiteindelijk zat er zo veel tussen zijn oren dat hij niet meer rechtuit kon denken.
Bij Kramer zit er niks tussen de oren. Geen ruis. Geen troep. Geen afleidende overbodigheden. Concentratie, daar zit zijn hoofd vol mee. Zijn motto is: ‘Pijn is voor even, opgeven voor altijd’.
Na het wereldkampioenschap, dat hij zo soeverein won, repte Kramer nauwelijks over zijn oren, en wat daartussen zat. Over zijn magistrale wereldrecord op de langste afstand zei hij: ‘Op de tien kilometer ga je op een gegeven moment verzuren. Dat weet je van tevoren, en je weet dat het pijn doet. Het gebeurt ongeveer halverwege de rit. Maar als je daar doorheen bent, gaat het verder automatisch.’
Kramer wordt begeleid door een uitgebreid team specialisten op fysiek gebied. Zijn training is uitgekiend tot in het kleinste detail. Alles wordt gemeten, geanalyseerd en geëxtrapoleerd, naar de toekomst. Hartslag. Melkzuur. Zuurstof. Spierspanning. Vetgehalte. Longinhoud. Ademhaling.
Het lichaam is steeds fijner te reguleren. Als je zelfs weet wanneer het precies pijn gaat doen, en hoeveel, en waar dat door komt, kun je dat lichaam beter controleren en laten presteren.
De grondige fysiologische begeleiding is voor de nieuwe generatie doodnormaal. Het ligt meer voor de hand om aan je spierspanning te werken dan aan je psychologische blokkades. Die zitten maar in de weg.
De mens is geen machine, maar hij kan zijn lichaam wel als een machine beschouwen, en het laten werken zoals een machine doet: regelmatig, voorspelbaar, berekenbaar, controleerbaar.
Alles onder controle hebben, daar begint het mee. Van top tot teen de boel optimaliseren. Arbeid-rust-verhouding, voeding, krachttraining. De aanpak van Kemkers, de coach van Kramer. Alle geestelijke begeleiders aan de kant. Weg met de mind-monteurs en psyche-peuteraars. De nadruk ligt op de fysieke sporter.
Zoek de verschillen. Jochem Uytdehaage schreef in oktober 2003 in een column:
‘Naast de fysieke component van vorm heb je ook nog de geestelijke vorm. Deze is waarschijnlijk nog belangrijker. Een lichaam kan je helemaal prepareren tot een optimum. Echter, de geest stuurt het lichaam aan. Je kan een nog zo goede motor hebben, heb je geen stuur, dan kom je niet ver. Je moet in je hoofd de scherpte en energie houden om een aantal keren per seizoen je lichaam maximaal te belasten. En dat kleine beetje extra dat je dan nodig hebt, dat zit in je hoofd. Of, mooier gezegd: “Tussen de oren”!’
Bob (‘Tob’) de Jong zei na een mislukte vijf en een mislukte tien kilometer op de Spelen in Salt Lake: ‘Ik zag dat de zege er niet in zat. Ik wilde niet knokken voor zilver. Ik zat daarna gigantisch diep, mentaal.’
Gianni Romme, gewezen wereldkampioen, lichtte zijn afscheid als schaatser toe: ‘Het lichaam is nog vitaal genoeg, maar de geest is op. Het is een mentale verzadiging. Na alle jaren van topsport die ik heb bedreven, zie ik geen uitdaging meer. Vorig jaar had ik natuurlijk geen goed seizoen, maar toen merkte ik dat nog niet zo. Ik reed toen nog met plezier in de rondte.’
Opgeven is voor altijd.